ECLI:NL:TADRARL:2013:16 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 51/13

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2013:16
Datum uitspraak: 22-11-2013
Datum publicatie: 18-03-2014
Zaaknummer(s): 51/13
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Het is onbetamelijk als een advocaat in het gerechtsgebouw  mensen benadert (op dat moment niet zijnde zijn cliënten) en, ongevraagd,  rechtsbijstand aanbiedt, terwijl het bestuur van de rechtbank tegen deze handelwijze bezwaar heeft gemaakt De advocaat is is op dat moment bezoeker en geen procesdeelnemer. Dat is hij pas als hij zich van tevoren als advocaat heeft aangemeld in een bepaalde zaak. In de wachtruimte van de rechtbank heeft de advocaat zich te richten naar de regels van het gerechtsbestuur. Het hoort niet tot de taak van een advocaat om ongevraagd acquisitiewerkzaamheden te verrichten in het gebouw van de rechtbank. Van een handelen in strijd met de Gedragsregels is geen sprake. Klacht is (deels)gegrond; voorwaardelijke schorsin van 3 maanden.

Beslissing van 22 november 2013

in de zaak 51/13

naar aanleiding van de klacht van:

mr. [   ]

in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

klager

tegen:

mr. [    ]

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 8 mei 2013 met kenmerk 011/012 KA01, door de raad ontvangen op 14 mei 2013, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement

Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 september 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    De voormalige president van de (destijds) rechtbank A. heeft bij brief van 8 september 2011 de toenmalige deken in het voormalige arrondissement A. er van in kennis gesteld dat het personeel van de rechtbank heeft geconstateerd dat verweerder voorafgaande aan een zitting van de kantonrechter, waarbij vorderingen tot gijzeling werden behandeld, in de wachtruimte van de rechtbank aanwezige personen, heeft benaderd met het aanbod hen ter zitting rechtsbijstand te verlenen. De (voormalige) president achtte die gang van zaken zeer ongewenst. Het gerechtsbestuur is van mening dat justitiabelen in de wachtruimte van de rechtbank verschoond behoren te blijven van dergelijke acquisitiepraktijken door advocaten. Hierop heeft een briefwisseling plaatsgevonden tussen de toenmalige deken in het voormalige arrondissement A. en verweerder.

2.3    Bij e-mailbericht van 5 maart 2012 alsmede bij e-mailbericht van 10 mei 2012 heeft de voormalige president van de (destijds) rechtbank G. aan de deken in het voormalige arrondissement G. zijn bezwaren kenbaar gemaakt tegen de acquisitiepraktijken van verweerder in de wachtruimte van die rechtbank.

2.4    Vervolgens heeft ook de president van de rechtbank Noord-Nederland bij brief van 22 februari 2013 met bijlagen zich beklaagd over de handelwijze van verweerder in de wachtruimte van de rechtbanken.

2.5    Naar aanleiding van bovenstaande bezwaren heeft klager bij de raad van discipline de navolgende klacht ingediend.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder personen (niet zijnde zijn cliënten), die verblijven in de wachtruimte van rechtbanken in afwachting van de behandeling van hun zaak, benadert, met het aanbod hen ter zitting rechtsbijstand te verlenen. Weliswaar worden dergelijke wachtruimten ‘openbaar’ genoemd maar in het gerechtsgebouw is het aan het gerechtsbestuur regels te stellen met betrekking tot het gedrag van bezoekers  en de advocatuur wordt als ‘bezoeker’ aangemerkt. Het benaderen van justitiabelen die wachten op de behandeling van hun zaak in het kader van een gijzelingszitting bij de kantonrechter, dient als onbetamelijk dan wel ongepast in de zin van artikel 46 Advocatenwet te worden beschouwd. Dit klemt te meer omdat verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek van de deken om expliciet te verklaren dat hij in de toekomst van deze praktijken zal afzien.

b)    het handelen van verweerder in strijd is met de navolgende Gedragsregels waardoor verweerder in strijd handelt met de zorgvuldigheid die een advocaat in acht dient te nemen bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt:

1.    Gedragsregel 7: de advocaat zou ter plekke moeten kunnen nagaan of het bijstaan van de cliënt zou kunnen leiden tot tegenstrijdige belangen;

2.    Gedragsregel 8/9: het vooraf schriftelijk vastleggen van belangrijke afspraken kan in deze situatie niet aan de orde zijn geweest;

3.    Gedragsregel 24: de advocaat zal aan zijn verplichting moeten voldoen om na te gaan of zijn cliënt voor een toevoeging in aanmerking komt en, indien de cliënt daarvan wil afzien, dat schriftelijk voorafgaand moeten vastleggen;

4.    Gedragsregel 26: de advocaat zal bij aanvaarding van de opdracht de financiële consequenties daarvan met de cliënt moeten bespreken;

5.    Gedragsregel 4: de advocaat dient hem opgedragen zaken zorgvuldig te behandelen. In de geschetste situatie kan daarvan geen sprake zijn.

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert aan dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht wegens het tijdsverloop. De brief van verweerder aan de toenmalige deken in het voormalige arrondissement A. dateert van 13 maart 2012. Sedertdien heeft verweerder geen enkele reactie gehad. Dit is onnodig lang, waardoor hij in zijn verdediging wordt geschaad.

4.2    Verweerder voert aan dat het tot de fundamentele vrijheden behoort dat justitiabelen onbelemmerde toegang tot het recht hebben. Gefinancierde juridische bijstand is een dienstbaarheid die de moderne staat verschuldigd is aan haar inwoners. De overheid fourneert jaarlijks veel geld aan de gefinancierde rechtshulp. De praktijk leert dat zeer veel justitiabelen onvoldoende weten dat zij recht hebben op juridische bijstand. Zij komen naar de rechtbank omdat zij daartoe gedwongen worden. In de meeste gevallen is bijstand van een raadsman alleszins raadzaam.

4.3    Een verbod op het aanbieden van de expertise van de advocaat, zoals de rechtbank blijkbaar wil, is schending van de rechten van justitiabelen.

4.4    Voorts voert verweerder aan dat de advocaat geen bezoeker is maar participant in het rechtsproces en meer in het bijzonder procesbewaker. Huisregels van de rechtbank zijn niet bekend en staan nergens vermeld.

4.5    Ten aanzien van het gestelde omtrent de Gedragsregels voert verweerder aan dat hij geen zaken aanneemt die hij niet kan beoordelen. Indien dat het geval is vraagt hij aanhouding van de behandeling. Van enigerlei onzorgvuldigheid van de zijde van verweerder is geen sprake.

4.6    Voorts voert verweerder aan dat hij ter plekke met de justitiabelen bespreekt of zij al dan niet een toevoeging zullen krijgen. Achteraf krijgen zij een opdrachtbevestiging. Verweerder vraagt (achteraf) een toevoeging aan en als mensen daar voor niet in aanmerking komen verleent verweerder om niet rechtshulp.

5    BEOORDELING

5.1    Ten aanzien van de ontvankelijkheid is de raad van oordeel dat geen sprake is van een onredelijk lange termijn. Immers verweerder heeft bij brief van 13 maart 2012 gereageerd op de tegen hem bestaande bezwaren en bij brief van 8 maart 2013 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland aan verweerder kenbaar gemaakt dat een dekenbezwaar tegen hem zal worden ingediend. De raad is van oordeel dat een periode van één jaar niet een zodanig lang tijdsverloop betekent dat verweerder, mede gelet op de aard en de ernst van de klacht, daardoor in zijn verdediging is geschaad. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn klacht.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Ten aanzien van dit klachtonderdeel constateert de raad dat is komen vast te staan dat verweerder in de wachtkamer actief justitiabelen benadert die hij tot dat moment niet als advocaat bijstaat. Tevens staat vast dat het gerechtsbestuur bezwaar heeft tegen de acquisitiepraktijken van verweerder. De raad is van oordeel dat een advocaat als hij zich bevindt in de wachtruimte van het gerechtsgebouw, zich heeft te richten naar de regels die het gerechtsbestuur stelt. Het is aan het gerechtsbestuur de regels vast te stellen en het is niet onbegrijpelijk, dat het gerechtsbestuur dergelijke acquisitiepraktijken niet in zijn gebouw duldt. Het verweer dat verweerder geen bezoeker maar procesdeelnemer is, gaat in zoverre niet op dat, naar het oordeel van de raad, verweerder slechts procesdeelnemer is in zaken waarvoor hij zich tevoren als advocaat heeft aangemeld. Bovendien behoort het niet tot de taak van een advocaat om ongevraagd acquisitiewerkzaamheden te verrichten in het gebouw van de rechtbank. Van schending van het Europese verdrag voor de rechten van de mens, respectievelijk het fundamentele recht om in procedures en met name in strafzaken bijstand van een advocaat te hebben, op elk moment en in iedere situatie, is naar het oordeel van de raad evenmin sprake, nu de regel van het gerechtsbestuur niet betekent dat justitiabelen worden afgehouden van de door hen gewenste rechtsbijstand, doch enkel ten doel heeft de normale werkzaamheden binnen een gerechtsgebouw ordentelijk te laten verlopen.

5.3    Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4    Ten aanzien van de mogelijke schending van de in dit klachtonderdeel genoemde Gedragsregels is de raad van oordeel dat zulks niet is komen vast te staan. Het enkele risico van overtreding is niet voldoende. Bovendien heeft verweerder gemotiveerd aangegeven op welke wijze de (financiële) afhandeling van de zaken die hij via zijn acquisitiepraktijken behandelde, plaatsvond: of op basis van een toevoeging, hetgeen hij vooraf met de cliënt besprak en achteraf vastlegde, dan wel, indien geen toevoeging werd verstrekt, om niet. Schending van concrete Gedragsregels is niet komen vast te staan.

6    MAATREGEL

Gelet op de aard van de klacht en het feit dat de klacht ten dele gegrond is, terwijl de maatregel tot doel moet hebben dat verweerder zich schikt naar de regels van het gerechtsbestuur, komt de raad tot het oordeel dat onderstaande maatregel passend is.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klager ontvankelijk in zijn klacht;

-    verklaart klachtonderdeel a gegrond en klachtonderdeel b ongegrond;

-    legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden;

-    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging.

De raad stelt de proeftijd op een periode van 2 jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.

Aldus gewezen door mr. M.M. Lorist, voorzitter, mrs. G.W. Brouwer, P.L.G. Buisman, G. Ham, L.J. van der Veen, leden, bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 november 2013.

griffier                                                       voorzitter                           

Deze beslissing is in afschrift op 25 november 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    verweerder

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de grifte van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl