ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0556 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet725.2010

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2011:YB0556
Datum uitspraak: 29-03-2011
Datum publicatie: 13-05-2011
Zaaknummer(s): GDWverzet725.2010
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Een berisping
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De Kamer is het niet met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet en de klacht gegrond. De klacht betreft het aanpassen van de beslagvrije voet naar aanleiding van door klaagster opgegeven wijzigingen. De Kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder zelf actie had moeten ondernemen of nadere inlichtingen had moeten verzoeken. Omdat klaagster geruime tijd geconfronteerd is geweest met een onjuiste beslagvrije voet wordt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping ophgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 29 maart 2011 zoals bedoeld in artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet met zaaknummer 725.2010 ingediend door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij beschikking van 7 september 2010 (zaaknummer 452.2010) heeft de plaatsvervangend-voorzitter van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klaagster tegen de gerechtsdeurwaarder ingediende klacht.

Bij brief van 21 september 2010 is klaagster een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.

Bij faxbrief van 5 oktober 2010 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Bij brief van 25 januari 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 februari 2011 waar niemand is verschenen.

Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 29 maart 2011

2. De gronden van het verzet

2.1 In het verzetschrift heeft klaagster aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder na een onder het [     ] gelegd beslag haar eerder nooit om stukken heeft gevraagd en dat zij er vanuit ging dat de door hem berekende beslagvrije voet juist was. Na een bezoek aan het Juridisch Loket is klaagster gebleken dat de beslagvrije voet te laag was vastgesteld. Na een verzoek van de gerechtsdeurwaarder d.d. 5 november 2009 heeft klaagster de verzochte bewijsstukken ingezonden. Hierop is geen reactie van de gerechtsdeurwaarder gekomen. De voorzitter is er ten onrechte van uitgegaan dat klaagster de stukken niet heeft ingezonden.

2.2 Klaagster is het er niet mee eens dat de voorzitter het gegeven dat haar geen formulier inkomsten en uitgaven is toegezonden niet tuchtrechtelijk laakbaar acht.

2.3 Na een gesprek met het Juridisch Loket heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder een opgave van de juiste beslagvrije voet toegezonden. Alleen dit zou al een reden voor de gerechtsdeurwaarder moeten zijn geweest de beslagvrije voet met terugwerkende kracht aan te passen. Klaagster verwijst naar een uitspraak van de Kamer ten aanzien van de terugwerkende kracht.

2.4 De gerechtsdeurwaarder verwijst volgens klaagster ook ten onrechte naar het [     ] voor het correct hanteren van de juiste beslagvrije voet en het doen van de juiste betalingen. De gerechtsdeurwaarder was op de hoogte van de foutieve beslagvrije voet, maar is daar niet op ingegaan.

2.5 De aanvankelijk aanwezige eerste beslaglegger is destijds uitgegaan van een veel hogere beslagvrije voet. Protesten gericht aan de gerechtsdeurwaarder hielpen niet. De gerechtsdeurwaarder heeft de beslagvrije voet nog steeds niet gewijzigd. Ten onrechte beweert de gerechtsdeurwaarder dat hij eerst door het indienen van de klacht op de hoogte is gebracht van de onjuiste beslagvrije voet. Klaagster is niet in staat een procedure te starten vanwege de kosten en is van mening dat de Kamer uitspraak moet doen.

3. De ontvankelijkheid van het verzet.

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

4. De inleidende klacht

In de inleidende klacht verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarder -kort samengevat- dat hij de beslagvrije voet te hoog heeft vastgesteld en aanpassing daarvan werd geweigerd. Klaagster verzoekt de gerechtsdeurwaarder te veroordelen tot terugbetaling van de teveel ingehouden bedragen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de inleidende klacht overwogen dat er geen aanleiding bestaat tot twijfel aan de mededeling van de gerechtsdeurwaarder dat het hem eerst na indiening van de onderhavige klacht bekend werd dat op klaagster de norm van alleenstaande ouder van toepassing is en dat de door haar te betalen premie ziektekosten, tweemaal zo hoog is dan de premie waarvan hij is uitgegaan. Gelet daarop kan niet gezegd worden dat het de gerechtsdeurwaarder in een eerder stadium evident duidelijk moest zijn dat niet de juiste beslagvrije voet werd gehanteerd.

5.2 De voorzitter heeft voorts overwogen dat het de gerechtsdeurwaarder zou hebben gesierd, als hij naar aanleiding van de brief van klaagster van november 2009 bijvoorbeeld een formulier inkomsten en uitgaven aan klaagster zou hebben toegezonden. Hoewel niet geheel adequaat is gereageerd op de brieven van klaagster, kan in de omstandigheden van dit geval echter niet gezegd worden dat de gerechtsdeurwaarder daardoor tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.

5.3. De voorzitter heeft verder overwogen dat ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een algemene regeling geeft. Op grond van deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter.

5.4 Als laatste heeft de voorzitter overwogen dat de executant aansprakelijk kan zijn voor de gevolgen van een executie, bijvoorbeeld omdat beslag is gelegd voor een te hoog bedrag, het beslag lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd. Dat moet echter worden beoordeeld aan de hand van criteria die gelden voor misbruik van recht en wel in beginsel aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging. Daartoe behoren de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de debiteur door het beslag op een van die goederen in zijn belangen wordt getroffen. Behoudens evidente misslagen waarvan niet was gebleken, is het niet aan de tuchtrechter om hierover een oordeel te geven maar aan de gewone rechter, aldus de voorzitter. In deze tuchtzaak werd daarom geen ruimte gezien voor een veroordeling van de gerechtsdeurwaarder tot terugbetaling van wat teveel zou zijn ingevorderd, zoals door klaagster verzocht.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 Op grond van het bepaalde in artikel 475 c van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) is een beslagvrije voet verbonden aan vorderingen tot periodieke betaling van de in dit artikel opgesomde uitkeringen. De toekenning van de beslagvrije voet heeft kort gezegd tot doel te voorkomen dat een schuldenaar wegens een beslag op al zijn inkomen een beroep op een bijstandsuitkering moet doen. Op grond van het bepaalde in artikel 475 d lid 7 Rv dient de beslaglegger met wijzigingen van omstandigheden onverwijld rekening te houden. Er dient daarom adequaat te worden gereageerd op een verzoek om aanpassing van de beslagvrije voet en daarbij dient ook te worden aangegeven welke bewijsstukken nodig zijn om tot aanpassing over te gaan.

6.2 Het is in beginsel niet aan de tuchtrechter om te beoordelen of de beslagvrije voet al dan niet juist is toegepast. Daarvoor dient de beslagene zich tot de executierechter te wenden. Wel kan door de Kamer worden beoordeeld of de deurwaarder bij het vaststellen van de beslagvrije voet zonder meer had behoren te begrijpen dat hij de belangen van de debiteur tekort deed. In dat geval heeft de gerechtsdeurwaarder de normen van het tuchtrecht overschreden.

6.3 Uit de stukken en hetgeen door de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders ter zitting is aangevoerd is de Kamer het volgende gebleken. Door de gerechtsdeurwaarder is op 30 maart 2007 ten laste van klaagster beslag gelegd onder het [     ]. Op 12 februari 2009 heeft klaagster verzocht de beslagvrije voet aan te passen, hetgeen door de gerechtsdeurwaarder per omgaande is gedaan. Bij brief van 25 mei 2009 heeft klaagster verzocht het teveel ingehouden bedrag aan klaagster terug te betalen. De gerechtsdeurwaarder heeft klaagster daarop bij brief van 8 juli 2009 medegedeeld dat er nog vier beslagen op de uitkering van klaagster waren gelegd en dat de vorderingen bij hem ter verdeling waren ingediend, zodat er geen gelden terug betaald konden worden. Bij brief van 23 april 2010 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat zij van haar advocate had vernomen dat er een te hoog bedrag op haar [     ]-uitkering was ingehouden. Klaagster heeft daarbij wederom verzocht om hetgeen teveel was ingehouden aan haar terug te betalen. Aan de brief van 23 april 2010 was een berekening van de beslagvrije voet gehecht waarin staat vermeld dat klaagster een alleenstaande ouder was, ouder dan 21 jaar, jonger dan 65 jaar. De gerechtsdeurwaarder heeft klaagster daarop bij brief geschreven dat de beslagvrije voet in februari 2009 was herberekend en het [     ] verantwoordelijk was voor het correct hanteren van de beslagvrije voet.

6.4 Naar het oordeel van de Kamer had de gerechtsdeurwaarder naar aanleiding van de brief van 23 april 2010 klaagster niet naar het [     ] moeten verwijzen, maar zelf actie moeten ondernemen om de beslagvrije voet aan te passen of nadere inlichtingen te verzoeken. Het gaat er niet om wat klaagster had kunnen doen, maar wat de gerechtsdeurwaarder had moeten doen. Naar het oordeel van de Kamer heeft de gerechtsdeurwaarder niet gehandeld als een goed gerechtsdeurwaarder betaamt en de klacht is dan ook terecht voorgesteld.

6.5 Dat klaagster met terugwerkende kracht hetgeen teveel is ingehouden terugbetaald wil zien, is begrijpelijk maar dat is slechts mogelijk als de gerechtsdeurwaarder de gelden nog onder zich heeft. Dat is niet vast komen te staan en gezien het feit dat er vijf beslagleggers waren en de gerechtsdeurwaarder de gelden geruime tijd heeft verdeeld, ook niet aannemelijk.

7. Op grond van het voorgaande dient de beslissing van de voorzitter te worden vernietigd en de klacht gegrond te worden verklaard voor zover dat het hiervoor onder 6.4 genoemde aspect betreft. Naar het oordeel van de Kamer zijn er termen aanwezig tot het opleggen van na te melden maatregel over te gaan. De Kamer neemt daarbij in aanmerking dat klaagster geruime tijd geconfronteerd is geweest met een onjuiste beslagvrije voet en daardoor in de financiƫle problemen heeft verkeerd.

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet deels gegrond;

-       vernietigt de beslissing van de voorzitter;

-       verklaart de klacht deels gegrond;

-       legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. E.R.S.M. Marres, voorzitter en mr. A.W.J. Ros en J.C.M. van der Weijden leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2011 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.