ECLI:NL:TNOKROE:2006:YC0043 Kamer van toezicht Roermond KL 7/2006

ECLI: ECLI:NL:TNOKROE:2006:YC0043
Datum uitspraak: 03-10-2006
Datum publicatie: 04-08-2008
Zaaknummer(s): KL 7/2006
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De notaris had niet voorbij mogen gaan aan een bewering van een erfgenaam, maar deze tijdig moeten verifiëren. Voor het overige is niet gebleken dat de notaris jegens de klager onzorgvuldig of onbetamelijk heeft gehandeld.

                                    Kamer van toezicht over de notarissen

                                                  en kandidaat-notarissen

                                                            te Roermond

Nummer: KL 7/2006

                                                           BESLISSING

van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen

 te Roermond in de zaak van:

de heer X,

wonende te W

hierna te noemen de klager;

tegen:

notaris mr. Y,

gevestigd te A,

hierna te noemen de notaris.

De procedure

Het verloop van procedure blijkt uit:

-           de schriftelijke klacht van de klager van 18 april 2006 met bijlagen;

-                      de schriftelijke reactie van de notaris van 14 mei 2006 met bijlagen;

-                      de brief van de klager van 16 juni 2006 met bijlage;

-                      de brief van de notaris van 30 juni 2006;

-                      de openbare mondelinge behandeling van de klacht op 5 september 2006, waarbij de notaris en de klager zijn verschenen.

                                                    De vaststaande feiten

De kamer gaat uit van de volgende, tussen partijen vaststaande feiten.

De klager is samen met zijn broer en zijn twee zussen gerechtigd tot de nalatenschap van zijn moeder, mevrouw H. X, die op 7 april 2000 is overleden.

De kosten van de uitvaartverzorging van moeder bedroegen ƒ 10.996,70. De drie mede-erfgenamen van de klager hebben elk eenvierde deel van dat bedrag voldaan. Bij brief van 2 februari 2001 heeft de notaris de klager verzocht om het aandeel van de klager in deze kosten ad ƒ 2.749,18 over te maken op zijn bankrekening. De klager heeft aan dit verzoek niet voldaan. Bij brief van 19 januari 2006 heeft Van Deursen Uitvaartverzorging B.V. de notaris verzocht om het openstaande bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en incassokosten, ad € 1.919,51 te voldoen. De notaris heeft laatstgenoemd bedrag bij de verdeling van de nalatenschap in mindering gebracht op het aan de klager toekomende aandeel in de nalatenschap van € 57.796,18.

Tot die nalatenschap behoorde onder meer een huis dat door tussenkomst van een makelaar is verkocht. De leveringsakte is verleden door notaris mr.W.H.M. V. te W.

Bij kort-gedingvonnis van de president van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 15 november 2001 is onder meer bepaald dat de netto verkoopopbrengst van het huis onder de boedelnotaris blijft totdat over de verdeling van de nalatenschap van moeder overeenstemming dan wel een onherroepelijke rechterlijke uitspraak is verkregen.

Notaris V. heeft uit de verkoopopbrengst van het huis onder meer de nota van Hendriks Makelaardij o.g. B.V. voldaan en de netto verkoopopbrengst van het huis overgemaakt aan de notaris, die boedelnotaris was. 

Mevrouw H. X beschikte bij de Rabobank te N. over een kluisje met nummer 173. Dit kluisje is op 21 maart 2006 geïnventariseerd door de notaris en een medewerker van de Rabobank. De notaris heeft van hetgeen hij bij de inventarisatie heeft aangetroffen per brief, verstuurd op 21 maart 2006, mededeling gedaan aan de advocaat van de klager.

                                                 De inhoud van de klacht

De klacht houdt - zakelijk weergegeven - in:

1.            dat de notaris het kluisje bij de Rabobank, waarvan de notaris het bestaan kende, in de verdeling is vergeten mee te nemen, dat de klager bij de opening van het kluisje niet aanwezig is kunnen zijn, dat er een film is gemaakt van de opening en de inhoud van het kluisje, welke film niet meer aanwezig is;

2.            dat de notaris de klager nooit op de hoogte heeft gehouden van de financiën, zoals de opbrengst van het huis, de (afschriften van de) bankrekeningen, de rente; dat de klager nooit opdracht aan de notaris heeft gegeven om zijn zaken te behartigen;

3.            dat de notaris van de vier erfgenamen ongeveer € 9.000,00 heeft ingehouden op de opbrengst van het huis voor het door hem verrichte werk, terwijl hij voor de klager niets heeft gedaan, hem geen gespecificeerde rekening heeft gestuurd en van de gewerkte uren geen specificaties heeft verstrekt;

4.            dat de notaris de klager zonder diens medeweten ¼ deel van de makelaarskosten in rekening heeft gebracht, terwijl de betreffende makelaar van de klager geen opdracht heeft gekregen;

5.            dat de notaris de klager ¼ deel van de begrafeniskosten in rekening heeft gebracht, inclusief rente;

6.            dat de klager nooit bij de notaris op kantoor mocht komen en dat de notaris de klager telefonisch niet te woord heeft willen staan door de telefoonverbinding te verbreken.

                                             Het standpunt van de notaris

1.            de Rabobank heeft aan de notaris bij brief van 13 maart 2006 laten weten dat er een kluisje met nummer 173 aanwezig was. Het kluisje is op 21 maart 2006 in aanwezigheid van een bankemployé geopend en daarin zijn geen zaken van enigerlei waarde aangetroffen; de notaris heeft hierbij geen film gemaakt;

2.            de financiële afwikkeling van de verkoop van het huis is door notaris W.H.M. V. verricht. De (netto) verkoopopbrengst is in depot gestort bij de notaris op grond van een kort-gedingvonnis van 15 november 2001;

3.            de klager is op de hoogte gesteld van de kosten van de afwikkeling door middel van een brief van de notaris van 5 mei 2003. Op deze brief heeft de klager nooit gereageerd;

4.            de nota van de makelaar is niet door de notaris voldaan, maar door notaris V.;

5.            de notaris heeft de klager op 2 februari 2001 verzocht om zijn, klagers, deel van de begrafeniskosten te betalen, hetgeen kennelijk niet is gebeurd. Op 19 januari 2006 heeft de notaris van brief van de uitvaartverzorger ontvangen, waarin om betaling van het openstaande bedrag met rente en kosten werd verzocht;

6.            de klager heeft recentelijk telefonisch noch schriftelijk contact met de notaris opgenomen; wel heeft kandidaat-notaris mevrouw De W. met de klager gesproken over het kluisje bij de Rabobank.

                                             De beoordeling van de klacht

De kamer stelt voorop dat de notaris geen executeur(-testamentair) maar boedelnotaris was. Anders dan de notaris ter zitting heeft verklaard, ontleende hij deze hoedanigheid niet aan een rechterlijke uitspraak. De kamer gaat er dan ook van uit dat de notaris de hoedanigheid van boedelnotaris heeft op grond van een uitdrukkelijke dan wel stilzwijgende opdracht van de broer en zussen van de klager, die samen voor meer dan de helft in de onverdeelde nalatenschap van moeder gerechtigd waren. De kamer baseert zich daarbij op het feit dat in deze procedure is gebleken dat slechts de klager de notaris niet als boedelnotaris accepteerde en de notaris desalniettemin de nalatenschap heeft behandeld, van welke behandeling gesteld noch gebleken is dat de drie andere erfgenamen tegen die behandeling bezwaren hebben geuit.

Over de zes onderdelen van de klacht oordeelt de kamer als volgt.

1.         De klager heeft gesteld dat hij de notaris vanaf het begin (waarmee naar het oordeel van de kamer is bedoeld vanaf het begin dat de notaris de afwikkeling van de nalatenschap op zich heeft genomen en dat was in het jaar 2000) op het bestaan van het kluisje heeft gewezen. De notaris heeft deze stelling niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Een brief van de advocaat van de klager van begin 2006 heeft ertoe geleid dat de notaris het kluisje op 21 maart 2006 heeft geïnventariseerd. Naar het oordeel van de kamer had de notaris het niet zover moeten laten komen dat door toedoen van de advocaat van de klager tot inventarisatie van het kluisje werd overgegaan. De notaris had de bewering van de klager over het kluisje eerder moeten natrekken.

Tot de taak van de boedelnotaris behoort onder meer de boedel goed en voortvarend af te wikkelen met alle middelen die hem daartoe ten dienste staan. Door het kluisje te openen in aanwezigheid van een medewerker van de bank, van die inventarisatie een proces-verbaal op te maken en een kopie daarvan onmiddellijk aan de advocaat van de klager te zenden, heeft de notaris in zijn hoedanigheid van boedelnotaris naar het oordeel van de kamer tuchtrechtelijk niet laakbaar gehandeld.

In haar brief van 25 april 2006 aan de klager schrijft de Rabobank onder meer: “Bovendien is de inventarisatie door de notaris vastgelegd op film.” De notaris heeft gesteld dat hij van de opening van het kluisje geen film heeft gemaakt; hij acht het niet uitgesloten dat er via een bewakingscamera in de bank een film is gemaakt. De kamer acht het niet uitgesloten dat in de hiervoor aangehaalde passage in de brief van de Rabobank de vermelding “door de notaris” betrekking heeft op de inventarisatie en niet op het vastleggen op film. Maar hoe dit ook zij, de kamer moet vaststellen dat de notaris in elk geval geen film van de inventarisatie heeft gemaakt en dat hem dan ook geen verwijt kan worden gemaakt dat die film niet meer aanwezig is.

2.         De akte van levering van het huis is door notaris V. verleden en notaris V. heeft ook de financiële afwikkeling van die levering verricht. Bij kort-gedingvonnis van 15 november 2001 heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Roermond bepaald dat de netto verkoopopbrengst van het huis onder de boedelnotaris dient te blijven totdat over de verdeling van de nalatenschap van moeder overeenstemming dan wel een onherroepelijke rechterlijke uitspraak is verkregen. Overeenkomstig dit vonnis heeft notaris V., zoals hij ook heeft vermeld in zijn nota van afrekening aan de erven X van 17 december 2001, de netto verkoopopbrengst overgemaakt aan de notaris. De klager heeft tijdens de openbare behandeling van de klacht verklaard bekend te zijn met de hoogte van de netto verkoopopbrengst van het huis.

De notaris is wettelijk verplicht – en van deze verplichting kan niet worden afgeweken – om gelden, die hij in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden onder zich neemt of die hem in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden worden toevertrouwd, op de zogenaamde kwaliteitsrekening te storten. Volgens de onweersproken verklaring van de notaris is dat ook in dit geval gebeurd. Elke rechthebbende heeft naar evenredigheid van het bedrag dat ten behoeve van iedere rechthebbende op die rekening is gestort, recht op de gekweekte rente. Nu er voor de notaris geen andere mogelijkheid bestond dan de netto verkoopopbrengst van het huis op de kwaliteitsrekening te storten, is de kamer van oordeel dat de notaris niet onjuist heeft gehandeld door de klager niet op eigen initiatief te informeren over de rekening waarop de netto verkoopopbrengst was gestort en over de daarop gekweekte rente. De klager heeft nog gesteld dat hij de notaris daarnaar heeft gevraagd, doch de notaris betwist dit. Nu de klager niet heeft aangegeven dat en hoe hij zijn stelling op dit punt kan bewijzen, zal de kamer hem niet tot bewijslevering toelaten. De kamer acht de betreffende stelling dan ook niet aannemelijk geworden.

3.         Bij brief van 5 mei 2003 aan de klager, die de ontvangst van die brief niet heeft betwist, heeft de notaris hem zijn declaratie voor de door hem verrichte werkzaamheden tot op dat moment toegezonden. De notaris heeft gesteld dat de klager op die brief nimmer heeft gereageerd en deze stelling is door de klager niet weersproken, zodat de kamer ervan uit gaat dat de klager op de declaratie nooit naar de notaris toe heeft gereageerd. De kamer is van oordeel dat de klager, toen hij de in zijn ogen onvolledigheid van de declaratie ontdekte, binnen bekwame tijd met de notaris contact had moeten op te nemen. Nu - bijna drie jaar later - kan de klager de notaris in redelijkheid geen verwijt meer maken van de gestelde onvolledigheid. 

Over de stelling van de klager dat de notaris niets voor hem heeft gedaan, oordeelt de kamer als volgt. Zoals hiervoor vermeld was de notaris als boedelnotaris belast met de behandeling en afhandeling van de nalatenschap van moeder, in welke nalatenschap de klager met drie andere erfgenamen medegerechtigd was. Een dergelijke behandeling en afhandeling gebeurde ook in het belang van de klager en in zoverre kan gesproken worden dat de notaris ook werkzaamheden ten behoeve van de klager heeft verricht. De kamer volgt de klager dan ook niet in zijn stelling dat de notaris niets voor hem heeft gedaan.

4.         Niet de notaris maar notaris V. heeft de financiële afwikkeling van de levering van het huis verzorgd. Zo heeft notaris V. onder meer de rekening van Hendriks makelaardij o.g. B.V. voldaan uit de verkoopopbrengst van het huis. De notaris heeft met de betaling van de rekening van de makelaar niets van doen gehad en hem treft dan ook niet het verwijt dat hij de klager zonder diens medeweten eenvierde deel van de makelaarskosten in rekening heeft gebracht.

5.         De klager heeft niet betwist dat hij de brief van de notaris van 2 februari 2001, waarin de notaris de klager verzoekt om zijn aandeel in de begrafeniskosten te voldoen, heeft ontvangen. De klager heeft zijn aandeel in die kosten niet voldaan. De notaris heeft aangegeven dat hij van de klager geen betalingen mocht doen zonder de uitdrukkelijke opdracht of goedkeuring van de klager, hetgeen de klager niet heeft weersproken. Dat de uitvaartverzorger uiteindelijke rente en kosten in rekening brengt, komt onder de gegeven omstandigheden voor rekening en risico van de klager, die als enige van de vier erfgenamen in gebreke is gebleven met de tijdige betaling van de uitvaartverzorger. Het behoort tot de taak van de boedelnotaris om uit de nalatenschap de boedelschulden te voldoen alvorens tot uitkering aan de erfgenamen over te gaan. Van die taak heeft de notaris zich gekweten door het aan klager uit te keren aandeel in de nalatenschap te verminderen met het deel van de begrafeniskosten dat voor rekening van de klager komt. Op dit punt valt de notaris geen verwijt te maken.

6.         Uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld en uit hetgeen bij de openbare behandeling is gebleken, komt niet naar voren dat de klager niet op het kantoor van de notaris mocht komen. Volgens zijn eigen verklaring is de klager in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap een aantal keren op het kantoor van de notaris is geweest, zij het bij de kantoorgenoot van de notaris. De notaris had zijn kandidaat-notaris mevrouw De W. belast met de feitelijke werkzaamheden ten aanzien van de afwikkeling van de nalatenschap. Met mevrouw De W. heeft de klager wel telefonisch contact gehad. Niet is komen vast te staan dat de klager mevrouw De W. ooit om een mondeling of telefonisch gesprek met de notaris heeft verzocht.

Op grond van de hiervoor onder 1 tot en met 6 vermelde overwegingen komt de kamer tot de slotsom dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is, met uitzondering echter van het onderdeel dat ziet op het natrekken van het kluisje. De notaris had de bewering van de klager over het kluisje eerder moeten verifiëren. Dit onderdeel van de klacht acht de kamer gegrond. De kamer acht dit nalaten echter niet van een zodanige ernst en omvang dat de notaris daarvoor een tuchtrechtelijke maatregel moet worden opgelegd.  

                                                           De beslissing

De kamer:

verklaart de klacht gegrond voor zover deze betrekking heeft op het niet tijdig verifiëren van de bewering van de klager dat tot de nalatenschap van moeder ook nog een kluisje behoorde;

bepaalt dat aan de notaris geen tuchtmaatregel wordt opgelegd;

verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. E.J.M. Boogaard-Derix, voorzitter, Th.P.M. Pluymaekers, R.T.J.M. Hetterschijt, M.H.G.A. Verlinden en J.J.G.M. Kuijpers, bijgestaan door L.G.H. Cox, secretaris, en op 3 oktober 2006 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter in tegenwoordigheid van de secretaris.