ECLI:NL:TGZRZWO:2018:152 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 327/2017

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2018:152
Datum uitspraak: 03-09-2018
Datum publicatie: 03-09-2018
Zaaknummer(s): 327/2017
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen arts kennelijk ongegrond. Verweerster heeft klaagster begeleid in de verzuimbegeleiding. Verweerster heeft op basis van eigen onderzoek tot ander inzicht dat eerdere arts kunnen komen. Beoordeling dat terugkeer naar bedongen arbeid niet meer mogelijk was kan tuchtrechtelijke toets doorstaan.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 3 september 2018 naar aanleiding van de op 29 november 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , arts,  werkzaam te D,

bijgestaan door mr. D.M. Pot, VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r s t e r 

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlage;

-          het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;

-          het verweerschrift met de bijlagen;

-          de repliek met de bijlagen;

-          de dupliek met de bijlagen;

-          het schrijven van klaagster, gedateerd 8 juni 2018;

-          het schrijven namens verweerster, gedateerd 20 juni 2018.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in het vooronderzoek.

Klaagster heeft tevens een klacht ingediend tegen de bedrijfsarts E (bekend onder zaaknummer 318/2017). Op die klacht is bij afzonderlijke beslissing van dezelfde datum beslist.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het bedrijfsgeneeskundig dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, geboren in 1964, heeft zich eind januari 2016 arbeidsongeschikt gemeld voor haar werk met burn-outklachten en psychische problematiek. In het kader van verzuimbegeleiding heeft zij tot maart 2017 contact gehad met bedrijfsarts E.

Toen klaagster aangaf dat er een vertrouwensbreuk was met E is via de F mevrouw G ingeschakeld die op 1 mei 2017 met klaagster heeft gesproken over klaagsters belastbaarheid.

Nadien is verweerster benaderd om klaagster te begeleiden. Verweerster heeft op 2 juni 2017 telefonisch contact opgenomen met klaagster, vooruitlopend op een op 6 juni 2017 gepland spreekuurcontact. Het telefonisch contact duurde ongeveer 60 minuten waarin klaagster haar werkaspecten en haar wens om te re-integreren heeft aangegeven.

Het consult van 6 juni 2017 duurde circa twee uur. Verweerster heeft een stappenplan met klaagster besproken en na het spreekuur contact met de huisarts gehad. Verweerster heeft informatief gesproken met mevrouw H, re-integratiecoach.

Verweerster kwam tot de conclusie dat terugkeer naar de bedongen arbeid eigenlijk niet meer haalbaar was. In verband met de duur van de ziekmelding is een advies gegeven om een WIA-uitkering aan te vragen.

Verweerster heeft van de terugkoppeling aan de werkgever eerst verslag gedaan aan klaagster.

De werkgever heeft later in de zomer van 2017 een spoedverzoek gedaan om in het kader van Spoor I en II een inzetbaarheidsprofiel op te stellen. Verweerster heeft in aanwezigheid van de verzuimconsulent een inzetbaarheidsprofiel gemaakt dat door klaagster is geaccordeerd.

Op 24 oktober 2017 werd klaagster uitgenodigd door verweerster. Dit consult werd gemaakt in verband met de vaststelling van de belastbaarheid ten behoeve van de WIA-beoordeling. Bij dit consult waren een verzuimconsulent en een arbeidsdeskundige aanwezig. Klaagster uitte herhaaldelijk onvrede en een gesprek bleek niet mogelijk.

Eind oktober heeft verweerster het Actueel Oordeel en het Medisch Oordeel per post aan klaagster toegezonden.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerster -zakelijk weergegeven-:

- dat verweerster het advies van de arbo-arts van 3 mei 2017 heeft genegeerd, althans niet heeft gerespecteerd;

- dat verweerster haar klacht heeft genegeerd die betrekking had op het niet juist overdragen van het medisch dossier aan verweerster;

- dat verweerster zonder instemming van klaagster medische gegevens heeft verworven en gedeeld;

- dat verweerster grensoverschrijdend heeft gehandeld door klaagster te bellen eind mei 2017, en

- dat verweerster in strijd heeft gehandeld met het “Fair Play”-beginsel en het beroepsgeheim.  

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij met haar handelen binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Voor zover wordt hieronder nader ingegaan op het verweer. 

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Klaagster heeft in het aanvullend klaagschrift naar het oordeel van het college voldoende duidelijk gemaakt wat klaagster verweerster verwijt en een uitgebreide beschrijving van de gronden onder het verwijt.

Gelet op het inhoudelijke verweer heeft verweerster de klachten van klaagster kunnen duiden en daarop kunnen reageren. Het verweer dat het klaagschrift niet aan de eisen van artikel 65, tweede lid, van de Wet BIG en artikel 4, eerste lid, van het Tuchtrechtbesluit zou voldoen slaagt derhalve niet. Klaagster is derhalve ontvankelijk.

5.2

Het college wijst er bij de inhoudelijke beoordeling allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3

Verweerster heeft haar eigen verantwoordelijkheid als begeleidend arts in het kader van verzuimbegeleiding. Dat mevrouw G op 2 mei 2017 een advies gaf dat hoopvol was voor klaagster in het kader van terugkeer in haar eigen werk, maakt niet dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld nu zij op 6 juni 2017 tot de conclusie kwam dat terugkeer naar de bedongen arbeid eigenlijk niet meer mogelijk was. Verweerster heeft deze conclusie, op basis van het uitgebreide telefonische gesprek, het spreekuur op 6 juni 2017 en de informatie van de huisarts en re-integratiecoach kunnen trekken. Verweerster heeft met toestemming van klaagster contact gehad met de huisarts en re-integratiecoach. Het verzuimdossier van klaagster was door de F aan verweerster ter hand gesteld bij aanvang van de begeleiding van klaagster. Klaagster heeft in haar klacht niet duidelijk gemaakt welke medische informatie onjuist is overgedragen.

Verweerster heeft voorafgaand op het geplande spreekuurcontact van 6 juni 2017 op

2 juni 2017 telefonisch contact gezocht met klaagster. Niet valt in te zien dat dit grensoverschrijdend zou zijn, ook niet nu dat in een vakantie van klaagster viel, waarbij het maar de vraag is of verweerster daarvan op de hoogte was. Verweerster heeft klaagster willen voorbereiden op de inhoud van het gesprek en klaagster ruimte geboden iets te vertellen over werkaspecten en haar wens tot werkhervatting.

Verweerster is, gelet op het voorgaande, binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening gebleven.

5.4

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gegeven in raadkamer door A.L. Smit, voorzitter, C.A.W.M. Hertog en H. Veneman, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.