ECLI:NL:TGZRSGR:2018:89 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-041b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2018:89
Datum uitspraak: 26-06-2018
Datum publicatie: 26-06-2018
Zaaknummer(s): 2018-041b
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Gegronde klacht tegen een arts. De psychiater heeft de arts ten onrechte medegedeeld dat het inwendig onderzoek in een situatie als deze en door de psychiater ten onrechte als noodsituatie op grond van de Wet BOPZ gekenmerkt mocht uitvoeren. Dat de arts op de juistheid hiervan heeft vertrouwd en daarbij haar eigen twijfels opzij heeft gezet en kennis van de wet ontbrak, rekent het College de arts niet aan. Wel wordt de arts aangerekend dat zij de situatie op de afdeling toen zij ter plaatse kwam niet opnieuw heeft beoordeeld. De uitvoering van het inwendige onderzoek had zij op dat moment opnieuw moeten overwogen. Waarschuwing.  

Datum uitspraak: 26 juni 2018

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in de persoon van senior inspecteur G.M.A. van Zeeland en senior adviseur juridische zaken mr. I. de Groot,

gevestigd te Utrecht,

klaagster,

tegen:

A, arts,

destijds werkzaam te B,

verweerster,

gemachtigde: mr. F. Westenberg, werkzaam te Hoorn NH.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 27 februari 2018,

- het verweerschrift.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 16 mei 2018. Namens de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) zijn verschenen de heer G.M.A. van Zeeland en mr. M.E. Oosting. Verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde, is eveneens verschenen. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Mr. Oosting heeft pleitnotities overgelegd.

1.4       De klacht is behandeld tezamen met de met deze klacht samenhangende klacht zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, die bekend is onder het dossiernummer: 2018-041a.

2.           De feiten

2.1              Op 4 augustus 2016 heeft klaagster een melding ontvangen van de moeder van een

patiënte over een voorval dat plaatsvond op 24 juli 2016. Patiënte, geboren in 1998, was gedwongen opgenomen bij C te B, onderdeel van GGZ [….]. Patiënte verbleef op de afdeling ‘D’ (hierna: de afdeling), een afdeling voor verstandelijk beperkte patiënten met psychiatrische problematiek. Patiënte had onder meer vanwege seksueel misbruik traumatische stoornissen.

2.2              Verweerster had in de avond en nacht van 24 juli 2016 dienst als voorwacht voor de

instelling. Op enig moment in de avond is verweerster gebeld door  een van de personeelsleden van de afdeling. De sleutel van de (nood)medicatiekast op de afdeling was kwijt en het personeel van de afdeling had het vermoeden dat patiënte deze sleutel in haar vagina had gestopt. Het personeel van de afdeling verzocht verweerster de sleutel uit de vagina van patiënte te verwijderen.

2.3              Daarop heeft verweerster gebeld met de achterwacht (hierna: de psychiater,

verweerster in de zaak met nummer 2018-041a).

2.4              De psychiater oordeelde dat sprake was van een noodsituatie op de afdeling en dat

inwendig onderzoek een maatregel was die op grond van artikel 39 Wet BOPZ was toegestaan. De psychiater heeft verweerster opdracht gegeven patiënte inwendig te onderzoeken (vaginaal toucher).

2.5              Verweerster heeft vervolgens vanuit huis het EPD  maar niet het behandelplan van

patiënte ingezien en gekeken naar de meest recente rapportage.

2.6              Zij is daarop naar de afdeling gegaan, waarbij zij onderweg op een andere locatie

 noodmedicatie (Lorazepam) heeft opgehaald voor de patiënte.

2.7              Patiënte heeft geen toestemming gegeven voor het inwendig onderzoek en is door vier

medewerkers, volgens de holding-methode, op de grond gewerkt. Verweerster heeft een inwendig onderzoek uitgevoerd en de sleutel van de (nood)medicijnkast hierbij niet aangetroffen.

2.8              Na het uitgevoerde onderzoek was patiënte overstuur en onrustig en heeft zij van

verweerster als noodmedicatie 4 mg. Lorazepam gekregen.

2.9              De sleutel van de (nood)medicatie is die nacht teruggevonden in een lade van de

medicijnkar.

3.           De klacht

Klaagster verwijt verweerster dat zij in strijd met de wet en professionele standaard zonder diens toestemming een inwendig onderzoek heeft verricht bij patiënte.

4.        Het standpunt van verweerster

Verweerster erkent dat zij een eigen verantwoordelijkheid heeft. Zij heeft onder de door haar omschreven omstandigheden gemeend de gevraagde handeling te moeten uitvoeren. Verweerster heeft op basis van de informatie en conclusie van de achterwacht gemeend dat zij de gegeven opdracht voor het uitvoeren van de handeling niet kon weigeren en dat zij gerechtigd was om de handeling ondanks het ontbreken van toestemming van de patiënte en ondanks het verzet toch uit te voeren ter voorkoming van gevaar voor de patiënten van de afdeling. Achteraf bezien is die beslissing stellig onjuist geweest, hetgeen verweerster ten diepste betreurt.

5.        De beoordeling

5.1       Het College stelt bij de beoordeling voorop dat er geen wettelijke grondslag was voor het uitvoeren van een inwendig onderzoek bij patiënte.

5.2       De psychiater heeft de arts, ten onrechte, medegedeeld dat het inwendig onderzoek in een situatie als deze en door de psychiater ten onrechte als noodsituatie op grond van artikel 39 Wet BOPZ  gekenmerkt, mocht worden uitgevoerd. Dat de arts op de juistheid van deze mededeling heeft vertrouwd, daarbij haar eigen twijfels opzij heeft gezet, en exacte kennis van de wet bij haar ontbrak, rekent het College de arts niet aan.

5.3       Wel rekent het College de arts het volgende aan. Verweerster heeft de gang van zaken in de avond van 24 juli 2016 gedetailleerd in haar verweerschrift beschreven en tijdens de mondelinge behandeling op 16 mei 2018 nader toegelicht.

De verklaringen van verweerster en de psychiater lopen op een aantal punten uiteen. Zo verschillen zij van mening hoe vaak telefonisch contact tussen hen heeft plaatsgehad, of verweerster tijdens deze gesprekken op de afdeling aanwezig was, wat er exact tussen hen is besproken en of gesproken is over de sleutel van de medicatiekast of de noodmedicatiekast. Wel is komen vast te staan dat er alleen telefonisch contact heeft plaatsgehad tussen verweerster en de psychiater. Het College gaat bij de beoordeling uit van de gang van zaken zoals door verweerster geschetst.

5.4       Verweerster is volgens haar eigen verklaring voordat zij van de psychiater de opdracht kreeg tot het verrichten van het inwendig onderzoek niet ter plaatse geweest. Telefonisch heeft zij een indruk gekregen van de situatie op de afdeling, die zij vervolgens heeft besproken met de psychiater. Er zou sprake zijn van onrust bij de andere patiënten. Op basis van deze onrust hebben verweerster en de psychiater geconcludeerd tot het bestaan van een noodsituatie. De psychiater heeft verweerster vervolgens medegedeeld dat op basis van deze noodsituatie het inwendig onderzoek uitgevoerd diende te worden. Verweerster is hierin mee gegaan en heeft geen alternatieve oplossingen overwogen, zoals het maken van een röntgenfoto. Uit haar verweer en de toelichting ter zitting volgt dat zij enkel heeft gevraagd naar het bestaan en beschikbaarheid van de reservesleutels.  

5.5       Nadat verweerster bovenstaande opdracht had gekregen, heeft zij op een andere locatie de noodmedicatie opgehaald en is zij naar de afdeling gegaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verweerster verklaard dat zij na aankomst op de afdeling een rustige situatie aantrof, maar dat zij de situatie aldaar niet opnieuw heeft beoordeeld; zij kwam daar om de opdracht uit te voeren. Met verweerster is het College van oordeel dat sprake is geweest van een tunnelvisie. Omdat verweerster de situatie tot de aankomst op de afdeling nog enkel telefonisch had beoordeeld, had van haar mogen worden verwacht dat zij de feitelijke situatie ter plaatse opnieuw zou beoordelen. Dit geldt temeer omdat verweerster heeft verklaard dat zij op de afdeling geen onrustige situatie aantrof. Zij had op dat moment het besluit om een gedwongen inwendig onderzoek uit te voeren opnieuw moeten overwegen. Verweerster heeft op dat punt, zoals ook door haar erkend, een eigen verantwoordelijkheid.

5.6       De conclusie is dat verweerster – door dit nadere onderzoek na te laten - in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij ten opzichte van patiënte behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht is dan ook gegrond. 

5.7       Het College acht de maatregel van waarschuwing passend, omdat verweerster als arts een eigen verantwoordelijkheid heeft en zij na de verkregen opdracht en aankomst op de afdeling geen nieuwe eigen beoordeling van de situatie ter plaatse heeft uitgevoerd. Het College heeft bij de hoogte van de op te leggen maatregel ten gunste van verweerster meegewogen dat zij heeft vertrouwd op de kennis van een ervaren achterwacht en zij in een later stadium blijk heeft gegeven van zelfinzicht.

5.8       Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, op de voet van artikel 71 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg bekend worden gemaakt op hierna te vermelden wijze.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

-          verklaart de klacht gegrond,

-          legt op de maatregel van waarschuwing,

bepaalt dat om redenen, aan het algemeen belang ontleend, deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het tijdschrift De Psychiater ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Deze beslissing is gegeven door mr. Y.J. Wijnnobel-van Erp, voorzitter, mr. G.P. van de Beek, lid-jurist, prof. dr. A.M. van Hemert, J.G.M. van Eekelen, M. Bezemer leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. E.C. Zandman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2018.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.