ECLI:NL:TGZRSGR:2018:60 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-298

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2018:60
Datum uitspraak: 24-04-2018
Datum publicatie: 24-04-2018
Zaaknummer(s): 2017-298
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Gegronde klacht tegen een gynaecoloog. De gynaecoloog heeft ten onrechte het maken van een uitstrijkje achterwege gelaten, toen sprake was van aanwijzingen van tussentijdse bloedingen dan wel contactbloedingen. Voor de buikklachten van klaagster was uitgebreid gynaecologisch onderzoek, waaronder speculumonderzoek, wel aangewezen. Van het later gebleken doorgegroeide cervixcarcinoom is niet uit te sluiten dat de gynaecoloog afwijkingen bij speculumonderzoek had kunnen constateren. De gynaecoloog heeft zich te veel laten leiden door zijn eerder gestelde diagnose van een climacteriële bloedingsstoornis.  Waarschuwing.  

Datum uitspraak: 24 april 2018     

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: C, zus van klaagster,

tegen:

D, gynaecoloog,

werkzaam te E,

verweerder,

gemachtigde: mr. L. Beij, werkzaam te Den Haag.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 28 december 2017,

- het verweerschrift met bijlagen.

De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 14 maart 2018.

Klaagster is niet verschenen. Wel zijn verschenen de gemachtigde van klaagster en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde. Zij hebben hun standpunten mondeling toegelicht. C heeft ter zitting een schriftelijke reactie van klaagster overgelegd.

2.           De feiten

2.1              Bij klaagster, geboren in 1969, is in 2014 in het kader van een bevolkingsonderzoek een uitstrijkje gemaakt. De uitslag leverde geen bijzonderheden op. Klaagster heeft vervolgens in 2015 de huisarts bezocht in verband met klachten van een onregelmatige menstruatie en tussentijds bloedverlies. Naar aanleiding van deze klachten heeft de huisarts klaagster verwezen voor het laten maken een transvaginale echoscopie. Op 9 oktober 2015 is dit onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek kwamen geen bijzonderheden naar voren.

2.2       Op 19 juli 2016 heeft klaagster verweerder op het spreekuur bezocht. In aanwezigheid van verweerder is toen de anamnese door een co-assistent afgenomen, waarbij het volgende in het patiëntendossier is genoteerd:

‘Speciële anamnese! (naar brief) Zeer heftige, onregelmatige menstruaties, Voelt zich na bloedverlies niet lekker (trillen, hartkloppingen). Ook na menstruatie bij inspanning klachten van een bonkend hoofd. Verliest tijdens de menstruatie 3 dagen veel bloed ….. Menstruatie duurt een week. Geen pijnklachten. Verliest stolsels. Niet bekend met bloedingen.

Onregelmatige menstruaties. Soms om de twee weken, soms om de drie, soms om de zes weken. Menstruatie lijkt heftiger na langere periode.

Ook tussentijds bloedverlies. Soms een dag, soms een paar dagen. Geen directe relatie met geslachtsgemeenschap.

……….

Cyclusstoornis            Tussentijds bloedverlies

Contactbloedingen     Ja

Laatste uitstrijkje        2 jaar geleden

            …….

            Abdomen, Genitalia en Speculumonderzoek

            Abdomen                    normaal

            Vulva                          normaal

            Vagina                                    normaal

            Portio                         anders

            Toelichting                  gaaf dun rood helder corporeel bl verleis

            …….

            Aanvullende diagnostiek

            Uitstrijkje afgenomen             Nee

            Echo onderzoek

            Soort                           transvaginaal

            …….

            Adnex links                             anders, zie toelichting

            Toelichting adnes links           normaal groot met kleine uniloculaire cyste van 17x15

                                                           Mm

            ……

            Conclusie en Beleid

            Diagnose (naar brief)             menometrhorhagieen in irregulaire cyclus en heftig

       bloed verlies; bij gyn onderzoek geen afwijkingen gen interna behoudens persisterende follikle li zijde.  DD: anovulatoire cycli. Beleid: eerst eenmalig Proivera 10 mg dd voor 12 dgn en daarna bij spontane menses Cyklokapronzuur.

                                                           CCT en ferritine en orienterend stol onderzoek’

2.3       Op 20 juli 2016 is het antwoordapparaat van klaagster ingesproken. Klaagster had een Hb van 3,5 en een ferritine van 4. In overleg met de apotheek is ferrofumaraat voorgeschreven. Klaagster werd verzocht over vier weken terug te komen voor controle of eerder indien ze veel bloed bleef verliezen.

2.4       Op 26 juli 2016 is klaagster wederom bij verweerder op consult gekomen. Klaagster vloeide erg hard en zag er bleek en grauw gelig uit. De voorgeschreven Cyklokapron hielp niet. Klaagster is opgenomen en kreeg een bloedtransfusie. Verweerder overwoog een hysteroscopie te doen.

2.5        Op 27 juli 2016 heeft klaagster een uitgebreid gesprek gehad met een ANIOS over het feit dat de klachten passend zijn bij de perimenopauzale status. Geadviseerd werd om Micrgynon 30 of een Mirena spiraal te nemen om het bloedverlies tegen te gaan.

            Klaagster heeft aangegeven dat haar voorkeur uitging naar Micrgynon 30.

2.6       Klaagster had op 22 augustus 2016 een vervolgconsult bij verweerder. Ze voelde zich een stuk beter. De eerste menstruatie bij het gebruik van de pil was normaal, maar nu had zij doorbraakbloedingen terwijl ze de pil doorslikte. Besloten werd om een hysteroscopie te doen, om endocervicale en intra uteriene afwijkingen uit te sluiten.

2.7        Op 1 september 2016 heeft klaagster een hysteroscopie ondergaan, uitgevoerd door een collega van verweerder. De endocervix en het ostium internum werden normaal beoordeeld. Het cavum uteri toonde geen poliepen of myomen. Wel werd een sterk doorbloed endometrium gezien waarop een microcurettement door middel van Pipelle werd uitgevoerd. Uit pathologische onderzoek is gebleken dat sprake was van endometrium met progestageen effect, geen atypie op hyperplasie.

2.8        Op 8 september 2016 werd klaagster gezien door de collega die de hysteroscopie uitvoerde. Klaagster had weer last van bloedverlies en zij voelde zich niet lekker. Klaagster had Cyklokapron  gebruikt, maar in een te lage dosering. Ze had een Hb van 5,2. Er zijn wederom verschillende behandelopties voor het forse bloeden aangeboden, variërend van het slikken van de pil tot het verwijderen van de baarmoeder. Klaagster gaf aan het minst ingrijpende te willen doen. Er is om die reden cyclisch Orgametril voorgeschreven en 3-4 dd 2 tabletten Cyklokapron  bij vloeien.

2.9        Op 22 september 2016 gaf klaagster tijdens een telefonisch onderhoud met de collega die de hysteroscopie had uitgevoerd aan, dat zij weinig tot geen bloedverlies meer had na het starten van de medicatie.

2.10      Op 11 oktober 2016 kwam klaagster bij verweerder voor controle. Klaagster maakte het goed. Het vloeien was nagenoeg gestopt. Laboratoriumonderzoek wees uit dat haar bloedwaarden waren verbeterd. Klaagster voelde zich sterker en fitter.

            Afgesproken werd de behandeling met Orgametril, Cyklokapron  en ferro voort te zetten en een controle afspraak te plannen over drie maanden.

2.11      Op 7 februari 2017 zag verweerder klaagster op de polikliniek. Klaagster vertelde dat zij de laatste maanden vrijwel geen bloedverlies had gehad. Wel gaf klaagster aan dat zij klachten had van buikpijn die in de loop van de dag ontstonden.

            In verband met deze voor verweerder nieuwe buikpijnklachten, heeft hij basaal gynaecologisch onderzoek en een echografie gedaan. Behoudens de cyste vond verweerder geen oorzaak voor de buikpijnklachten. Verweerder adviseerde klaagster om bij het uitblijven van de menstruatie eens per drie maanden te onttrekken met Primolut-N. Verder werd afgesproken over zes maanden nogmaals een echo te maken. Bij aanhoudende buikpijnklachten moest klaagster de huisarts consulteren.

2.12      Op 23 februari 2017 is op verzoek van de huisarts een echo gemaakt van de onder- en bovenbuik. Deze echo gaf geen verklaring van de buikpijnklachten.

            Klaagster werd vervolgens doorgestuurd naar de afdeling Interne Geneeskunde. Na uitgebreid onderzoek werd bij klaagster een weinig gedifferentieerd plavieselcarcinoom van de cervix stadium IIIb gevonden. Mede op verzoek van klaagster werd de behandeling in het F in G voortgezet.

3.     De klacht

Klaagster verwijt verweerder zakelijk weergegeven, dat verweerder:

-          een verkeerde diagnose heeft gesteld doordat hij heeft nagelaten te kijken met het speculum, hij heeft nagelaten een nieuw uitstrijkje te maken en hij heeft nagelaten bloedonderzoek te verrichten,

-          klaagster in februari 2017 had moeten doorverwijzen nu klaagster een aantal weken pijnklachten had.

4.        Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.        De beoordeling

5.1        In dit geding is uitgangspunt dat klaagster in 2016 met klachten van heftige en onregelmatige menstruaties is doorgestuurd naar de gynaecoloog. Verweerder heeft deze klachten adequaat behandeld.

De vraag is echter of verweerder tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij niet bij het eerste consult (op 19 juli 2016) of later een uitstrijkje heeft gemaakt. Was dit wél gebeurd dan was de kans dat de later gebleken tweede aandoening (baarmoederhalskanker) eerder was ontdekt. Hoe groot die gemiste kans was, is overigens niet aan het tuchtcollege om te beoordelen.         

5.2        Bij het afnemen van de speciële anamnese op 19 juli 2016 wordt gesproken van tussentijds bloedverlies. Verder in de status wordt tevens aangegeven dat er sprake is van contactbloedingen. Het College is van oordeel, zoals verweerder ook erkent, dat bij aanwijzingen van tussentijdse bloedingen dan wel contactbloedingen altijd een uitstrijkje gemaakt dient te worden, ongeacht tijdstip en uitslag van een vorig uitstrijkje, zoals ook wordt beschreven in de richtlijn die geldt voor vaginaal bloedverlies. Verweerder heeft echter betoogd dat de status op 19 juli 2016 door een co-assistent (overigens in verweerders aanwezigheid) is ingevuld en dat hij de status toen niet zodanig  heeft geïnterpreteerd dat er sprake was van contactbloedingen en tussentijds bloedverlies, zoals blijkt uit de formulering “Geen directe relatie met geslachtsgemeenschap”. Dit betoog wordt verworpen. Niet alleen verklaart klaagster aldus en is de status op dit punt duidelijk (zie de weergave hiervóór in rechtsoverweging 2.2), maar bovendien blijft verweerder als de behandelend gynaecoloog verantwoordelijk voor de inhoud van de status. De conclusie is dan ook dat verweerder ten onrechte het maken van een uitstrijkje op 19 juli 2016 achterwege heeft gelaten. Dit geldt temeer, nu uit de verwijzing van de huisarts in 2015 – hiervan is melding gemaakt in het medisch dossier van klaagster – ook al wordt gesproken over tussentijds bloedverlies. Het eerste klachtonderdeel is gegrond.

5.3        In februari 2017 kwam klaagster met nieuwe klachten bij verweerder, thans met buikpijnklachten (zie rechtsoverweging 2.11). Verweerder heeft toen gedacht dat een persisterend follikel (goedaardige cyste) een mogelijke verklaring voor deze buikklachten zou kunnen zijn, en heeft een echo aangevraagd. Niet alleen is het niet zo voor de hand liggend dat een reeds in juni 2016 bekend follikel in februari 2017 buikklachten zou geven, maar bovendien is, naar het College begrijpt, toen geen uitgebreid gynaecologisch onderzoek verricht. Dit was, gelet op deze nieuwe klachten, wel aangewezen geweest.

Hoewel de diagnose bij klaagster, zoals achteraf is gebleken, werd gecompliceerd doordat er sprake is geweest van twee ziektebeelden waarbij het eerste ziektebeeld (overvloedig vaginaal bloedverlies) de diagnose baarmoederhalskanker in ernstige mate heeft overschaduwd, had van verweerder op 7 februari 2017 toen klaagster met een andere klacht kwam, meer alertheid verwacht mogen worden. Tenminste had uitgebreid gynaecologisch onderzoek, waaronder speculumonderzoek, plaats moeten vinden. Gezien het feit dat in juni 2017 sprake bleek van een doorgegroeid cervixcarcinoom tot in het onderste 1/3 deel van de vagina, is niet uit te sluiten dat verweerder in februari 2017 afwijkingen had kunnen constateren bij het verrichten van een speculumonderzoek. Ook hier is sprake van een gemiste kans.

Het komt het College voor dat verweerder zich in februari 2017 teveel heeft laten leiden door zijn eerder gestelde diagnose van een climacteriële bloedingsstoornis, waarbij de klachten door de medicamenteuze behandeling waren verdwenen. Ook dit tweede klachtonderdeel is gegrond.  

5.4             Verweerder heeft aldus gehandeld in strijd met de zorg die hij jegens klaagster behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47 lid 1 sub a Wet BIG. Het College acht na te melden maatregel passend.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

verklaart de klacht gegrond,

legt op de maatregel van waarschuwing.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan- de Sonnaville, voorzitter, mr. E.P. de Beij, lid-jurist, prof. dr. A.M. van Hemert, dr. J.W. de Leeuw en dr. S. Veersema, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. M. Braspenning-Groeneveld, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 24 april 2018.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.