ECLI:NL:TGZREIN:2018:24 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 17118

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2018:24
Datum uitspraak: 01-03-2018
Datum publicatie: 01-03-2018
Zaaknummer(s): 17118
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Huisarts wordt ten aanzien van consult over oogklachten onvoldoende onderzoek en onjuiste diagnose verweten alsmede het niet geven van een spoedverwijzing. Na het constateren van een scheur in het netvlies door de oogarts wordt de huisarts tevens tekortschieten in de communicatie, onvoldoende zelfkritiek en empathie en het ontbreken van een vervolggesprek verweten alsmede slecht pratijkmanagement. NHG-standaard Visusklachten niet gevolgd. Geen omstandigheden die noopten tot het afwijken van de standaard. Verweerder heeft “mouches volantes/flitsen/flikkeringen” als symptomen en “glasvochtbloeding” als diagnose in het dossier genoteerd. Spoedverwijzing had in beginsel dienen plaats te vinden. Wijze van communicatie tijdens telefoongesprek kan niet worden vastgesteld. Wel had verweerder zo spoedig mogelijk contact dienen op te nemen met de patiënte over de hem via de echtgenoot van klaagster bereikte informatie en onrust. Geen blijk van persoonlijk verwijtbaar handelen ten aanzien van praktijkmanagement. Deels gegrond. Waarschuwing en publicatie.

Uitspraak: 1 maart 2018

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 21 juni 2017 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

gemachtigde [C] te [B]

tegen:

[D]

huisarts

werkzaam te [E]

verweerder

gemachtigde mr. S. Slabbers te Amsterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift

-          het verweerschrift

-          de repliek

-          de dupliek

-          de brief van 4 januari 2018 ontvangen van klaagster

-          de pleitaantekeningen van klaagster.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 24 januari 2018 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster bezocht verweerder op 20 april 2017 met klachten van het linker oog. In het verslag van het consult zoals het is opgenomen in het Huisarts Informatie Systeem (HIS) staat vermeld:

“ S       sinds ruim een week ziet ze kikkervisjes voor ogen, bij verergering belt ze terug. Geen disco in oog. Lijkt uit te zakken, beweegt mee.

   E       Mouches volantes/flitsen/flikkeringen F04.00

   P       Glasvochtbloeding. Glasvocht laten beoordeling.”

Vervolgens heeft er een reguliere verwijzing naar de oogarts in het ziekenhuis plaatsgevonden.

Bij het consult bij de oogarts in het ziekenhuis op 9 juni 2017 is een scheur in het netvlies geconstateerd. In de brief van de oogarts aan de - opvolgend - huisarts van klaagster schrijft deze als diagnose “retinadefect OS”.

De echtgenoot van klaagster heeft verweerder van deze diagnose tijdens een telefoongesprek op 15 juni 2017 op de hoogte gesteld. Zowel de echtgenoot van klaagster als verweerder ervoeren dit gesprek als onaangenaam.

Klaagster en haar echtgenoot hebben de behandelrelatie met verweerder vervolgens beëindigd en hebben een nieuwe huisarts.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder diens handelen op twee verschillende momenten, namelijk tijdens het consult van 20 april 2017 en het telefoongesprek op 15 juni 2017.

Ter zitting is namens klaagster verduidelijkt dat de klacht over het consult ziet op onvoldoende onderzoek, onjuiste diagnose, het pas na aandringen een verwijzing geven en dat het geen spoedverwijzing was.

De klacht over het telefoongesprek ziet op het tekortschieten in de communicatie, onvoldoende zelfkritiek en empathie en het ontbreken van een vervolggesprek.

Voorts heeft klaagster kritiek op het praktijkmanagement in verband met het niet doorgeven van eerdere telefooncontacten en het niet tijdig verkrijgen van een consult.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder geeft aan op basis van de aan hem gepresenteerde klachten bij het consult correct gehandeld te hebben. Met name het ontbreken van alarmsymptomen maakten dat er geen (spoed-) verwijzing heeft plaatsgevonden of diende plaats te vinden. Voorts geeft verweerder aan dat hij in het telefoongesprek professioneel en empathisch heeft gereageerd maar dat hij en de echtgenoot van klaagster van mening bleven verschillen. Verweerder geeft aan dat hij onheus werd bejegend door de echtgenoot van klaagster en dat hij vervolgens heeft aangegeven het telefoongesprek te gaan beëindigen.

Wat betreft de klacht over het praktijkmanagement stelt de gemachtigde van verweerder zich ter zitting op het standpunt dat dit klachtonderdeel tardief is aangevoerd. Inhoudelijk wordt betwist dat er sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

5. De overwegingen van het college

De klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking per onderwerp.

Consult

Het college stelt vast dat de ten tijde van het consult geldende NHG-standaard Visusklachten, naast het inwinnen van anamnestische informatie voorschrijft de visus te bepalen met en zonder stenopeïsche opening. Dit heeft verweerder nagelaten. Evenmin heeft verweerder de NHG-standaard gevolgd op het punt waarin onderzoek van het gezichtsveld met de confrontatiemethode van Donders wordt voorgeschreven bij patiënten met acute visusklachten (ook als de visus normaal is) en patiënten die klagen over lichtflitsen, mouches volantes of scotomen. Daarnaast is door verweerder “mouches volantes/flitsen/flikkeringen” als symptomen in het dossier genoteerd en daarbij als (differentiële) diagnose “glasvochtbloeding” in het dossier genoteerd. Ingevolge de NHG-standaard leiden deze symptomen en differentiële diagnose tot een spoedverwijzing naar de oogarts tenzij de lichtflitsen voorbijgaand zijn en er geen gezichtsuitval aanwezig is. Door het niet bepalen van de visus is het wel of niet bestaan van gezichtsuitval door verweerder niet geobjectiveerd zodat er in beginsel een spoedverwijzing had dienen plaats te vinden.

De NHG-standaard vormt de richtlijn voor datgene dat in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard en moet als zodanig in beginsel in acht worden genomen. Er kunnen echter omstandigheden bestaan waardoor er in een bepaald geval van afgeweken kan of moet worden. Daarbij heeft als maatstaf te gelden dat aan een patiënt de zorg behoort te worden verleend, die in de omstandigheden van het geval van een redelijk bekwaam beroepsgenoot mag worden verlangd. Deze maatstaf brengt mee dat een afwijking van de richtlijn door een arts toetsbaar moet zijn beargumenteerd. Verweerder heeft echter geenszins gesteld of aangevoerd dat er omstandigheden waren die hem in dit concrete geval noopten tot het afwijken van de in de richtlijn bedoelde handelwijze.

Daarmee staat vast dat -nu verweerder op bovengenoemde punten is afgeweken van de standaard- hij in zoverre tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is in zoverre gegrond.

Klaagster verwijt verweerder voorts het missen van een diagnose. Op zich zelf behoeft het missen van de juiste diagnose niet doorslaggevend te zijn voor een tuchtrechtelijk verwijt.

De klacht is pas gegrond, als vast komt te staan dat de wijze waarop verweerder tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. Bij de beoordeling daarvan wordt rekening gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard. Nu hiervoor reeds is geoordeeld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door niet het in de NHG-standaard voorgeschreven onderzoek te verrichten, leidt het -daardoor- missen van een diagnose niet tot een zelfstandig gegrond klachtonderdeel.

Telefoongesprek

Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt het college voorop dat verwijten omtrent inhoud en wijze van (mondelinge) communicatie zich moeilijk op hun juistheid laten beoordelen door het college, dat van die communicatie immers geen getuige is geweest. Het is vaak de toon die de muziek maakt, en die toon is aan derden niet (goed) over te brengen. Iets soortgelijks geldt met betrekking tot de context waarin woorden of uitlatingen worden gebruikt: die kan bepalend zijn voor de betekenis ervan, maar is hooguit gebrekkig te reconstrueren. Daarbij komt dat het risico op misverstaan bij telefonische communicatie nog toeneemt naarmate deelnemers aan die communicatie bij het onderwerp ervan emotioneel betrokken zijn. Een en ander maakt het beoordelen van de gegrondheid van verwijten als bedoeld, voor derden tot een moeilijke opgaaf.

Voor zover de klacht derhalve ziet op de bejegening tijdens het telefoongesprek kan het college -buiten dat dit gesprek door beide partijen als onaangenaam ervaren is- niet vaststellen wat er precies is voorgevallen en daarmee evenmin dat er aan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden.

Dit is anders voor wat betreft het verwijt dat er geen vervolgactie is ondernomen. Het college is van oordeel dat een redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot in de situatie van verweerder, waarin hij door de echtgenoot van een patiënt op de hoogte is gesteld van een gemiste diagnose en de onrust daarover, zo spoedig mogelijk contact had dienen op te nemen met de patiënt zelf. Door dit na te laten is verweerder buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening getreden. Dat verweerder op het moment van het telefoongesprek nog niet beschikte over een brief van de oogarts maakt dit niet anders. Een dergelijke brief was niet noodzakelijk voor een gesprek met zijn patiënte over de hem via de echtgenoot van klaagster bereikte informatie en onrust. In zoverre is de klacht dus eveneens gegrond.

Praktijkmanagement

Het college stelt voorop dat het klachtonderdeel dat ziet op het praktijkmanagement door klaagster in haar brief van 4 januari 2018 reeds is benoemd, zodat verweerder voldoende tijd heeft gehad zich erop voor te bereiden en ter zitting erop heeft kunnen reageren. Het klachtonderdeel is daarmee niet tardief en dient derhalve beoordeeld te worden.

Bij het antwoord op de vraag of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van art. 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) staat het persoonlijk handelen van verweerder centraal. Daargelaten de vraag of het door klaagster verweten handelen plaats heeft gevonden, is daarin niet danwel onvoldoende gebleken van persoonlijk verwijtbaar handelen van verweerder, zodat de klacht in zoverre ongegrond is.

De maatregel.

Nu de klacht, zoals hiervoor overwogen, gedeeltelijk gegrond is, is een maatregel op zijn plaats. Het college is van oordeel dat volstaan kan worden met een waarschuwing, waarbij het college aantekent dat dit een zakelijke terechtwijzing is die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken.

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, bepaalt het college dat deze beslissing zal worden gepubliceerd.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond, zoals in de rechtsoverwegingen vermeld;

-          legt op de maatregel van waarschuwing;

-          wijst de klacht voor het overige af;

-          bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift ‘Medisch Contact’.

Aldus beslist door mr. T. Zuidema als voorzitter, mr. A.H.M.J.F. Piëtte als lid-jurist,

H.J. Weltevrede, A. de Jong en M.F.J.M. Broekman als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken

op 1 maart 2018 in aanwezigheid van de secretaris.