ECLI:NL:TGZRSGR:2017:31 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2016-225a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2017:31
Datum uitspraak: 14-02-2017
Datum publicatie: 14-02-2017
Zaaknummer(s): 2016-225a
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Deels gegronde klacht van werkgeefster tegen verpleegkundige die verwijtbaar heeft gehandeld door gedwongen opgenomen cliënte met alcoholproblematiek toe te staan alcohol te nuttigen en dit vervolgens niet te rapporteren. Waarschuwing.      

Datum uitspraak: 14 februari 2017          

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

gevestigd te B,

klaagster,

gemachtigde: C, geneesheer-directeur,

tegen:

D , verpleegkundige,

indertijd werkzaam te E,

verweerster,

gemachtigde: mr. L.M. Hoogeveen, werkzaam te Rotterdam.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 9 augustus 2016

- het verweerschrift met bijlagen

De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 20 december 2016. A (hierna: A) is verschenen bij zijn gemachtigde en werd bij gestaan door mr.  J.D. de Rooij, advocaat te Dordrecht. Verweerster is eveneens verschenen en werd bijgestaan door haar gemachtigde. Zij hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

De klacht is behandeld tezamen met andere, met de klacht samenhangende, klachten zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, die bekend zijn onder de dossiernummers 2016-225b en 2016-225c.

2.           De feiten

2.1              Verweerster is sinds 1 juli 2003 bij A in dienst als psychiatrisch

verpleegkundige. Zij was laatstelijk werkzaam in de locatie F te E.

2.2              Patiënte X (hierna: patiënte), die een langdurige psychiatrische voorgeschiedenis

heeft en bekend is met alcoholmisbruik, is op 18 december 2015 vrijwillig opgenomen in de F. Vanaf 7 januari 2016 is de opname gedwongen voortgezet in het kader van een BOPZ-maatregel. Patiënte verbleef op de gesloten afdeling.

2.3              In de avond van 26 januari 2016 heeft verweerster patiënte buiten de instelling

begeleid (een 1 op 1 begeleiding, die was toegestaan). Desgevraagd heeft verweerster na tevoren overlegd te hebben met een collega-verpleegkundige (bekend in de zaak met kenmerk 2016-225c) patiënte toegestaan dat zij buiten de instelling een glas wijn dronk.

2.4              In de avond van 28 januari 2016 is patiënte buiten de instelling begeleid door een

derde verpleegkundige (bekend in de zaak met kenmerk 2016-225b). Patiënte heeft toen ongevraagd een glas wijn besteld. Deze verpleegkundige, die niet op de hoogte was van de wijn die patiënte op 26 januari 2016 had mogen drinken, heeft op 28 januari 2016 toegestaan dat patiënte dit glas wijn dronk en heeft hiervan geen melding gemaakt.

2.5              Verweerster heeft niet gemeld of schriftelijk gerapporteerd dat patiënte op 26 januari

2016 een glas wijn had gedronken.

2.6              De behandelend psychiater, G, heeft toegestaan dat patiënte op 29

januari 2016 deelnam aan een begeleide groepswandeling. Patiënte is toen weggelopen en is vervolgens thuis aangetroffen, waarbij bleek dat patiënte de nodige alcohol had gedronken.

2.7              Een nicht van patiënte heeft hiervan melding gemaakt bij A, waarna verweerster

(evenals de twee verpleegkundigen, bekend onder dossiernummers 2016-225b en 2016-225c) is geschorst en ontslag aangezegd heeft gekregen. Bij beschikking van 15 juni 2016 heeft de kantonrechter in de rechtbank H, zittinghoudende te B, de vordering van A om de arbeidsovereenkomst met verweerster  te ontbinden afgewezen. A is van deze beslissing in hoger beroep gekomen. Hierop is nog niet beslist.

3.           De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Verweerster heeft ten onrechte toegestaan dat patiënte buiten de instelling alcohol gebruikte. Dit was absoluut contra geïndiceerd en stond haaks op de visie van het behandelteam. Verweerster heeft dit niet vooraf gemeld en evenmin achteraf gemeld of gerapporteerd, zodat de behandelaars hiermee geen rekening hebben kunnen houden. Verweerster bagatelliseerde bij confrontatie haar handelwijze en toonde geen reflectie hierop. Aldus heeft verweerster gehandeld in strijd met artikel 47 lid 1 Wet BIG en in strijd met het Professioneel Statuut Zorg van A, de Regeling Gedragscode A en de Huisregels F 3 en 4.

4.        Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft, kort gezegd, aangevoerd dat ze weet dat binnen de afdeling alcoholgebruik niet is toegestaan, maar dat ze patiënte serieus heeft genomen in haar verzoek om buiten de instelling een glas wijn te mogen drinken. Het betrof een avonddienst, waarbij het niet mogelijk was om met het behandelteam te overleggen. Wel heeft verweerster overlegd met een collega-verpleegkundige. Het was een kwestie van bejegening, geen zelfstandige

diagnostiek. In het behandelplan stond niet beschreven dat patiënte geen alcohol mocht gebruiken, terwijl binnen de afdeling de meningen verdeeld waren over het gebruik van alcohol. A is hier niet duidelijk over geweest. Het glas wijn is niet gerapporteerd omdat verweerster dit niet relevant vond en het belangrijker vond om te vermelden dat patiënte niet was weggelopen en geen onaangepast gedrag had vertoond. Niet duidelijk is welke gedragscode of huisregels door verweerster zijn geschonden. 

5.        De beoordeling

5.1       Niet in geschil is dat bij patiënte sprake was van een langdurige ernstige psychiatrische problematiek en overmatig alcoholgebruik in het verleden, hetgeen verweerster bekend was. Evenmin is in geschil dat er sprake was van een gedwongen opname van patiënte in een gesloten afdeling. Onder deze omstandigheden had voor verweerster, een ervaren psychiatrisch verpleegkundige, duidelijk moeten zijn dat zij niet zelfstandig gebruik van alcohol had mogen toestaan. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat hiervan niet expliciet melding werd gemaakt in het behandelplan en dat het behandelplan met name was gericht op het goed instellen op medicatie. In zoverre heeft verweerster niet de van haar te vergen zorg jegens patiënte betracht, hoewel de intentie van verweerster mogelijk een andere was.

5.2       In het verlengde hiervan ligt het ontbreken van rapportage. Ook dit had anders gemoeten, aangezien de handelwijze van verweerster gevolgen kan hebben voor de verdere behandeling van patiënte en behandelaars hiervan niet onwetend hadden mogen blijven.

5.3       De verdere verwijten jegens verweerster kunnen niet los worden gezien van de wijze van reageren van A, waarbij al snel zware maatregelen (van schorsing en aanzegging van ontslag) zijn ingezet en waarbij geen ruimte is gecreëerd voor overleg en reflectie. Daarnaast verdient opmerking dat het afdelingshoofd (wegens ziekte) geruime tijd afwezig was geweest, de aandacht binnen de afdeling met name uitging naar de directe zorg en diepgaander overleg en intercollegiale toetsing niet op de voorgrond stonden. Daar komt bij dat betrekkelijk kort ervoor een nieuwe psychiater met andere opvattingen zijn intrede in de afdeling had gedaan. Dit alles maakte dat de kaders binnen de afdeling minder duidelijk waren dan gewenst was, hetgeen verweerster in zoverre niet kan worden tegengeworpen.

5.4       De conclusie van het voorgaande is dan ook dat de in 5.1 en 5.2 beschreven klachtonderdelen gegrond zijn maar dat de klacht voor het overige zal worden afgewezen.

Wat de op te leggen maatregel betreft zal het College volstaan met een waarschuwing. Voor een zwaardere maatregel wordt geen grond gezien. Daarbij weegt naast hetgeen hiervóór in 5.3 is overwogen ook mee dat verweerster een onberispelijke staat van dienst heeft en dat door klaagster jegens verweerster reeds de zware maatregel van schorsing (van inmiddels meer dan een jaar) is getroffen, terwijl ook een ontslagprocedure loopt.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

legt op de maatregel van waarschuwing.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. dr. R.P.

Wijne, lid-jurist, I.M. Bonte, K.C. Timm-van Ruitenburg MANP, W.M.E. Bil MANP, leden-verpleegkundigen, bijgestaan door mr. E.C. Zandman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2017.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.