ECLI:NL:TGZCTG:2017:46 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.120

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:46
Datum uitspraak: 26-01-2017
Datum publicatie: 26-01-2017
Zaaknummer(s): c2016.120
Onderwerp: Onjuiste declaratie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen een tandarts. Klager verwijt de tandarts dat deze zijn rekening niet rechtstreeks heeft geïnd bij de zorgverzekeraar. Het Regionaal Tuchtcollege wijs de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.120 van:

A,,  appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

B., tandarts en kaakchirurg, werkzaam te C., verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna: klager - heeft op 25 augustus 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen B. - hierna: de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 22 februari 2016, onder nummer 168/2015 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De tandarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Van de zijde van klager is op 5 december 2016 nog een brief ingekomen.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 20 december 2016, waar klager is verschenen en zijn standpunt heeft toegelicht. De tandarts is, zonder bericht, niet verschenen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag

gelegd.

“2.       FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerder heeft bij klager kaakchirurgische verrichtingen uitgevoerd. Klager is voor dergelijke verrichtingen verzekerd bij D.. In het verleden werden deze verrichtingen rechtstreeks door D. vergoed aan verweerder. Op enig moment ontving klager rekeningen voor verrichtingen van verweerder van de curator in het faillissement van E.. Klager protesteerde en verweerder heeft aan klager en de curator laten weten dat hij het daarmee niet eens was, omdat hij geen overeenkomst had met dit bedrijf. De curator heeft de incasso toen verder laten rusten. In 2014 heeft verweerder een toelatingsovereenkomst gesloten met Stichting F. (verder F.). Klager heeft zich ingeschreven bij dit bedrijf en getekend voor ontvangst van een begeleidend schrijven van F. en de G. leveringsvoorwaarden. In genoemd schrijven staat in een groot kader vermeld dat F. het verzenden en innen van rekeningen heeft uitbesteed aan G. Factoring B.V. (verder G.) en is verder vermeld:

“Waar mogelijk gaan wij de declaratie(s) eerst rechtstreeks indienen bij de (zorg)verzekeraar die bij uw zorgverlener bekend is. Wanneer uw verzekeraar direct aan ons uitkeert, ontvangt u van ons een declaratie voor het onverzekerde gedeelte (eigen bijdrage). Wordt alles vergoed dan ontvangt u geen declaratie van G., maar een afmelding/afrekening van uw verzekeraar.”

Op enig moment kreeg klager een rekening ad € 355,08 voor door verweerder op

22 januari 2014 uitgevoerde verrichtingen met het verzoek te betalen aan G.. Klager protesteerde hiertegen. Bij e-mail van 4 november 2014 heeft verweerder aan klager laten weten:

“Zoals ook aangegeven bij uw inschrijving, verzorgt G. voor ons de declaraties. Wij versturen deze dus naar G. en G. handelt dit dan verder af. In eerste instantie heeft G. de declaratie ingediend bij de zorgverzekeraar (in uw geval D.), maar D. wil deze niet in behandeling nemen, wanneer deze niet door uzelf wordt ingediend. Dat is bijzonder veel gedoe voor G., nog meer voor ons en een klein beetje voor u, want het verzoek is nu (zie ook de brief, die is meegestuurd bij de declaratie), om de declaratie dan zelf bij de zorgverzekeraar in te dienen.”

Omdat klager bleef weigeren te betalen werd een incassotraject, met inschakeling van een deurwaarder, in gang gezet door G.. Inmiddels begroot klager zijn extra kosten in verband met de incasso op € 680,-.

3.         HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij ten onrechte zijn rekeningen niet rechtstreeks ter vergoeding indient bij D.. Volgens klager is hem ook gezegd door een medewerker van D. dat dat de aangewezen route is.

4.         HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan, zoals ook vermeld in zijn e-mail aan klager, dat hij een toelatingsovereenkomst heeft met F. (met wie klager een overeenkomst heeft gesloten) en dat deze de vorderingen heeft gecedeerd aan G.. Dit brengt mee dat verweerder geen zeggenschap heeft over de wijze van incasseren van de rekeningen voor zijn verrichtingen. Voorts voert verweerder aan dat G. wel zou declareren bij D. als dat kon, maar dat klager dat nu moet doen omdat rechtstreekse declaratie bij de zorgverzekeraar kennelijk niet mogelijk is.

5.         DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het is begrijpelijk dat klager zich heeft gestoord aan de incassopoging door de curator, maar dat staat los van hetgeen waarover nu wordt geklaagd en dient buiten de beoordeling te blijven. Nu klager geen opmerkingen heeft over de hoogte van hetgeen voor de door verweerder uitgevoerde verrichtingen in rekening is gebracht of over de kwaliteit van die verrichtingen, kan verweerder worden gevolgd in zijn verweer dat zijn toelatingsovereenkomst met F. en de overeenkomst van cessie van deze met G. meebrengen dat klager niet bij hem moet zijn voor de discussie over de vraag wie moet/kan declareren bij D. en in het verlengde hiervan, of klager de rekening dan eerst moet betalen. Het is niet zo dat verweerder achteraf hiaten in zijn bedrijfsvoering op klager wenst af te wentelen, zoals klager stelt, want klager heeft zelf voorafgaand aan de verrichtingen en de daarmee samenhangende rekening waarover nu wordt geklaagd, een overeenkomst met betrekking tot de afhandeling van de rekeningen gesloten met F. en daarmee de incasso door G. geaccepteerd. Over genoemde discussie terzijde het volgende. Er is hier sprake van een civielrechtelijk geschil, waarin het tuchtcollege geen oordeel kan geven. Daarover moet de kantonrechter zo nodig een uitspraak doen.

Een en ander brengt mee dat verweerder in tuchtrechtelijk zin geen verwijt kan worden gemaakt en de klacht dus kennelijk ongegrond is. Derhalve dient als volgt te worden beslist.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1       Klager beoogt met zijn beroep zijn klacht in volle omvang voor te leggen.  

4.2       De tandarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       Het Regionaal Tuchtcollege heeft het verwijt van klager aldus begrepen dat klager de tandarts verwijt dat deze zijn rekeningen niet rechtstreeks indient bij de zorgverzekeraar van klager. Tijdens de terechtzitting in beroep heeft klager zijn klacht nader toegelicht en is gebleken dat hij de tandarts verwijt dat deze hem voorafgaand aan de behandeling niet heeft medegedeeld dat rekeningen niet rechtstreeks bij zijn zorgverzekeraar kunnen worden geïnd omdat de tandarts geen contract heeft met deze zorgverzekeraar, terwijl de tandarts er wel van op de hoogte was dat klager bij die zorgverzekeraar verzekerd was en gewend was dat zijn rekeningen rechtstreeks door die verzekeraar werden betaald.  Aangezien de tandarts niet ter terechtzitting is verschenen, heeft hij niet kunnen reageren op deze toelichting van klager. Daardoor is hij niet in zijn belangen geschaad, omdat ook deze klacht geen doel treft. Het Centraal Tuchtcollege hecht er weliswaar aan op te merken dat in het algemeen geldt dat (tand)artsen er goed aan doen hun patiënten te informeren als rekeningen niet rechtstreeks kunnen worden geïnd bij een zorgverzekeraar. Indien wordt nagelaten deze fatsoensnorm na te leven, levert dat echter geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. Het beroep van klager zal dan ook worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. dr. B.J.M. Frederiks en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. M. Fokke en prof. dr. A. Vissink, leden-beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van

26 januari 2017.

                        Voorzitter   w.g.                                            Secretaris  w.g.