ECLI:NL:TGZRSGR:2015:74 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2014-112

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2015:74
Datum uitspraak: 16-06-2015
Datum publicatie: 16-06-2015
Zaaknummer(s): 2014-112
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen een huisarts. (1) Een tweede onderwerp niet tijdens het consult willen bespreken. Ongegrond: Er was een 10 minuten afspraak gemaakt. (2) Een verwijsbrief aan de dermatoloog geschreven met een beledigende inhoud. Ongegrond: toonzetting had zakelijker gekund maar niet van dien aard dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is. (3) Zonder haar vooraf daarvan in kennis te stellen klaagster uitgeschreven uit zijn praktijk. Gegrond: Over beëindigen behandelrelatie had de arts klaagster moeten inlichten. Voorshands te weinig aanwijzingen voor een gewichtige reden voor eenzijdige beëindiging van de behandelrelatie. Arts had klaagster een redelijke termijn moeten bieden voor zoeken naar/overdracht aan  andere huisarts. Waarschuwing.  

Datum uitspraak: 16 juni 2015

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C,  huisarts,

werkzaam te B,

verweerder.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 30 april 2014

- het verweerschrift met bijlagen

- de repliek

- de dupliek

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 9 december 2014

De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 21 april 2015. De partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. 

2.           De feiten

2.1              Klaagster kwam op 15 april 2014 bij verweerder op consult. Tijdens dit consult heeft klaagster aangegeven dat zij last had van uitslag op haar gezicht. Klaagster gebruikte in dat verband al meerdere jaren medicijnen, maar vond dat dit niet hielp. Klaagster heeft als alternatief het gebruik van Roaccutane voorgesteld. Verweerder vond deze medicatie te sterk. Verweerder gaf aan dat een donkere huid, zoals die van klaagster, nooit egaal zou worden en adviseerde goede voeding en beweging. Klaagster verzocht daarop om een doorverwijzing naar de dermatoloog. Verweerder heeft daarop een verwijzing verstrekt, waarin het volgende stond:

“S patient heeft van nature een vrij donkere gespikkelde huid ten gevolge van te weinig zon uren in Nederland. Ze is met situatie niet tevreden. ze wil graag een egale huid, Alle behandelingen tot op heden waren  niet conform haar wens.

O

P op heftig aandringen van patient verwezen naar de dermatoloog naar keuze.”

2.2       Toen verweerder aangaf dat de tijd van het consult voorbij was wilde klaagster nog        bespreken dat zij al een jaar probeerde zwanger te worden, maar dit niet lukte.              Klaagster gaf aan een dubbele afspraak te hebben gemaakt, volgens verweerder was     dat niet het geval. In de daaropvolgende discussie hierover werd uiteindelijk op

            voorstel van verweerder afgesproken dat klaagster een andere huisarts zou gaan

            zoeken.

2.3       Klaagster maakte vervolgens opnieuw een afspraak voor haar tweede klacht op 28          april 2014. Klaagster heeft vervolgens haar dossier ontvangen met het verzoek een         nieuwe huisarts te zoeken. Toen zij de praktijk belde om haar afspraak te wijzigen   bleek klaagster te zijn uitgeschreven in de praktijk. Klaagster heeft daarop telefonisch      aan de praktijk bericht dat zij een andere huisarts zou zoeken, maar dat zij daarvoor        meer tijd nodig had.

3.           De klacht

Klaagster verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat hij:

1.         ten onrechte haar tweede klacht op 15 april 2014 niet heeft willen bespreken;

2.         een verwijsbrief met een voor klaagster beledigende inhoud aan de dermatoloog heeft    geschreven en

3.         klaagster ten onrechte niet heeft geïnformeerd over het uitschrijven uit de praktijk.

4.        Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.        De beoordeling

5.1       Klaagster stelt dat zij op 15 april 2014 een dubbele afspraak had gemaakt (van 20 minuten) bij verweerder om dan twee verschillende klachten te kunnen bespreken. Verweerder heeft aangegeven dat er een afspraak van 10 minuten stond en hij daarom klaagster heeft verzocht de spreekkamer na het bespreken van haar eerste klacht te verlaten. Ter zitting is vastgesteld dat in het medisch dossier voor het consult op 15 april 2014 niet meer dan 10 minuten stond ingepland. Dat verweerder op grond daarvan het consult heeft beëindigd acht het College daarom terecht. Nu er verder geen aanwijzing is dat verweerder van deze planning een verwijt valt te maken, zal dit klachtonderdeel worden afgewezen.

5.2       Ten aanzien van het verwijt over de inhoud van de verwijsbrief aan de dermatoloog merkt het College op dat het juist de bedoeling is dat verweerder in een verwijsbrief vermeldt wat de reden is van de verwijzing en wat zijn mening is over de daaraan ten grondslag liggende klacht. Het College is van oordeel dat de toonzetting van genoemde verwijsbrief wat zakelijker had gekund, maar niet van dien aard is dat dit als een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen moet worden beschouwd. Deze klacht van klaagster is daarom ongegrond.

5.3       Partijen hebben bevestigd dat na het consult op 15 april 2014 tussen hen is afgesproken dat klaagster een andere huisarts zou zoeken. Ter zitting heeft verweerder kenbaar gemaakt dat hij klaagster terstond na dit consult heeft uitgeschreven uit de praktijk. Verweerder heeft toegelicht dat hij klaagster kort na de uitschrijving weer heeft ingeschreven. Voor zover verweerder hiermee heeft willen stellen dat klaagster terstond weer is ingeschreven, acht het College dit ongeloofwaardig in het licht van de gedetailleerde weergave van de gang van zaken door klaagster, temeer nu verweerder pas ter zitting met dit verhaal komt. Klaagster heeft immers, zowel in haar klaagschrift als ter zitting verklaard dat zij hoorde dat zij was uitgeschreven toen zij haar nadere afspraak voor 28 april 2014 wilde verzetten; dat zij hierna een nieuwe huisarts heeft gezocht en gevonden. Hoe de gang van zaken precies is geweest, in ieder geval staat vast dat van de zijde van de arts is kenbaar gemaakt dat klaagster was uitgeschreven. Dit uitschrijven van klaagster zonder haar medeweten is naar het oordeel van het College niet verdedigbaar. Indien en voor zover er al sprake zou zijn geweest van een gewichtige reden voor eenzijdige beëindiging van de behandelrelatie (artikel 7:460 BW) – hiervoor heeft het College voorshands overigens te weinig aanwijzingen – , lag het ten minste op de weg van verweerder om klaagster hierover in te lichten. Daarnaast diende verweerder er voor te zorgen dat voor de overdracht aan een andere huisarts een redelijke termijn wordt geboden zodat een patient niet zonder huisarts komt te zitten. Dit alles heeft verweerder door de uitschrijving van patiënte niet naar behoren gedaan. In zoverre acht het College de klacht van klaagster dan ook gegrond.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

legt op de maatregel van waarschuwing.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. H.M. Wattendorff,  lid-jurist, H.C. Baak, H.N. Koetsier en M. Keus, leden-artsen, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2015.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.