ECLI:NL:TGZRGRO:2015:76 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen V2015/01

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2015:76
Datum uitspraak: 15-12-2015
Datum publicatie: 15-12-2015
Zaaknummer(s): V2015/01
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
  • Gegrond, berisping
  • Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verloskundige. Verweerster wordt verweten onder meer verweten dat zij met een derde over de zwangerschap van patiënte heeft gesproken, zij aan patiënte mededelingen heeft gedaan over gebeurtenissen (huiselijk geweld) die eerder zouden hebben plaatsgevonden tussen de partner van patiënte en zijn toenmalige vriendin (die toen patiënte was van verweerster). Klacht grotendeels gegrond, berisping.

Rep.nr. V2015/01

15 december 2015

Def. 207

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE   GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 9 juni 2015

binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen

C ,

verloskundige te D,

verweerster,

BIG-registratienummer: -

advocaat: mw. mr. V.S.A.W. Wegter.         

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met bijlage van 1 juni 2015, ingekomen op 9 juni 2015;

- het verweerschrift met bijlage van 8 juli 2015, ingekomen op 9 juli 2015;

- het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek van 19 augustus 2015 onder leiding van lid-jurist van het College mr. drs. W.J. de Boer;

- de brief van klaagster van 24 augustus 2015, ingekomen op 25 augustus 2015;

- de repliek van 1 september 2015, ingekomen op 3 september 2015;

- de dupliek van 13 september 2015, ingekomen op 15 september 2015.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 27 oktober 2015.

Klaagster is vergezeld van haar echtgenoot verschenen en verweerster vergezeld van haar advocaat mr. V.S.A.W. Wegter.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten.

2.1. Klaagster heeft op 26 mei 2015 de verloskundigenpraktijk van verweerster bezocht. Het betrof haar vierde controle en klaagster was op dat moment vijftien weken zwanger. Bij deze controle waren uitsluitend klaagster en verweerster aanwezig. Bij voorgaande controles was vaak de echtgenoot van verweerster aanwezig - met wie verweerster haar verloskundigenpraktijk deelt - en werd klaagster steeds door haar echtgenoot vergezeld.

2.2. Verweerster heeft bij deze controle het onderwerp huiselijk geweld ter sprake gebracht. In dit gesprek heeft zij klaagster meegedeeld dat zij in 2010 de zwangerschap van de ex-vriendin van de echtgenoot van klaagster heeft begeleid en dat tijdens die zwangerschap sprake was van serieuze relatieproblemen. Verweerster heeft dit nader toegelicht door mee te delen dat de echtgenoot van klaagster de vrouw diverse malen in elkaar heeft geslagen en haar, terwijl ze zwanger was, van de trap heeft getrokken. De vrouw zou om die reden tijdens haar zwangerschap een periode bij een kennis zijn gaan wonen. Verweerster heeft voorts meegedeeld dat onlangs een vriend van haar, bij wie de ex-vriendin interieurverzorgster is, contact met haar had opgenomen omdat hij had waargenomen dat de ex-vriendin zich grote zorgen om klaagster en haar zwangerschap maakte en hier erg emotioneel onder geworden was.

2.3. Klaagster heeft daarop aan verweerster meegedeeld dat zij op de hoogte is van verhalen die inhouden dat zich destijds problemen tussen haar echtgenoot en zijn ex-vriendin hebben voorgedaan, maar dat in het kader van een juridische procedure door deze laatste een verklaring is overgelegd waarin staat dat haar zwangerschap zonder problemen is verlopen.

2.4. Klaagster heeft vervolgens haar echtgenoot gebeld en deze geïnformeerd over de inhoud van het gesprek met verweerster. Deze heeft daarop meteen telefonisch contact gezocht met verweerster om haar opmerkingen over huiselijk geweld nog diezelfde dag met haar te bespreken. Daarbij is tevens meegedeeld dat klaagster vanaf de controle te maken had met buikpijnklachten. Verweerster heeft hem meegedeeld die dag geen mogelijkheden meer voor een gesprek te hebben. Wel heeft diezelfde dag om 17.00 uur een gesprek in de praktijk met de echtgenoot van verweerster plaatsgevonden over verweersters opmerkingen over huiselijk geweld eerder die dag. Aansluitend aan dat gesprek is klaagster aangeboden een echo van haar buik te maken en deze te controleren, maar klaagster stelde hier geen prijs meer op. Klaagster heeft meegedeeld naar een andere verloskundigenpraktijk te willen overstappen.

2.5. Verweerster heeft 's avonds laat via Facebook een bericht aan de echtgenoot van klaagster gestuurd waarin ze haar excuses heeft aangeboden.

3. De klacht

3.1. Klaagster verwijt verweerster dat deze haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door:

a. met een derde over haar zwangerschap te praten;

b. aan klaagster mededelingen te doen over gebeurtenissen die volgens haar in 2010 zouden hebben plaatsgevonden tussen de echtgenoot van klaagster en zijn toenmalige vriendin die toen door verweerster bij haar zwangerschap begeleid werd.

3.2. Klaagster verwijt verweerster voorts dat zij nalatig is geweest door - kort samengevat -

a. niet op een juiste manier een gesprek over huiselijk geweld met haar te voeren en

b. klaagster, die daarna met buikklachten kampte, niet de juiste zorg te verlenen. 

4. Het verweer

Het verweer zal hierna onder 5 bij de beoordeling van de klacht worden besproken.

5. Beoordeling van de klacht

5.1. Het College wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Schending geheimhoudingsplicht

5.2. Klaagster is van mening dat verweerster haar geheimhoudingsplicht jegens haar heeft geschonden door met derden, namelijk een vriend van verweerster en de ex-vriendin van klaagsters echtgenoot, te bespreken dat klaagster zwanger is en bij haar in de verloskundigenpraktijk op controle komt. Op het moment dat dit gesprek plaatsvond, was de zwangerschap van klaagster nog niet aan anderen bekend en dus moet deze informatie wel van verweerster afkomstig zijn, aldus klaagster.

5.3. Verweerster heeft gemotiveerd betwist dat de informatie over de zwangerschap van klaagster van haar afkomstig is. Verweerster heeft gesteld dat zij is gebeld door een vriend die haar op eigen initiatief heeft geïnformeerd over de ernstige zorgen die voormelde ex-vriendin zich over de zwangerschap van klaagster had gemaakt. Het was deze vriend niet bekend dat klaagster bij verweerster in de praktijk zat, maar hij heeft dit gelet op de woonplaats van klaagster wellicht aangenomen. Verweerster heeft gesteld dat zij en haar echtgenoot nimmer vertrouwelijke informatie van patiënten in hun praktijk met derden delen. Op welke manier de ex-vriendin van de zwangerschap van klaagster op de hoogte is geraakt is verweerster niet bekend. Ter zitting is als bijlage bij de pleitaantekeningen nog een verklaring van de vriend van verweerster overgelegd, waarin hij heeft verklaard: 'Zowel meneer als mevrouw C hebben met mij niet gesproken over cliënten uit hun verloskundigenpraktijk'.

5.4. Het College constateert dat de lezingen van partijen over het initiatief van het gesprek tussen verweerster en haar vriend over de zwangerschap van klaagster uiteenlopen en ook over wat er over en weer is meegedeeld. Verweerster heeft haar lezing van de feiten onderbouwd met de in rechtsoverweging 5.3. vermelde verklaring. Nu er verder geen aanknopingspunten voorhanden zijn, is niet komen vast te staan dat verweerster derden heeft geïnformeerd over de zwangerschap van klaagster en daarmee haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Klachtonderdeel 3.1. sub a dient derhalve te worden afgewezen.

5.5. Klaagster stelt dat het gezien haar geheimhoudingsplicht verweerster niet vrij stond haar mededelingen te doen over hetgeen in 2010 zou hebben gespeeld tussen klaagsters echtgenoot en zijn toenmalige vriendin omdat het hier informatie betreft die verweerster uitsluitend in de uitoefening van haar beroep als verloskundige is toevertrouwd.

5.6. Verweerster is van mening dat op dit punt geen sprake is van schending van de geheimhoudingsplicht. Zij heeft - door hetgeen de ex-vriendin tijdens haar zwangerschap in 2010 aan haar heeft verklaard over de gedragingen van de echtgenoot van klaagster - zich serieus zorgen om de veiligheid van klaagster en haar ongeboren kind gemaakt en dit in het gesprek over huiselijk geweld aan klaagster kenbaar willen maken. Voor zover het College van oordeel mocht zijn dat er wel sprake is van schending van de geheimhoudingsplicht is verweerster van oordeel dat op dat moment door deze zorgen sprake was van een conflict van plichten waardoor haar handelwijze werd gerechtvaardigd.

5.7. Het College overweegt het volgende.

Verweerster is verplicht geheimhouding in acht te nemen ten opzichte van al datgene wat haar bij het uitoefenen van haar beroep als verloskundige op het gebied van de individuele gezondheidszorg is toevertrouwd en waarvan zij het vertrouwelijke karakter moest begrijpen. Geldend recht is dat die geheimhoudingsplicht mag worden doorbroken onder andere als sprake is van overmacht dan wel een conflict van plichten.

Onbetwist is komen vast te staan dat verweerster informatie die haar was verschaft in de behandelrelatie met de ex-vriendin van de echtgenoot van klaagster met klaagster heeft gedeeld. Hiermee heeft verweerster haar geheimhoudingsplicht geschonden. Die geheimhoudingsplicht strekt zich niet alleen uit over de relatie van verweerster met haar toenmalige patiënte maar houdt ook de meer algemene verplichting in zich te onthouden van het aan derden bekend maken van vertrouwelijke informatie ten opzichte van wie dan ook. Dergelijke informatie dient immers in beginsel ook dan geheim te blijven als door het bekend maken ervan de persoonlijke levenssfeer van een ander dan de patiënte wordt geschaad.

Vervolgens dient te worden beoordeeld of verweerster deze geheimhoudingsplicht op gerechtvaardigde gronden heeft mogen doorbreken. Daarvan kan slechts in bijzondere gevallen sprake zijn. Verweerster had zich daarbij de vraag moeten stellen of het beoogde resultaat ook had kunnen worden bereikt door zo min mogelijk inbreuk te maken op haar geheimhoudingsplicht. Dat betekent dat verweerster zich moest afvragen of:

1.      Het niet doorbreken van vertrouwelijke informatie een ander ernstige schade zou opleveren.

2.      Er geen andere manier was om het probleem op te lossen.

3.      Verweerster in gewetensnood was.

4.      Of het doorbreken van het geheim de schade voor een ander zou voorkomen of beperken.

5.      Het geheim zo min mogelijk zou worden geschonden door alleen die informatie te geven die relevant en noodzakelijk was.

Verweerster heeft klaagster zonder enige terughoudendheid meegedeeld dat de ex-vriendin meerdere malen door haar echtgenoot in elkaar was geslagen en in zwangere toestand van de trap was getrokken. Eveneens is komen vast te staan dat verweerster zelf geen letsel bij haar toenmalige patiënte heeft waargenomen terwijl zij evenmin de vraag óf sprake is geweest van huiselijk geweld op enige wijze heeft geverifieerd. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat bij klaagster ten tijde van de controle op 26 mei 2015 geen sprake was van signalen van huiselijk geweld. Naar het oordeel van het College had verweerster de vraag of klaagster met huiselijk geweld werd geconfronteerd met haar kunnen bespreken zonder enige concrete verwijzing naar hetgeen haar omtrent gebeurtenissen uit het verleden was meegedeeld. Dat betekent dat het College van oordeel is dat er (in elk geval op 26 mei 2015) voor verweerster een andere mogelijkheid was om het onderwerp bespreekbaar te maken, in elk geval zonder dat zij daarbij verwees naar feiten uit het verleden, die bovendien niet vaststonden. Dat betekent ook dat naar het oordeel van het College geen sprake is geweest van een conflict van plichten waardoor verweerster tot het geven van de onderhavige informatie aan klaagster werd genoopt.

Het voorgaande betekent dat klachtonderdeel 3.1. sub b doel treft.

Nalatigheid

5.8. Klaagster heeft gesteld dat zij het gedrag van verweerster om diverse redenen zeer nalatig vindt. Volgens haar heeft verweerster zich niet goed voorbereid hoe een gesprek over huiselijk geweld te voeren, heeft zij geen contact met haar echtgenoot opgenomen voor het gesprek en heeft zij nagelaten uit te zoeken of hetgeen zij over haar echtgenoot heeft gezegd wel klopt. Ook heeft verweerster na 26 mei 2015 geen contact meer met klaagster opgenomen, maar volstaan met het verzenden van een bericht via Facebook aan haar echtgenoot. Ten slotte heeft verweerster nagelaten haar de vereiste zorg te geven nu zij klaagster diezelfde dag niet meer wilde ontvangen, terwijl was aangegeven dat zij buikpijn had.

5.9. Verweerster heeft in haar verweer naar voren gebracht dat het brengen van de boodschap over mogelijk huiselijk geweld voor alle partijen vervelend is. Het komt in haar verloskundigenpraktijk niet vaak voor dat sprake is van huiselijk geweld, waardoor de oefening en vaardigheid ontbreken om een dergelijk gesprek goed met de betrokkene te voeren. Het was het meest eenvoudig geweest om aan dit onderwerp voorbij te gaan. Het doel van verweerster was in het gesprek over huiselijk geweld haar zorgen over klaagster met haar te delen en zo mogelijk problemen voor te blijven door een open communicatie en hulp te bieden indien dat nodig zou zijn. Verweerster heeft ter zitting verklaard te beseffen dat ze in het gesprek met klaagster te veel heeft verteld en dat het niet haar bedoeling was om haar angst aan te jagen of zich negatief over haar echtgenoot uit te laten. In een volgend geval zal ze het gesprek ook niet meer voeren zonder dat de partner erbij is. De reden dat zij op 26 mei 2015 ondanks dat de echtgenoot van klaagster niet aanwezig was toch het onderwerp heeft aangesneden, was om niet af te wachten totdat iets naars met klaagster zou zijn gebeurd. Wat de buikpijn betreft heeft verweerster gesteld dat haar echtgenoot klaagster op 26 mei 2015 heeft aangeboden naar haar buik te kijken en een echo te maken, maar dat klaagster daarvan zelf heeft afgezien.

5.10. Het College overweegt dat het feit dat verweerster het onderwerp huiselijk geweld tijdens een zwangerschapscontrole bij klaagster aan de orde heeft gesteld voor de hand ligt.

Dit is - zelfs als er op dat moment geen concrete aanleiding is - binnen de beroepsgroep een onderwerp waar standaard navraag naar wordt gedaan. Het is voorstelbaar dat verweerster aan dit onderwerp meer aandacht dan in andere gevallen gebruikelijk is heeft willen besteden. Zoals hiervoor onder 5.7 is overwogen heeft verweerster daarbij grenzen overschreden die zij in acht had behoren te nemen. Uit hetgeen verweerster heeft aangevoerd naar aanleiding van dit klachtonderdeel valt bovendien af te leiden dat verweerster zich tevoren de implicaties van de mededelingen die zij van plan was aan klaagster te doen niet heeft gerealiseerd. Evenmin heeft zij het gesprek met klaagster adequaat voorbereid. Naar het oordeel van het College is ook klachtonderdeel 3.2. sub a gegrond.

5.11. Ten slotte overweegt het College ten aanzien van het klachtonderdeel dat verweerster nalatig is geweest in de zorg aan klaagster toen zij buikpijnklachten had, dat weliswaar niet verweerster zelf nog diezelfde dag naar de buik van klaagster heeft gekeken, maar dat binnen haar verloskundigenpraktijk hiertoe wel de mogelijkheid is geboden. Klaagster heeft echter bij die gelegenheid om haar moverende redenen hiervan zelf afgezien. Met betrekking tot het feit dat niet verweerster zelf maar haar echtgenoot met wie zij de praktijk deelt bij klaagster op de kwestie teruggekomen is en dit met haar en haar echtgenoot besproken heeft, overweegt het College dat het wellicht beter was geweest dat verweerster zelf nog contact met klaagster had gehad en niet enkel contact met haar echtgenoot en dan ook nog via Facebook. Dit is echter onvoldoende om tot het oordeel te komen dat op dit punt sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen aan de zijde van verweerster. Klachtonderdeel 3.2. sub b dient derhalve te worden afgewezen.

6. Slotsom

De klachtonderdelen 3.1. sub b en 3.2. sub a treffen doel. Dit betekent dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt het College het volgende. Het is voorstelbaar dat verweerster het in het onderhavige geval lastig heeft gevonden het gesprek over huiselijk geweld met klaagster aan te gaan, omdat daarvoor naar haar mening een concrete aanleiding bestond. Verweerster is echter door de wijze waarop zij dit gesprek heeft gevoerd - door klaagster tijdens haar vierde zwangerschapscontrole onverhoeds te confronteren met zeer ingrijpende en belastende informatie - niet binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening gebleven. Zij heeft op dit punt naar het oordeel van het College laakbaar gehandeld. Gelet hierop zal aan haar de maatregel van berisping worden opgelegd.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

- verklaart de klachtonderdelen 3.1. sub b en 3.2. sub a gegrond;

- legt daarvoor de maatregel van berisping op;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact, Tijdschrift voor Verloskundigen en het Nederlands Tijdschrift voor Obstetrie en Gynaecologie met het verzoek tot plaatsing.

Aldus gegeven door:

mr. P.W.M. Huisman, voorzitter,

mr. R.E.A. Toeter, lid-jurist,

W. Donker-Ewald, lid-beroepsgenoot,

M. Matter, lid-beroepsgenoot,

L. van Veen, lid-beroepsgenoot,

bijgestaan door mr. F.E. Mobach-Visser, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2015 door mr. dr. drs. H.L.C. Hermans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Commandeur, secretaris.

De secretaris:                                                                         De voorzitter:                        

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.

Het beroepschrift dient te bevatten: de naam, voornamen en het adres van degene die het beroep instelt; een duidelijke aanduiding van de eindbeslissing waartegen het beroep is gericht; de gronden van het beroep; de handtekening van degene die het beroep instelt, zijn advocaat of een andere gemachtigde.