ECLI:NL:TGZRZWO:2013:52 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 175/2013

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2013:52
Datum uitspraak: 15-11-2013
Datum publicatie: 15-11-2013
Zaaknummer(s): 175/2013
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Klacht Inspectie tegen een arts. Medeplegen poging tot moord op ex-echtgenote en brandstichting is volgens Inspectie schending van de tweede tuchtnorm. Inspectie niet-ontvankelijk.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 15 november 2013 naar aanleiding van de op 27 mei 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen spoedklacht van

A , Hoofdinspecteur voor de Gezondheidszorg, kantoorhoudend te B, verder ook de Inspectie te noemen,

bijgestaan door  mr. J.A.E. van der Jagt-Jobsen, advocaat te Den Haag,

k l a a g s t e r

-tegen-

C, arts, voorheen werkzaam te D,

bijgestaan door mr. R. Kroon, advocaat te Almelo,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met bijlagen;

- het verweerschrift met bijlagen;

- een aanvullend processtuk van klaagster.

Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 27 september 2013, alwaar namens klaagster zijn verschenen E en F bijgestaan door mr. Van der Jagt-Jobsen, alsmede verweerder bijgestaan door mr. Kroon. Beide advocaten hebben hun zaak bepleit aan de hand van een pleitnota die zij hebben overgelegd.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerder is op 8 april 2005 door het gerechtshof te G veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar wegens het medeplegen van poging tot moord en het medeplegen van opzettelijke brandstichting terwijl gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander was te duchten. Deze delicten zijn begaan op 5 juli 2003.

Uit de beslissing van het gerechtshof blijkt het volgende. Verweerder had problemen met zijn voormalige echtgenote over alimentatie en de omgang met de kinderen. Uit boosheid en frustratie heeft hij twee drugsverslaafden tegen betaling bereid gevonden haar in brand te steken in haar woning. Als gevolg hiervan is zij ernstig verminkt. In de woning bevonden zich tevens de kinderen van hen beiden alsmede de ouders van het slachtoffer. Zij zijn getuige geweest van hetgeen is voorgevallen en daardoor getraumatiseerd. Verweerder is onderzocht in het H. De conclusie van het psychologisch en psychiatrisch onderzoek is onder meer dat er bij verweerder sprake is van een ernstige persoonlijkheidsstoornis, gekenmerkt door borderline, narcistische en antisociale aspecten. Op grond hiervan heeft het gerechtshof verweerder enigszins verminderd toerekeningsvatbaar geacht.

Tijdens zijn detentie is verweerder in staat gesteld zijn kennis op peil te houden en diverse cursussen te volgen. Nog tijdens zijn detentie heeft hij stage kunnen lopen in een (huisartsen)praktijk voor klassieke homeopathie. Per juli 2012 is verweerder in het kader van een penitentiair programma, waarin hij in toenemende mate vrijheden kreeg, via een uitzendbureau als basisarts aan het werk gegaan in een verpleeghuis. Hij werd toegelaten tot

de opleiding tot specialist ouderengeneeskunde. Verweerder had geen melding gemaakt van zijn strafrechtelijk verleden, er was niet doorgevraagd naar het ‘gat’ in zijn curriculum vitae en er was niet om afgifte van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) gevraagd. Reclassering Nederland had, omdat deze instelling geen verband zag tussen de werkzaamheden van verweerder als arts binnen zorginstellingen en het delict waarvoor hij was veroordeeld, positief geadviseerd met betrekking tot deze werkzaamheden. Verweerder werd tot november 2012 via een elektronische enkelband en daarnaast via tweewekelijkse gesprekken gecontroleerd.

In december 2012 heeft het ministerie van VWS naar aanleiding van vragen van de pers contact gezocht met de Inspectie. Deze dienst heeft op haar beurt de werkgeefster van verweerder benaderd. Verweerder is op non-actief gesteld en uiteindelijk heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen hen (voorwaardelijk) ontbonden. Deze beslissing is kort gezegd gebaseerd op een vertrouwensbreuk tussen verweerder en zijn werkgeefster omdat hij niet eigener beweging open kaart had gespeeld over zijn strafrechtelijk verleden.

Verweerder heeft twee dagen voor de zitting bij dit college terechtgestaan voor de meervoudige strafkamer in de rechtbank I, locatie J, op verdenking van mishandeling van zijn vriendin en haar moeder. De officier van Justitie heeft twee maanden gevangenisstraf geëist, alsmede herroeping van één jaar van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Verweerder is inmiddels veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur en ten uitvoerlegging van de oorspronkelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

De Inspectie verwijt verweerder dat hij, door het begaan van de delicten waarvoor hij is veroordeeld, de zogenaamde tweede tuchtnorm als neergelegd in artikel 47, eerste lid onder b van de Wet BIG heeft geschonden. Het plegen van of aanzetten tot een levensdelict is niet te

verenigen met de beroepsuitoefening van een arts, is strijdig met de artseneed en is dermate ernstig dat er een onmiddellijk gevaar is voor de individuele gezondheidszorg. De vertrouwensband tussen arts en patiënt is in het geding omdat gedragingen in de privésfeer een indicatie kunnen zijn voor al dan niet betrouwbaar functioneren van een beroepsbeoefenaar. De patiëntveiligheid is op dit moment niet geborgd. De Inspectie verwijst naar het advocatentuchtrecht, waarin privégedragingen die in het licht van de

beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd zijn tuchtrechtelijke consequenties kunnen hebben, en naar het deurwaarderstuchtrecht waarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen privé- en beroepsgedragingen. Het gebrek aan respect voor het leven van een ander gaat lijnrecht in tegen de eed van Hypocrates en het hele wezen van het zijn van arts. De Inspectie verzoekt de registratie van verweerder in het BIG-register door te halen en hem met onmiddellijke ingang te schorsen.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat het delict is begaan in de privésfeer en dat de Inspectie niet ontvankelijk is. Bij de ruime uitleg van de tweede tuchtnorm die de Inspectie voorstaat, baseert deze zich op een uitspraak van het Centraal Tuchtcollege van 19 april 2011 (YG 1057) die betrekking heeft op het handelen van een directeur patiëntenzorg, waaruit niet kan worden afgeleid dat handelen in de privésfeer onder het tuchtrecht valt. Voorts verwijst de Inspectie naar een uitspraak van de Raad van State van 27 maart 2013 (BZ 8702) in beroep tegen een ongewenstverklaring van een arts die zich in een gevangenis in Irak heeft schuldig gemaakt aan martelingen. Uit die uitspraak volgt echter dat er sprake moet zijn van een acute, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving, hetgeen hier niet het geval is. Het strafrecht kent de mogelijkheid van een beroepsverbod, dat hier niet is opgelegd. Voorts vormt het systeem van een VOG, te verlangen door een zorginstelling, een voldoende probaat middel waarbij in geval van weigering een toetsing door de rechter kan plaatsvinden. De Dienst Justitiële Inrichtingen, de reclassering en de praktijk voor homeopathie waar verweerder stage liep hebben meegewerkt aan zijn terugkeer, ook als arts, in de maatschappij. Het gaat niet aan dat de Inspectie een paar weken voordat de verjaring in werking zou treden nog een tuchtklacht tegen hem indient.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

de ontvankelijkheid

5.1

De klacht van de Inspectie luidt dat verweerder, vanwege het enkele feit dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord en van een brandstichting waarbij levensgevaar voor een ander was te duchten, de tweede tuchtnorm heeft geschonden en daarom de maatregel van diens doorhaling als arts dient te volgen. De Inspectie heeft

niet de persoonlijkheidsstructuur en het psychisch functioneren van verweerder aan de klacht ten grondslag gelegd, omdat daaromtrent onvoldoende bekend is. Het college gaat hier verderop nog wel nader op in.

Eerst dient te worden beoordeeld of de Inspectie ontvankelijk is.

5.2

Artikel 47, eerste lid en onder b van de Wet op de Beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), dat per 1 december 1997 in werking is getreden, bepaalt:

“Degene die in een der in het tweede lid vermelde hoedanigheden in een register ingeschreven staat, is onderworpen aan tuchtrecht ter zake van:

a. (…)

b. enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg.” (cursivering RTC)

De Memorie van Toelichting op deze wet houdt onder meer het volgende in:

“Uit het niet langer hanteren van de tuchtnorm ‘ondermijning van het vertrouwen in de stand’ en uit de thans gekozen formuleringen blijkt dat het in het algemeen niet de bedoeling is privé-gedrag onder tuchtrechtelijke toetsing te brengen.” (Tweede kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19522, nr. 3, p. 74)

De brief van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 17 november 2008 aan de voorzitter van de Tweede Kamer houdt onder meer, in navolging van het rapport “Beleidsuitgangspunten wettelijk geregeld tuchtrecht” uit 2006 van de commissie Huls, in:

“het kabinet heeft tot uitgangspunt genomen dat alle activiteiten die een beroepsbeoefenaar in zijn hoedanigheid van zorgverlener beroepsmatig uitoefent onder het bereik van het tuchtrecht vallen.” (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31700 XVI, nr. 89, p. 9)

5.3

Uit het voorgaande blijkt dat bij de invoering van de Wet BIG bewust ervoor is gekozen handelen waarbij de betrokkene niet de hoedanigheid van BIG-geregistreerd beroepsbeoefenaar had, anders dan in de voordien geldende Medische Tuchtwet uit 1928,  (in het algemeen) niet onder het bereik van het tuchtrecht te brengen. De toelichting op het wetsontwerp laat weliswaar de mogelijkheid open van tuchtrechtelijke beoordeling van handelen in de privésfeer waarin kennelijk de hoedanigheid van beroepsbeoefenaar is aangenomen, maar de formulering van de onder b genoemde zogenaamde tweede tuchtnorm, en overigens ook van de onder a genoemde (eerste) tuchtnorm, laat naar haar bewoording niet toe om handelen tuchtrechtelijk te toetsen indien dit niet in de hoedanigheid van beroepsbeoefenaar heeft plaats gevonden. Sinds de invoering van de Wet BIG is de tuchtrechtelijke jurisprudentie bestendig zo geweest dat een klacht over dergelijk handelen tot niet-ontvankelijkheid van de klager leidde, derhalve niet tuchtrechtelijk werd getoetst en niet tot een tuchtrechtelijke maatregel kon leiden. Dit is nimmer op bezwaren gestuit, niet bij de wetsevaluatie in 2002 en ook niet later, zoals in het rapport van de commissie Huls. Ook in standpunten van de minister van VWS is dit nimmer als knelpunt gesignaleerd.

Dit betekent voor de onderhavige zaak het volgende. Ook al was het handelen van verweerder waarvoor hij is veroordeeld uiterst verwerpelijk, het vond plaats in de relationele sfeer en verweerder had daarbij ontegenzeggelijk niet de hoedanigheid van arts. Uit de hierboven geschetste ontwikkeling van het tuchtrecht in de gezondheidszorg blijkt dat voor het ontvankelijk verklaren van de Inspectie ter zake van de onderhavige klacht geen ruimte bestaat. Een dergelijke ontvankelijkheid zou overigens voor de toekomst de deur open zetten voor tuchtklachten (niet zozeer afkomstig van de Inspectie maar wel van andere klagers) over het privéhandelen van beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg, waarbij telkens weer onzekerheid zou bestaan welke gevallen wel en welke gevallen niet onder het bereik van het tuchtrecht vallen. Dat zou onwenselijk zijn.

5.4

De Inspectie is dus niet ontvankelijk in haar klacht. Dit hoeft, zoals ter zitting besproken, niet te betekenen dat zij in dit geval met lege handen staat. Er is destijds bij psychologisch en psychiatrisch onderzoek een ernstige persoonlijkheidsstoornis bij verweerder geconstateerd, die overigens slechts heeft geleid tot een enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid in relatie tot de bewezen geachte delicten. Anders dan in de onderhavige procedure bij het tuchtcollege, bestaat in een procedure bij het College van Medisch Toezicht - die uitsluitend de Inspectie aanhangig kan maken - de mogelijkheid om te laten beoordelen of verweerder al dan niet geschikt moet worden geacht tot de uitoefening van het beroep van arts, in welk verband opdracht kan worden gegeven hem psychiatrisch te onderzoeken op zijn actuele psychische gesteldheid. Verweerder heeft zich daartoe ter zitting reeds bereid verklaard.

5.5

Er is aanleiding op na te melden wijze bekendheid te geven aan deze beslissing.

6.      DE BESLISSING

Het college

-         verklaart de Inspectie niet-ontvankelijk in haar klacht;

-          bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Medisch Contact’, ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’ en ‘Gezondheidszorg Jurisprudentie’.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, mr. M. Willemse, lid-jurist, en J.M. Komen, T.S. van der Veer en dr. R.B. van Leeuwen, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 15 november 2013 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

      voorzitter

                  secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.