ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1389 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 071/2011

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG1389
Datum uitspraak: 25-08-2011
Datum publicatie: 25-08-2011
Zaaknummer(s): 071/2011
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Zoontje van klagers overlijdt aan hersenvliesontsteking. Zij bellen met huisarts, ook met een vraag naar mogelijk risico op besmetting. Huisarts neemt geen contact met klagers op. Huisarts was verbolgen over feit dat kinderarts hem niet zelf had gebeld en die boosheid had hem er van weerhouden met de ouders/ klagers contact op te nemen, ondanks hun verzoek via de assistente. Huisarts heeft spijt, ziet in dat hij contact had moeten opnemen. Heeft maatregelen genomen om dit soort fouten te voorkomen. Klacht gegrond, waarschuwing.

 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 25 augustus 2011 naar aanleiding van de op 3 maart 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A. en B. , wonende te C.,

k l a g e r s

-tegen-

D. , huisarts, werkzaam te C.,

v e r w e e r d e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Klagers hebben een klaagschrift ingediend. Verweerder heeft ondanks een uitnodiging en een tweetal rappellen geen verweerschrift ingediend.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 16 juli 2011, alwaar verweerder is verschenen. Klagers zijn niet verschenen.

2.      DE FEITEN

Op grond van het klaagschrift en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Op 28 oktober 2004 is het zoontje van klagers, geboren op 20 april 2004, in het ziekenhuis overleden aan een hersenvliesontsteking. Het ziekenhuis heeft klagers destijds verteld dat het nog niet duidelijk was of de vorm van hersenvliesontsteking besmettelijk was. Klagers kregen van het ziekenhuis te horen dat zij zich de volgende dag moesten melden bij hun eigen huisarts, verweerder.

De volgende dag hebben klagers zich telefonisch bij verweerders praktijk gemeld. Zij kregen te horen dat navraag zou worden gedaan en dat zij vervolgens teruggebeld zouden worden. Dat heeft verweerder nooit gedaan. Via het ziekenhuis hebben klagers vernomen dat de vorm van hersenvliesontsteking niet besmettelijk was.

Ook later heeft verweerder geen contact met klagers opgenomen. Klagers hebben verweerder nog een brief geschreven en deze afgegeven bij de assistente van verweerder. Zij heeft beloofd de brief aan verweerder af te geven. Op deze brief hebben klagers evenmin een reactie van verweerder ontvangen.

Klagers hebben hun medisch dossier bij verweerder opgevraagd en zijn overgestapt naar een andere huisarts.

3.      HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT

Klagers verwijten verweerder - zakelijk weergegeven - dat hij:

a.       nalatig is geweest in het opvragen en verstrekken van dringende medische informatie over de vraag of de vorm van hersenvliesontsteking al dan niet besmettelijk was,

b.      ernstig tekortgeschoten is in de opvang van klagers na het overlijden van hun zoontje.

Klagers hebben deze klacht ingediend omdat zij nu nog steeds een reactie van verweerder wensen en vinden dat verweerder zich voor zijn handelwijze moet verantwoorden. Klagers willen vooral herhaling in de toekomst met andere patiënten voorkomen.

4.      HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder heeft pas ter zitting voor het eerst verweer gevoerd.

Verweerder heeft de onder 2. van deze beslissing weergegeven als vaststaand aangenomen feiten erkend, met dien verstande dat niet hij maar zijn toenmalige assistente het bewuste telefoongesprek met klagers heeft gevoerd, dat hij van haar te horen kreeg dat het zoontje van klagers was overleden aan een hersenvliesontsteking en dat hij bij het ziekenhuis moest informeren of de hersenvliesontsteking besmettelijk was. Verweerder was niet bekend met enige ziekte van het zoontje van klagers en was – hoewel dat in een dergelijke situatie wel gebruikelijk was – niet door de behandelend kinderarts op de hoogte gesteld. Verweerder was boos over deze gang van zaken, had geen inzage in de gegevens van het ziekenhuis en achtte het op de weg van de kinderarts liggen om klagers nader te informeren. Verweerder heeft vervolgens zijn assistente verzocht klagers terug te bellen met de mededeling dat zij bij de kinderarts moesten zijn. Verweerder heeft niet kunnen verifiëren of dat is gebeurd. In elk geval is het volgens verweerder juist dat hij op dat moment noch nadien contact heeft gezocht met klagers.

Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij destijds volstrekt inadequaat heeft gehandeld en slecht heeft gereageerd naar klagers toe. Verweerder kan zijn optreden niet anders verklaren dan dat hij in die periode fors overbelast was wegens omstandigheden in de privésfeer. Verweerder heeft reeds naar aanleiding van deze overbelasting, andere tegen hem ingediende tuchtklachten en de aanbeveling van de Inspectie voor de Gezondheidszorg om zijn communicatieve vaardigheden in conflictueuze situaties te verbeteren, hulp gezocht en diverse maatregelen genomen. Zo heeft verweerder onder meer zijn (solo)praktijk verkleind, heeft hij voor één dag in de week een waarnemer aangetrokken en verkoopt hij de door hem als zeer belastend ervaren avond- en nachtdiensten. Voorts fungeert een collega-huisarts als klankbord voor verweerder en voorziet deze collega-huisarts verweerder van advies en ondersteuning.

5.      DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.


5.2

Vast staat dat klagers destijds door het ziekenhuis naar hun eigen huisarts zijn verwezen voor nadere informatie over de besmettelijkheid van de hersenvliesontsteking waaraan hun zoontje was overleden. Of klagers nu in eerste instantie te woord zijn gestaan door verweerder of, zoals door verweerder is verklaard, door zijn toenmalige assistente is niet komen vast te staan. Wat daar verder ook van zij, vast staat dat verweerder vervolgens geen contact meer heeft opgenomen met klagers over de vraag of de hersenvliesontsteking al dan niet besmettelijk was. Ook nadien heeft verweerder op geen enkele wijze van zijn medeleven met klagers doen blijken. Het college is van oordeel dat verweerder hiermee, zoals hij zelf ter zitting ook heeft toegegeven, tekort is geschoten in de zorg die hij jegens klagers had behoren te betrachten. Verweerder valt daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De conclusie van het voorgaande is dan ook dat de klacht gegrond verklaard dient te worden.

5.3

Het college overweegt ten aanzien van de op te leggen maatregel het volgende. Het college acht het tekortschieten van verweerder zoals hiervoor is weergegeven ernstig. Van een huisarts mag worden verwacht dat hij adequate nazorg verleent aan de ouders (destijds ook patiënt in verweerders praktijk) van zijn overleden patiëntje. Het college is voorts bekend met de omstandigheid dat reeds twee keer eerder, te weten in 1999 en 2006, een tuchtklacht tegen verweerder is ingediend. Naast de ernst van de hem verweten gedraging en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, neemt het college echter ook in aanmerking dat de onderhavige klacht ziet op handelen van verweerder in 2004, en dus geruime tijd geleden. Verweerder heeft aangegeven dat hij in die periode fors overbelast was. Het college is van oordeel dat dit het gedrag van verweerder niet excuseert maar hecht wel waarde aan de omstandigheid dat verweerder naar aanleiding van deze overbelasting en de andere tegen hem ingediende tuchtklachten de nodige maatregelen heeft genomen en dat hij de door de Inspectie voor de Gezondheidszorg in 2006 gegeven aanbeveling heeft opgevolgd. Daar komt nog bij dat verweerder, zij het pas ter zitting, blijk heeft gegeven van het besef van zijn tekortschieten en zijn oprechte spijt daarover. Het college is al met al van oordeel dat de maatregel van waarschuwing nog passend is.


6.      DE BESLISSING

Het college waarschuwt verweerder.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mr. W.J.B. Cornelissen, lid-jurist, en G.W.A. Diehl, A.M. Rijken en E.H. The-van Leeuwen, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. M. Willemse, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2011 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.