ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG0858 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 025/2010

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2011:YG0858
Datum uitspraak: 20-01-2011
Datum publicatie: 20-01-2011
Zaaknummer(s): 025/2010
Onderwerp: Onjuiste declaratie
Beslissingen:
  • Gegrond, geen maatregel
  • Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Los van het feit dat de tandarts de codes V21 en V60 niet gezamenlijk mocht declareren waarover de klachtencommissie al had geoordeeld (een regel die niet in de declaratiecode voorkomt) heeft de tandarts deze codes ten onrechte opgevoerd nu zij geen cementbodem heeft gebruikt maar een calciumhydroxidelaag.  Verweerster had gelet op de door haar uitgevoerde behandeling wel V13 en V20 mogen declareren. Ook mocht zij de vloeibare cofferdam in rekening brengen.  Nu klacht ten dele gegrond is kan het niet als ongegrond worden afgedaan maar gelet op het geringe belang (geldbedrag en de hoogte daarvan) en het feit dat verweerster ter uitvoering van een getroffen regeling het teveel betaalde heeft teruggestort en haar excuses heeft aangeboden maakt dat er geen maatregel wordt opgelegd.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 20 januari 2011 naar aanleiding van de op 16 februari 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A en B , wonende te C,

k l a g e r s

-tegen-

D , tandarts, werkzaam te C,

v e r w e e r s t e r

1.      HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Klager heeft mede namens zijn echtgenote een klaagschrift ingediend voorzien van bijlagen. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend, eveneens voorzien van bijlagen. Zij hebben vervolgens gerepliceerd en gedupliceerd. Hierna heeft klager schriftelijk laten weten dat er geen machtiging tot opvragen van het tandheelkundig dossier zal worden gegeven. In dit schrijven is ook nog inhoudelijk op de zaak ingegaan. Hierop heeft verweerster meermalen schriftelijk gereageerd, eenmaal onder overlegging van een productie. Beide partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 10 december 2010, alwaar zijn verschenen klager en klaagster alsmede verweerster vergezeld van haar echtgenoot.

2.      DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

De klacht betreft een factuur van verweerster in verband met een tandheelkundige behandeling van klaagster op 24 september 2008 in element 34. Er was een scherf van de zijkant van de kies afgebroken ook deels aan de binnenkant. Verweerster declareerde hiervoor:

Code   V13     Drievlaksrestauratie                                         42,60

Code  V 21   Etsen in combinatie met etsbare onderlaag       20,10

Code   V50     Droogleggen tbv restauratie                          10,00

Code   V60     Indirecte pulpa-overkapping                            15,00

Totaal  87,70 euro

Klager heeft naar aanleiding van de declaratie per brief van 27 oktober 2008 een terugbetaling van 35,10 euro geëist. Hij stelt hierin dat hij een bedrag van 52,60 euro redelijk zou vinden voor verrichting V13 in combinatie met V20.  

Klager is van oordeel dat de techniek V50 (droogleggen door middel van een cofferdam) niet is toegepast. Tevens schrijft hij dat V60 en V21 niet samen mogen worden gedeclareerd en dat er geen sprake was (van de noodzaak) van V60 omdat er geen sprake was van cariës profunda hetgeen ook blijkt uit het feit dat er geen verdoving is toegepast. Hierop is telefonisch en op 27 november 2008 schriftelijk gereageerd door de heer E, echtgenoot van verweerster, die zelf geen tandarts is maar manager van de tandartsenpraktijk van zijn echtgenote.

Vervolgens heeft klager de Klachtencommissie Tandheelkunde (KC) van de Associatie Nederlandse Tandartsen (ANT) ingeschakeld op 12 december 2008. Bij email van 19 december 2008 laat de secretarieel manager van de KC klager weten dat de KC als volgt heeft gereageerd op het verzoek de kwestie inzake verweersters declaratie aan haar voor te leggen : “Volgens het PTBC (Permanente Tarieven Begeleidings Commissie) mogen de codes V21 en V 60 niet gecombineerd worden in een element, dus ofwel V21 ofwel V60. U dient dus € 35,10 gerestitueerd te krijgen. Inmiddels is er contact opgenomen met (naam echtgenoot verweerster) namens (naam verweerster) en hem is dit voorgelegd en uitgelegd. De (naam verweersters echtgenoot) is vervolgens akkoord gegaan met dit advies van de KC en zal het bedrag aan u restitueren met excuses. (..) Vertrouwende u hiermede van dienst te zijn geweest en ervan uitgaande dat met de restitutie en de excuses van de zijde van de (naam echtgenoot verweerster) deze kwestie opgelost is en de zaak gesloten kan worden”

Op 8 januari 2009 worden namens Tandartspraktijk F per e-mail “Conform het verzoek van de klachtencommissie”excuses aangeboden en enige tijd later wordt het bedrag van € 35,10 gerestitueerd aan klagers.

3..  HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT

Klagers verwijten verweerster -zakelijk weergegeven- dat verweerster ten onrechte zowel verrichtingen die niet zijn uitgevoerd als onjuiste combinaties van verrichtingen heeft gefactureerd. Bovendien heeft verweerster naar aanleiding van de klachten hierover niet passend gereageerd.

4.         HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan:

-       dat klager niet ontvankelijk verklaard dient te worden omdat hij geen patiënt is;

-       dat er niet nog een keer dezelfde klacht tegen haar kan worden ingediend; de schikking is

aanvaard;

-       dat de klacht ongegrond is; er is hooguit 10,10 euro teveel gedeclareerd en bovendien is het niet bewust gedaan want er staat niet in het tarievenboek dat het niet mag, er is bovendien direct en uitvoerig gereageerd op de klachten;

-       dat de klacht van onvoldoende gewicht is.  

5.         DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Nu klager als naaste betrekking van klaagster handelt met haar instemming is hij in beginsel gerechtigd een klacht in te dienen met betrekking tot de zorg die aan klaagster is verleend. In het tuchtrecht bestaat geen algemeen beletsel tegen het aanhangig maken van de zaak bij het college na behandeling door een klachtencommissie. Er is evenmin gebleken van een dusdanige schikking of afspraak tussen partijen dat klager daardoor in zijn rechten beperkt zou zijn. Klager zal dan ook worden ontvangen in zijn klacht jegens verweerster zijnde tandarts E van wie de identiteit inmiddels duidelijk vaststaat tussen partijen.

5.3

Verweerster heeft ondermeer ter zitting verklaard dat haar declaratie betrekking had op de volgende verrichtingen in verband met de reparatie van de kies van klaagster: schoonmaken, het gebruik van calcium hydroxide (Ca(OH)2) van het merk Kerr type Life bij het aanbrengen van een onderlaag, etsen, primer bonding en tot slot composiet aanbrengen. 

Hieruit volgt dat -los van het thans niet langer in geding zijnde feit dat de PTBC heeft geoordeeld dat de codes V21 en V60 niet gezamenlijk mogen worden gedeclareerd- verweerster de codes V21 en V60 op zich ten onrechte heeft opgevoerd. Immers zij heeft een calciumhydroxide laag gebruikt en geen cementbodem als gebruikelijk bij deze codes. Het tuchtcollege acht dit in zoverre tuchtrechtelijk verwijtbaar en de klacht is dan ook in zoverre gegrond. De overigens bij gebrek aan objectiveerbare feiten niet te beantwoorden vraag of er sprake was van een diepe laesie kan gelet op bovenstaande conclusie onbesproken blijven.

Het college is van oordeel dat verweerster gelet op de door haar volgens haar verklaring uitgevoerde -en bij een dergelijke restauratie overigens volkomen gebruikelijke- verrichtingen de codes V13 en V20 had mogen declareren. Daarnaast is mogelijk dat zij een vloeibare cofferdam heeft aangebracht op de wijze als door haar verklaard. Hiervan uitgaande is het niet aannemelijk geworden dat het hiervoor door verweerster in rekening gebrachte bedrag onjuist zou zijn. Ook het ANT in een mail van 27 november 2008 aan de praktijk van verweerster, meent dat verweerster een gebruikte cofferdam, in welke variant ook, mag declareren. Het klachtonderdeel hierover slaagt derhalve niet.

Hetzelfde geldt met betrekking tot het verwijt dat verweerster niet naar behoren zou hebben gereageerd naar aanleiding van de klacht. Uit de uitvoerige contacten over en weer is hiervan in elk geval niet gebleken. En anders dan klagers menen, had een enkel citaat van de PTBC in klagers eerste brief, ook al blijkt dit later juist en eveneens door de KC aangehaald, voor verweerster niet zonder meer moeten betekenen dat zij klagers onmiddellijk gelijk diende te geven. Dit klemt te meer nu de geformuleerde regel niet voorkomt in de door verweerster en haar beroepsgroep gehanteerde declaratiecode. Ook deze klacht is dan ook ongegrond.

Dat verweerster deels onjuist heeft gedeclareerd maakt dat de onderhavige klacht niet als ongegrond kan worden afgedaan. Er is echter geen sprake van ernstige verwijtbaarheid. Het college is onder de gegeven omstandigheden van oordeel dat volstaan moet worden met de vaststelling dat de klacht deels gegrond is en ziet geen grond voor het opleggen van een maatregel. Hierbij slaat het college acht op het relatief geringe belang (geldbedrag en de hoogte daarvan) en op het feit dat na het treffen van een regeling verweerster ter uitvoering hiervan het bedrag heeft teruggestort en haar excuses heeft aangeboden. Verweerster is hierdoor voldoende gewaarschuwd.

6.         DE BESLISSING

Het college:

-       verklaart de klacht over de ten onrechte gedeclareerde codes V21 en V60 gegrond

en voor het overige ongegrond;

-       bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. J.E. van den Steenhoven-Drion, voorzitter, mr. E.W.M. Meulemans, lid-jurist, R. Rowel, R.T. Thomson en J. Dam, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van mr. B.E.H. Zijlstra-Bauer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2011 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.