ECLI:NL:TGDKG:2017:132 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/598860 / DW RK 15/1122

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:132
Datum uitspraak: 06-06-2017
Datum publicatie: 27-08-2017
Zaaknummer(s): C/13/598860 / DW RK 15/1122
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie:   Klacht over een niet voor klager bestemde brief. Een gerechtsdeurwaarder mag in beginsel afgaan op de door hem opgevraagde gegevens uit de BRP tenzij hij over aanwijzingen beschikt om te veronderstellen dat er iets aan de hand is. Dat laatste was het geval omdat de gerechtsdeurwaarder geen acht heeft geslagen op de verschillen tussen de gegevens uit de BRP en de door de opdrachtgever aan de gerechtsdeurwaarder verstrekte gegevens. Die verschillen hadden voor de gerechtsdeurwaarder aanleiding moeten voor nader onderzoek waarbij hem zou zijn opgevallen dat de vordering zag op een periode waarin klager volgens gegevens uit de BRP niet woonachtig was op het adres waar de brief naar toe is verzonden. Dat de gerechtsdeurwaarder dit zelf niet heeft onderkend en derhalve geen verder onderzoek naar de juistheid van het door hem gehanteerde adres van klager heeft gedaan waar dit wel geboden was, acht de kamer onzorgvuldig en tuchtrechtelijk laakbaar. De kamer acht het ook te ver gaan dat de gerechtsdeurwaarder klager aangifte heeft laten doen van identiteitsfraude. De gerechtsdeurwaarder maakt immers een fout en dan hoeft klager niet aan te tonen dat hij niet de degene is die de vordering moet voldoen. Ook het doorzenden van de brief van klager van 30 oktober 2015 aan de opdrachtgever is niet volgens de spelregels. De inhoud van die brief rechtvaardigde ook een antwoord van de gerechtsdeurwaarder en die kon niet volstaan met doorzending naar zijn opdrachtgever.  

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 6 juni 2017 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/598860 / DW RK 15/1122 ingediend door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier van 8 december 2015 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij brief van 21 december 2015 heeft klager nog een productie overgelegd. Bij brief van 13 januari 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 april 2017 alwaar namens de gerechtsdeurwaarder [     ] als diens gemachtigde is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op

6 juni 2017.

1. De feiten

a)     Bij brief van 21 oktober 2015 is de gerechtsdeurwaarder door een opdrachtgever verzocht een dagvaarding te betekenen aan [     ], adres [     ], [     ].

b)     Alvorens de dagvaarding uit te brengen heeft de gerechtsdeurwaarder de GBA (hierna: de BRP) geraadpleegd. Daaruit kwam 1 match naar voren met de naam [     ], adres, [     ], [     ].

c)     Op 23 oktober 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder aan het onder b) vermelde adres een aanmaningsbrief verzonden.

d)     Op 29 oktober 2015 heeft klager aangifte gedaan van identiteitsfraude. Uit het proces-verbaal van aangifte blijkt dat klager in de ochtend contact heeft opgenomen met het kantoor van de gerechtsdeurwaarder waarna hem op verzoek de nota’s waarop de vordering berustte zijn toegezonden. In het proces-verbaal is ook opgenomen dat een medewerker van het gerechtsdeurwaarderskantoor klager heeft uitgelegd dat hij aangifte diende te doen en het proces-verbaal naar hen moest opsturen.

e)     Bij brief van 30 oktober 2015 heeft klager de gerechtsdeurwaarder zijn gemotiveerde bezwaar tegen de vordering kenbaar gemaakt.

f)      Bij brief van 3 november 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder klager bericht dat zijn bezwaar is doorgestuurd naar de opdrachtgever.

g)     Op 24 november 2015 heeft klager een klacht ingediend bij het kantoor van de gerechtsdeurwaarder.

h)     Bij brief van 27 november 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht van klager gereageerd en geconcludeerd dat hij niet klachtwaardig of laakbaar heeft gehandeld. Daarna is tussen klager en de gerechtsdeurwaarder nog gecorrespondeerd bij brieven van 8,10 en 14 december 2015.

2. De klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder - kort samengevat - dat hij klager een brief met een vordering heeft doen toekomen die niet voor hem bestemd was. De gerechtsdeurwaarder kon alleen bij klager terecht zijn gekomen als hij zijn bevoegdheid om de BRP te raadplegen te ruim heeft genomen. Had de gerechtsdeurwaarder alleen op de NAW-gegevens gezocht, dan was hij niet bij klager uitgekomen. De gerechtsdeurwaarder is onzorgvuldig omgegaan met persoonsgegevens. Een en ander heeft voor emotionele en materiële schade gezorgd. Klager beklaagt zich eveneens over de klachtbehandeling die hij onder de maat vindt en niet professioneel.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor noch medewerkers van gerechtsdeurwaarderskantoren kunnen als beklaagden worden aangemerkt. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 De klacht is gericht tegen een brief afkomstig van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder en het raadplegen van de BRP. Gelet hierop wordt de in aanhef van deze beslissing vermelde gerechtsdeurwaarder als enige aan dat kantoor verbonden gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Ten aanzien van het klachtonderdeel met betrekking tot het raadplegen van de BRP overweegt de kamer als volgt. De gerechtsdeurwaarder had de opdracht gekregen tot dagvaarding over te gaan en heeft op grond daarvan de BPR geraadpleegd. Tot zover is dat gedaan conform de daarvoor geldende regels.

4.4 De gerechtsdeurwaarder mag in beginsel afgaan op de door hem opgevraagde gegevens uit de BRP tenzij hij over aanwijzingen beschikt om te veronderstellen dat er iets aan de hand is. De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat er is gezocht op voornamen, geslacht, postcode en huisnummer zonder toevoeging, waarna er één match verscheen, namelijk klager. Uit de door de opdrachtgever aan de gerechtsdeurwaarder verstrekte gegevens, uit nadien door klager opgevraagde onderliggende stukken en de brief van klager van 30 oktober 2015 komt echter duidelijk naar voren dat de vordering ziet op een persoon woonachtig op het adres [     ]. Uit gegevens blijkt voorts dat het gaat om [     ], niet om [     ]. Deze verschillen waren al aanwijzingen om te veronderstellen dat er iets aan de hand was. Dat had aanleiding voor de gerechtsdeurwaarder moeten zijn zelf de door hem aan klager toegezonden nota’s te bekijken. Dan was hem opgevallen hetgeen de kamer ook is opgevallen: namelijk dat de vordering zag op een periode van 1 augustus 2013 tot en met 31 januari 2014. Uit de door de gerechtsdeurwaarder opgevraagde en overgelegde gegevens uit de BRP blijkt dat klager in die periode niet woonachtig was te [     ]. Dat de gerechtsdeurwaarder dit zelf niet heeft onderkend en derhalve geen verder onderzoek naar de juistheid van het door hem gehanteerde adres van klager heeft gedaan waar dit wel geboden was, acht de kamer onzorgvuldig en tuchtrechtelijk laakbaar. De klacht is wat dit betreft gegrond.

4.5 Het is de kamer niet duidelijk waarom de gerechtsdeurwaarder in zijn verweer zo de nadruk legt op de door hem als profitletter bestempelde brief van 28 oktober 2015. De inhoud van deze brief voldoet namelijk niet aan het daartoe bepaalde in de daarop betrekking hebbende Bestuursregel van de KBvG van 28 juni 2010. Immers uit de toelichting op die Bestuursregel volgt dat het kenmerk van een profitletter is dat de gerechtsdeurwaarder géén opdracht heeft tot invordering, noch een dossier heeft aangelegd, maar de sommatie stuurt als éénmalige dienst voor de opdrachtgever. In de brief van 28 oktober 2015 ontbreekt dit kenmerk. In die brief wordt bovendien gesteld dat de gerechtsdeurwaarder de opdracht heeft een vordering te incasseren en als het gevorderde bedrag niet zou worden voldaan, zonder nadere aankondiging tot dagvaarding zal worden overgegaan.

4.6 De kamer acht het ook te ver gaan dat de gerechtsdeurwaarder klager aangifte heeft laten doen van identiteitsfraude. De gerechtsdeurwaarder maakt immers een fout en dan hoeft klager niet aan te tonen dat hij niet de degene is die de vordering moet voldoen. Ook het doorzenden van de brief van klager van 30 oktober 2015 aan de opdrachtgever is niet volgens de spelregels. De inhoud van die brief rechtvaardigde ook een antwoord van de gerechtsdeurwaarder en die kon niet volstaan met doorzending naar zijn opdrachtgever.

4.7 Voor wat betreft de bezwaren van klager tegen de klachtbehandeling bij de gerechtsdeurwaarder, behoeven deze bezwaren geen nadere bespreking, nu klager bij de kamer alles naar voren kan brengen wat hem voor de beoordeling van zijn klacht van belang is.

4.8 De kamer is van oordeel dat niet kan worden volstaan met de enkele constatering dat de klacht gegrond is. Het is immers duidelijk dat de gerechtsdeurwaarder een aantal fouten heeft gemaakt en klager heeft daarvan overlast ondervonden. Gelet hierop zijn er termen aanwezig om tot het opleggen van na te melden maatregel over te gaan.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart de klacht gegrond;

-       legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, en mr. C.A. van Dijk en

mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

6 juni 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.