ECLI:NL:TADRAMS:2018:86 Raad van Discipline Amsterdam 17-955/A/A 17-956/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:86
Datum uitspraak: 16-04-2018
Datum publicatie: 26-04-2018
Zaaknummer(s):
  • 17-955/A/A
  • 17-956/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht deels niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een rechtstreeks belang en voor het overige ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 16 april 2018

in de zaken 17-955/A/A en 17-956/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

over:

verweerders

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 21 september 2016 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerders.

1.2 Bij brief aan de raad van 16 november 2017 met kenmerk 4016-0660 en 4017 0666, door de raad ontvangen op 17 november 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 maart 2018 in aanwezigheid van klager 2 en verweerders. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 24 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager 2 is initiator geweest van een actie die erop gericht was van Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij (hierna SENS) schadevergoeding te ontvangen voor misleide deelnemers aan de staatsloterij. Daartoe heeft klager 2 (onder meer) gebruik gemaakt van klaagsters 1 en de Stichting Loterijverlies.nl (hierna de Stichting), die in het handelsverkeer gezamenlijk onder de naam Loterijverlies optraden. Oprichter van de Stichting was klaagster 1, die tot 29 februari 2016 ook enig bestuurder is geweest van de Stichting. Met ingang van 29 februari 2016 is Breton Limited (hierna: Breton) de enige bestuurder van de Stichting geworden.

2.2 Klager 2 is uiteindelijk belanghebbende bij klaagster 1. Hij was tot 30 maart 2015 en is sinds medio 2016 (indirect) enig bestuurder van klaagster 1.

2.3 Volgens een groep personen die geld had ingelegd ten behoeve van de door de Stichting tegen de Staatsloterij te voeren procedure(s) heeft de Stichting een deel van dat geld onjuist (voor andere doeleinden dan het procederen tegen de Staatsloterij) aangewend. Zij hebben op 31 maart 2016 bij de rechtbank Noord-Holland een verzoekschrift ingediend strekkende tot onder meer het ontslag van Breton als bestuurder van de Stichting (hierna het verzoek). Verweerders hebben de verzoekers in die procedure bijgestaan. De Stichting en Breton zijn bijgestaan door mr. R.

2.4 Bij brief aan de rechtbank van 1 april 2016 heeft verweerder 1 namens de verzoekers mr. Van den E als tijdelijk bestuurder van de Stichting voorgedragen.

2.5 Bij beschikking van 30 juni 2016 heeft de rechtbank Noord-Holland de beslissing op het verzoek aangehouden voor de duur van vier maanden en een voorlopige voorziening getroffen. Deze hield in dat Breton werd geschorst als bestuurder van de Stichting en mr. Van den E is benoemd als tijdelijk bestuurder. De tijdelijk bestuurder kreeg onder meer als opdracht het verrichten van onderzoek naar de financiële transacties en naar de gang van zaken rondom een aan klager 2 in privé verstrekte hypothecaire geldlening.

2.6 Mr. Van den E heeft L Procesfinanciering B.V. (hierna: L Procesfinanciering), die de verzoekschriftprocedure tegen de Stichting en Breton heeft gefinancierd, gevraagd om secretariële ondersteuning te verlenen bij zijn werkzaamheden als tijdelijk bestuurder van de Stichting.

2.7 Bij faxbericht van 30 juni 2016 heeft verweerder 1 de rechtbank verzocht twee procedures waarbij de Stichting betrokken is aan te houden. In de brief staat onder meer:

“Vanwege het uiterst korte tijdsbestek om deze zitting voor te bereiden, alsmede teneinde cliënt zich te laten beraden omtrent het al dan niet continueren van bovenvermelde procedures, verzoek ik de Rechtbank vriendelijk de mondelinge behandeling tot nader orde aan te houden.”

2.8 Bij brief van diezelfde dag heeft verweerder 1 de administratie van de Stichting bij Breton opgevraagd.

2.9 Bij brief van 6 juli 2016 heeft verweerder 1 klager 2 onder meer gesommeerd zich te onthouden van bepaalde uitingen via de website van Loterijverlies.

2.10 In een uitzending van het televisieprogramma Tros Radar heeft verweerder 1 over de financiering van de hiervoor genoemde verzoekschriftprocedure gezegd:

“Er is een persoon die het belangrijk vindt om deze zaak te voeren. Hij wil de rekening betalen.”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder 1 heeft deelgenomen aan (een poging tot) bedrog;

b) verweerder 1 handelt vanuit L Procesfinanciering;

c) verweerder 1 heeft aangegeven niet bereid te zijn om in overleg met de Stichting te treden;

d) verweerder 1 in de uitzending van het televisieprogramma Tros Radar een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven over de financier van de verzoekschriftprocedure door te spreken van “hij” terwijl er sprake is van een vennootschap;

e) verweerder 1 Breton niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat mr. Van den E door de verzoekers was voorgedragen als tijdelijk bestuurder;

f) verweerder 1 zich nimmer heeft onttrokken als advocaat van de Stichting;

g) verweerder 1 onjuiste mededelingen heeft gedaan omtrent de hoedanigheid van mr. Van den E;

h) verweerder 1 de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd door niet te noemen wie de procedure voor verzoekers heeft gefinancierd;

i) verweerder 1 hoogstwaarschijnlijk het rapport van mr. Van den E aan de Telegraaf heeft gelekt;

j) zij hebben geprobeerd om klagers zwart te maken en de macht over de Stichting te verkrijgen;

k) zij geld dat anderen toebehoort, proberen te ontnemen;

l) zij van mr. Van den E vertrouwelijke correspondentie hebben ontvangen van andere advocaten en die correspondentie hebben gebruikt om klagers te kielhalen;

m) zij geen afschriften van stukken aan klagers hebben gezonden;

n) mr. Van den E vijf dagen na indiening van zijn onderzoeksrapport een afschrift aan klagers heeft gestuurd, zonder enige vorm van hoor- en wederhoor;

o) verweerders er bij de rechtbank op hebben aangedrongen dat mr. Van den E een andere bestuurder zou moeten aanwijzen;

p) verweerder 1 klager 2 ervan heeft beschuldigd dat hij hem met de dood heeft bedreigd, hetgeen onjuist is;

q) verweerder 1 heimelijk telefoongesprekken met klager 2 heeft opgenomen.

4 VERWEER

4.1 Verweerders voeren verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en b)

5.1 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.2 Klagers verwijten verweerder 1 allereerst dat hij heeft deelgenomen aan (een poging tot) bedrog en dat hij handelt vanuit L Procesfinanciering B.V. Voor zover klagers al een rechtstreeks belang hebben bij deze klachtonderdelen geldt echter dat zij de klachtonderdelen onvoldoende feitelijk hebben onderbouwd. Dat de verzoekschriftprocedure is gefinancierd door L Procesfinanciering is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Reeds gelet hierop zijn klachtonderdelen a) en b) ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.3 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder 1 dat hij heeft aangegeven niet bereid te zijn om in overleg met de Stichting te treden.

5.4 De raad stelt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om en klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Nu de klacht niet (mede) namens de Stichting is ingediend maar namens klagers en klagers in de in geding zijnde periode geen (indirect) bestuurders van de Stichting waren, hebben zij, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onvoldoende rechtstreeks belang bij dit klachtonderdeel. Klagers zijn dan ook niet-ontvankelijk in klachtonderdeel c).

Ad klachtonderdeel d)

5.5 Dit klachtonderdeel heeft betrekking op uitlatingen van verweerder 1 in het programma Tros Radar over de financiering van de verzoekschriftprocedure tegen de Stichting en Breton. Klagers hebben echter onvoldoende rechtstreeks belang bij dit klachtonderdeel en zijn daarom niet-ontvankelijk in klachtonderdeel d).

Ad klachtonderdeel e)

5.6 In klachtonderdeel e) verwijten klagers verweerder 1 dat hij Breton niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat mr. Van den E was voorgedragen als tijdelijk bestuurder van de Stichting. Klagers hebben echter onvoldoende rechtstreeks belang bij dit klachtonderdeel, nu de klacht niet (mede) namens Breton is ingediend. Dit betekent dat klagers niet-ontvankelijk zijn in klachtonderdeel e).

Ad klachtonderdeel f)

5.7 Klagers verwijten verweerder 1 in dit klachtonderdeel dat hij zich niet heeft onttrokken als advocaat van de Stichting. Klagers hebben ook hierbij geen rechtstreeks belang als bedoeld in de Advocatenwet en zijn daarom niet-ontvankelijk.

Ad klachtonderdeel g)

5.8 Dit klachtonderdeel ziet op onjuiste mededelingen door verweerder 1 over de hoedanigheid van mr. Van den E. Voor zover klagers een rechtstreeks belang hebben bij dit klachtonderdeel overweegt de raad dat het hem niet duidelijk is geworden welke onjuiste mededelingen verweerder over mr. Van den E zou hebben gedaan en dat, voor zover verweerder onjuiste mededelingen zou hebben gedaan, klagers onvoldoende hebben onderbouwd dat verweerder dat wist of had kunnen weten. Klachtonderdeel g) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel h)

5.9 In klachtonderdeel h) verwijten klagers verweerder 1 dat hij de rechtbank onjuist heeft geïnformeerd door niet te noemen wie de procedure voor verzoekers heeft gefinancierd.

5.10 Ook hier geldt dat klagers onvoldoende rechtstreeks belang hebben bij dit klachtonderdeel en zij daarom niet-ontvankelijk zijn. Ten overvloede overweegt de raad dat er geen verplichting voor verweerder 1 bestaat om aan de rechtbank mee te delen wie de procedure voor de verzoekers financiert.

Ad klachtonderdeel i)

5.11 Klagers verwijten verweerder 1 in dit klachtonderdeel dat hij hoogstwaarschijnlijk het rapport van mr. Van den E aan De Telegraaf heeft gelekt. Ook hier geldt dat klagers geen rechtstreeks belang hebben als bedoeld in de Advocatenwet en daarom niet-ontvankelijk zijn. Ten overvloede overweegt de raad dat klagers dit klachtonderdeel niet feitelijk hebben onderbouwd.

Ad klachtonderdeel j)

5.12 In klachtonderdeel j) verwijten klagers verweerders dat zij hebben geprobeerd om klagers zwart te maken en de macht over de Stichting te verkrijgen. Klagers hebben dit echter niet feitelijk onderbouwd, zodat het klachtonderdeel reeds daarom ongegrond is.

Ad klachtonderdeel k)

5.13 Klagers verwijten verweerders in dit klachtonderdeel dat zij geld dat anderen toebehoort proberen te ontnemen. Klagers hebben ook dit verwijt niet feitelijk onderbouwd, zodat het klachtonderdeel reeds daarom ongegrond is.

Ad klachtonderdeel l)

5.14 Hetzelfde geldt voor klachtonderdeel j) en k). Klagers hebben niet feitelijk onderbouwd dat verweerders vertrouwelijke correspondentie van mr. Van den E hebben ontvangen van andere advocaten en die correspondentie hebben gebruikt om klagers te kielhalen. Ook klachtonderdeel l) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel m)

5.15 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerders dat zij wederom geen afschriften van stukken aan klagers hebben gezonden. Het gaat daarbij om het verzoekschrift, de brief van verweerder 1 aan de rechtbank van 1 april 2016 (zie hiervoor, 2.4) en het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank.

5.16 De raad overweegt dat niet valt in te zien in te zien dat verweerders aan klagers, die geen partij of formeel belanghebbenden waren in de verzoekschriftprocedure, een afschrift van het verzoekschrift en/of de brief aan de rechtbank hadden moeten sturen. Hetzelfde geldt voor het proces-verbaal. Verweerders hebben er ten aanzien van de proces-verbaal bovendien terecht op gewezen dat er geen verplichting bestaat om stukken die een partij van de rechtbank ontvangt, zoals een proces-verbaal, aan de wederpartij toe te zenden. Klachtonderdeel m) is eveneens ongegrond.

Ad klachtonderdeel n)

5.17 Dit klachtonderdeel heeft betrekking op mr. Van den E en niet op verweerders, zodat het klachtonderdeel reeds gelet hierop ongegrond is.

Ad klachtonderdeel o)

5.18 In dit klachtonderdeel verwijten klagers dat verweerders er bij de rechtbank op hebben aangedrongen dat mr. Van den E een andere bestuurder zou moeten aanwijzen. Ook hiervoor geldt dat klagers onvoldoende rechtstreeks belang hebben bij dit klachtonderdeel en daarom niet-ontvankelijk zijn.

Ad klachtonderdeel p)

5.19 Klagers verwijten verweerder 1 in dit klachtonderdeel dat hij klager 2 ervan heeft beschuldigd dat hij hem met de dood heeft bedreigd, hetgeen onjuist is.

5.20 De raad overweegt als volgt. Verweerder 1 heeft aangevoerd dat klager 2 hem wel degelijk met de dood heeft bedreigd. Nu klager 2 en verweerder 1 allebei een andere lezing hebben van hetgeen er tussen hen is voorgevallen, kan niet kan worden vastgesteld of verweerder 1 klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan de raad dus, ook als aan het woord van klager 2 en van verweerder 1 evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. Klachtonderdeel p) is daarom ongegrond.

Ad klachtonderdeel q)

5.21 In dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder 1 dat hij heimelijk telefoongesprekken met klager 2 heeft opgenomen. Klagers hebben dit echter niet feitelijk onderbouwd, zodat dit klachtonderdeel reeds gelet hierop ongegrond is.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klagers niet-ontvankelijk in klachtonderdelen c), d), e), f), h), i) en o);

- verklaart klachtonderdelen a), b), g), j), k), l), m), n), p) en q) ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. P. van Lingen en R. Lonterman, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 april 2018.

Griffier Voorzitter

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 16 april 2018 verzonden.