ECLI:NL:TADRARL:2017:40 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-367 16-368

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:40
Datum uitspraak: 06-01-2017
Datum publicatie: 23-03-2017
Zaaknummer(s):
  • 16-367
  • 16-368
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Maatregelen, subonderwerp: Verklaring ex artikel 48 lid 7 Advocatenwet
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Klacht van cliënte en dekenbezwaar. Verweerder heeft nagelaten om een echtscheidingsprocedure aanhangig te maken ondanks herhaalde verzoeken van zijn cliënte en heeft bovendien in strijd met de waarheid aan de cliënte meegedeeld dat hij dat wel had gedaan. Verweerder is ernstig tekort geschoten in de dienstverlening. Dekenbezwaar. Door het ernstige tekortschieten in de dienstverlening jegens de cliënte door hiervoor genoemd handelen, is het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Klacht en dekenbezwaar gegrond. Maatregel: beide zaken, in samenhang met 2 andere zaken, doen de raad besluiten de maatregel van schrapping op te leggen. Ook art. 48 lid 10 Advocatenwet wordt toegepast. Tevens wordt tenuitvoerlegging bevolen van eerdere voorwaardelijke schorsing van 6 weken.

Beslissing van raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 6 januari 2017

in de zaak 16-367 en 16-368

naar aanleiding van de klachten van:

klaagster (16-367)

tegen

verweerder

en

[    ] in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten (16-368)

klager

tegen

verweerder

zaken 16-367 en 16-368

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij ongedateerde brief, die op 17 februari 2016  door de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) is ontvangen, heeft klaagster in de zaak 16-367 een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 19 april 2016 met kenmerk 2016 KNN030 en 2016 KNN046, door de raad ontvangen op 20 april 2016, heeft de deken de klacht, alsmede een dekenbezwaar (zaak 16-368), ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 september 2016 in aanwezigheid van mevrouw [E.], de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief van de coach van verweerder mr. [B.] d.d. 12 september 2016 aan de raad in de zaak 16-367.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    In mei 2015 heeft klaagster zich tot verweerder gewend in verband met de door haar gewenste echtscheiding. Zij heeft verweerder opdracht gegeven de echtscheiding te regelen.

2.2    Op 18 mei 2015 heeft verweerder hiervoor een toevoeging aangevraagd, die op 11 juni 2015 (kenmerk [00000]) door de Raad voor Rechtsbijstand is verstrekt.

2.3    Klaagster heeft van verweerder voorschotnota’s ad € 340,- en € 78,- ontvangen, die door klaagster zijn voldaan.

zaak 16-367

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder heeft nagelaten om in het kader van de door klaagster gewenste echtscheiding enige werkzaamheid te verrichten, ondanks herhaalde verzoeken daartoe.

b)    verweerder in strijd met de waarheid aan klaagster heeft meegedeeld dat hij het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank reeds had ingediend.

Toelichting

3.2    Klaagster heeft in mei 2015 meermalen telefonisch geprobeerd in contact te komen met verweerder, maar heeft verweerder zelf niet gesproken. Klaagster is vervolgens naar het kantoor van verweerder gegaan en heeft met hem gesproken. Verweerder heeft klaagster toen meegedeeld dat hij de echtscheiding had aangevraagd en dat klaagster medio augustus 2015 gescheiden zou zijn. Toen klaagster eind augustus 2015 niets had gehoord van verweerder heeft zij zelf weer contact opgenomen met verweerder. Verweerder deelde telefonisch mee dat hij het erg druk had gehad en dat daarom alles langer duurde, maar dat de echtscheiding was aangevraagd. Verweerder deelde tevens mee dat de echtscheiding eind september 2015 rond zou zijn.

3.3    In november 2015 heeft klaagster weer geïnformeerd. Zij kreeg te horen dat haar zaak op 15 december 2015 door de rechtbank zou worden behandeld. Toen klaagster na die datum weer niets had gehoord heeft zij zelf de rechtbank [plaats A] en [plaats B] gebeld. Bij beide rechtbanken was geen echtscheidingsverzoek op naam van klaagster bekend. Vervolgens heeft klaagster een andere advocaat ingeschakeld die € 175,- per uur in rekening heeft gebracht. Klaagster heeft door het gedrag van verweerder schade geleden en wenst de kosten van haar huidige advocaat en het betaalde voorschot vergoed te krijgen.

zaak 16-368

4    DEKENBEZWAAR

a)    Verweerder is ernstig tekortgeschoten in de kwaliteit van de dienstverlening.

b)    Verweerder heeft in strijd met de waarheid klaagster desgevraagd herhaalde malen meegedeeld dat de echtscheidingsprocedure door hem aanhangig was gemaakt.

Toelichting

De kwaliteit van de rechtsbedeling hangt mede af van de kwaliteit van de (proces)rechtshulpverlening. De advocaat heeft toegang tot het procesdomein en dat schept voor hem bijzondere verantwoordelijkheden en verplichtingen; temeer omdat de rechtszoekende in het procesdomein op de advocaat is aangewezen. Voor kwaliteit is deskundigheid vereist, die als één van de vijf kernwaarden is opgenomen in art. 10a van de Advocatenwet, naast onafhankelijkheid, partijdigheid, integriteit en vertrouwelijkheid.

Het tekortschieten in deskundigheid schaadt direct het vertrouwen in de behandelend advocaat, maar ook ruimer, in de advocatuur. Verweerder heeft van klaagster de opdracht aanvaard om haar rechtsbijstand te verlenen in de echtscheidingsprocedure. Verweerder is ernstig tekort geschoten in het verlenen van rechtsbijstand door niets te doen.

De deken heeft aangevoerd dat de maatregel van schrapping van het tableau aangewezen is.

5    VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE SCHORSING

5.1    De deken verzoekt de raad op grond van het bepaalde in art. 48e van de Advocatenwet de tenuitvoerlegging te gelasten van de aan verweerder door het Hof van Discipline op 19 december 2014 opgelegde voorwaardelijke schorsing van zes weken en voert daartoe het volgende aan.

5.2    Bij genoemde beslissing van het Hof van Discipline van 19 december 2014, die diezelfde dag is verzonden, is aan verweerder de maatregel opgelegd van een geheel voorwaardelijke schorsing van zes weken met een proeftijd van twee jaar. Verweerder heeft zich door de onder 3.1.a en 3.1.b omschreven gedragingen opnieuw schuldig gemaakt aan een in art 46 Advocatenwet bedoelde gedraging, te weten een nalaten in strijd met de zorg die hij als advocaat behoort te betrachten ten opzichte van klaagster wier belangen hij als zodanig had behoren te behartigen. Derhalve wordt thans de tenuitvoerlegging gevraagd van de voorwaardelijke schorsing van zes weken.

zaken 16-367 en 16-368

6    VERWEER

6.1    Het verweer luidt, zakelijk weergegeven, als volgt.

6.2    Verweerder erkent dat het echtscheidingsverzoek door hem op een te lange baan is geschoven. Hij heeft te veel hooi op zijn vork genomen door te veel zaken aan te nemen. Hij kan zich alleen maar excuseren voor zijn gedrag. In 2011 en 2012 heeft hij het aantal zaken enorm teruggebracht omdat hij de grote hoeveelheid werk niet aankon.

6.3    Ten aanzien van de dekenklacht (16-368) voert verweerder aan dat hij hardleers is. Het is jammer dat hij wordt afgerekend op wat fout is gegaan en dat de positieve zaken buiten beschouwing blijven. Hij is voornemens zijn praktijk anders in te richten en zich alleen op strafzaken toe te leggen. Hij wil onderzoeken of samenwerking met andere advocaten ook een optie is. Hij begrijpt de deken, maar betreurt het standpunt van de deken dat een schrapping noodzakelijk is.

6.4    Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging heeft verweerder geen specifiek verweer gevoerd. Hij erkent hetgeen in de klachtonderdelen is gesteld.

zaak 16-367

7    BEOORDELING

7.1    De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

7.2    Van een advocaat wordt verlangd dat deze handelt volgens de normen die binnen de beroepsgroep als professionele standaard gelden. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Daartoe behoort een adequate belangenbehartiging en een voortvarende aanpak van de zaak van de cliënt. Tevens behoort daartoe een correcte informatievoorziening aan de cliënt. De raad stelt vast dat verweerder het in dit klachtonderdeel gestelde heeft erkend en dat hij tekort is geschoten in de dienstverlening. De handelwijze van verweerder voldoet, naar het oordeel van de raad, in het geheel niet aan de professionele standaard. Verweerder heeft, ondanks diverse verzoeken tot actie van de kant van klaagster en ondanks diverse toezeggingen, niets gedaan in klaagsters zaak. Het handelen van verweerder is des te ernstiger nu klaagster afhankelijk was van de rechtsbijstand en deskundigheid van verweerder.

Ad klachtonderdeel b)

7.3    Ook hier heeft verweerder niet voldaan aan hetgeen van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. Deze behoort de cliënt naar waarheid te informeren over de stand van zaken in de procedure. De raad is van oordeel dat verweerder in de onderhavige zaak aan klaagster niet de waarheid heeft verteld over de stand van zaken door haar mee te delen dat de procedure aanhangig was en zelfs een datum door te geven waarop de echtscheiding zou worden uitgesproken. Hoewel verweerder ter zitting niet volmondig heeft erkend dat hij niet de waarheid heeft gesproken, maar heeft gesteld dat hij “niet uitsluit” dat hij klaagster niet de waarheid heeft verteld over de stand van zaken, acht de raad het in de klacht gestelde ieder geval onvoldoende gemotiveerd betwist. Het ligt op de weg van verweerder om aan te tonen dat hij klaagster correct heeft geïnformeerd, waarin hij niet is geslaagd, zodat het in dit klachtonderdeel gestelde is komen vast te staan. Een dergelijk gedrag is in hoge mate klachtwaardig. Een advocaat behoort zonder meer de waarheid te spreken. Enkele excuses voor dergelijk gedrag zijn onvoldoende. Overigens zal de raad zich niet uitspreken over de schade die door verweerders handelwijze aan klaagster is toegebracht, omdat daartoe onvoldoende is gesteld.

7.4    Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de klacht, zoals hiervoor omschreven onder randnummer 3.1.a en 3.1.b is komen vast te staan.

7.5    Nu verweerder ernstig is tekortgeschoten in de rechtshulpverlening jegens zijn cliënte, immers hij heeft de opdracht van zijn cliënte volstrekt onvoldoende, in feite in het geheel niet, uitgevoerd en heeft ook nog onwaarheid gesproken jegens zijn cliënte, spreekt de raad, ex art. 48 lid 10 Advocatenwet, ambtshalve uit dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

zaak 16-368 (beide klachtonderdelen)

8    BEOORDELING

8.1    De raad stelt vast dat gelet op het hierboven in de zaak 16-367 overwogene, waarbij de klacht integraal gegrond is verklaard, daarmee ook deze beide klachtonderdelen gegrond zijn, daar deze klachten identiek zijn aan die in de zaak 16-367. Door het handelen, althans het niet handelen van verweerder en het daarover niet de waarheid spreken jegens zijn cliënte, is de raad met de deken van oordeel dat het vertrouwen in de advocatuur hierdoor ernstig is geschaad. Het is immers van essentieel belang dat de cliënt de advocaat (in dit geval verweerder) blindelings moet kunnen vertrouwen. Dit optreden schaadt het aanzien en de geloofwaardigheid van de gehele beroepsgroep.

8.2    Ook in deze zaak spreekt de raad, op verzoek van de deken,  om redenen als hiervoor in de zaak 16-367 onder 7.5 vermeld, uit dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

8.3    Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat dat de klacht, zoals hiervoor onder randnummer 4.a en 4.b omschreven, is komen vast te staan.

9    VORDERING TOT TENUITVOERLEGGING

9.1    Ten aanzien van de gevraagde tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke schorsing van zes weken, opgelegd bij beslissing van het Hof van Discipline van 19 december 2014, zal de raad, nu de klachten in de zaken 16-367 en 16-368 gegrond zijn verklaard en de litigieuze handelingen hebben plaatsgevonden in de periode van mei 2015 t/m december 2015, derhalve binnen de in de beslissing van het Hof genoemde proeftijd van 2 jaar, die op 30 juni 2014 is ingegaan, de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke schorsing van zes weken bevelen.

zaken 16-367 en 16-368

10    MAATREGEL

10.1    Uit het voorgaande volgt dat de klacht geheel gegrond is. Vast is komen te staan dat verweerder volstrekt onvoldoende de belangen van klaagster heeft behartigd door niets te ondernemen in de door klaagster gewenste echtscheiding en daarbij klaagster zelfs niet naar waarheid heeft geïnformeerd over de stand van zaken. Dat gevoegd bij de ernst van het bezwaar rechtvaardigt op zich al een zware maatregel. Bovendien staat dit bezwaar niet alleen. Er zijn ook klachten van klagers/dekenbezwaren in de zaken 16-417, 16-484, 16-261 en 16-262.

10.2    Het beeld dat uit al deze klachten oprijst, laat zien dat de gedragingen van verweerder geen incidenten zijn maar passen in een structureel patroon van volstrekt onvoldoende besef van verantwoordelijkheid in de wijze waarop hij zijn kantoor organiseert met betrekking tot de belangen van cliënten. Zo laat verweerder na de door hem aangenomen opdrachten van zijn cliënten uit te voeren en correspondeert of communiceert niet of nauwelijks met zijn cliënten.

10.3    Dat patroon schept tevens een beeld van een advocaat die zich niet bewust is van de verplichtingen die passen bij de kernwaarden van de advocatuur. Doordat hij de kernwaarden wezenlijk veronachtzaamt, tast hij het aanzien van de advocatuur aan.

10.4    De raad constateert dat verweerder stelselmatig artikel 46 van de Advocatenwet heeft geschonden, in het bijzonder de normen omtrent de zorg voor de cliënt en wat een behoorlijk advocaat betaamt, zoals die zijn uitgewerkt in de gedragsregels. De raad rekent verweerder dit alles zwaar aan, juist omdat van een advocaat mag worden verwacht dat de belangen van de cliënt bij hem in goede handen zijn en dat hij zich aan de voor hem geldende regels houdt. Dit alles raakt de kern van het beroep van advocaat. Verweerder heeft het vertrouwen van cliënten ernstig beschaamd en is ernstig tekort geschoten in de zorg die hij hun verschuldigd was. Daarmee hebben zijn gedragingen het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen schade toegebracht.

10.5    Verweerder heeft onvoldoende inzicht getoond in het laakbare van zijn handelwijze. Hij heeft weliswaar erkend dat hij onjuist heeft gehandeld maar heeft geen blijk gegeven van inzicht in de ernst en de schade die hij teweeg heeft gebracht. Bovendien was verweerder gewaarschuwd door de eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen uit 2011 en 2014 waarbij hem in 2014 voorwaardelijke schorsingen zijn opgelegd in gevallen als de onderhavige en in 2012 een verzoek van de toenmalige deken ex art. 60c Advocatenwet, is toegewezen. De raad komt dan ook tot de conclusie dat verweerder niet in de advocatuur thuis hoort.

zaak 16-367

11    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

11.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

11.2    De raad ziet daarnaast termen aanwezig om verweerder in de zaak 16-367 overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reiskosten.

zaken 16-367 en 16-368

11.3    De raad ziet eveneens termen aanwezig om verweerder  overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen een maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

zaken 16-367 en 16-368

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in al haar onderdelen in beide zaken gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau op ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

-    spreekt uit dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. 

-    veroordeelt verweerder  tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

-    gelast de tenuitvoerlegging van het bij de onder 5.1 en 5.2 genoemde beslissing van het Hof van Discipline aan verweerder voorwaardelijk opgelegde gedeelte van de schorsing in de uitoefening van zijn praktijk;

-    bepaalt dat de schorsing ingaat op de eerste dag dat verweerder weer op het tableau mocht worden ingeschreven, met dien verstande dat de schorsing niet eerder ingaat dan na afloop van alle eventuele voorafgaande schorsingen.

zaak 16-367

-    veroordeelt verweerder  tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster in de zaak 16-367;

-    veroordeelt verweerder  tot betaling van de proceskosten van € 50,00 aan klaagster in de zaak 16-367.

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. F. Klemann, H.J. Meijer, C.W.J. Okkerse en M.A. Pasma, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 januari 2017.

Griffier                                              Voorzitter

Verzonden d.d. 9 januari 2017.