ECLI:NL:TAHVD:2016:242 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160221

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2016:242
Datum uitspraak: 19-12-2016
Datum publicatie: 20-12-2016
Zaaknummer(s): 160221
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Overige gronden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager is niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep omdat hij in het beroepschrift noch elders in de gedingstukken uiteen heeft gezet op welke gronden de beslissing van de raad onjuist zou zijn (artikel 56 lid 3 Advocatenwet).

Beslissing

van 19 december 2016

in de zaak 160221

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 15 juli 2016, gewezen onder nummer 16-088/A/A, aan partijen toegezonden op 15 juli 2016, waarbij van de klacht van klager tegen verweerder de klachtonderdelen a), b), c), d), e), f), g), h) en j) ongegrond zijn verklaard en klachtonderdeel i) gegrond is verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verweerder is veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager en klaagster,  de proceskosten van € 25,00 aan klager en klaagster en de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2016:158.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 4 augustus 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brief van mevrouw P, de gemachtigde van klager, van 7 september 2016;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    de ongedateerde brief van mevrouw P, ter griffie van het hof ontvangen op 7 oktober 2016;

-    de brief van mevrouw P van 21 oktober 2016.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 14 november 2016, waar klager, vergezeld van zijn gemachtigde mevrouw P, en verweerder zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    de contracten die klagers in 2003 en 2004 hebben gesloten, door hen omschreven als wurgcontracten, in stand heeft gelaten;

b)    de zaken tegen het waterbedrijf en de bank heeft laten liggen;

c)    niets heeft gedaan met het voor klagers gunstige vonnis over de renovatie van het gehuurde pand in G;

d)    niets heeft gedaan aan de “boetes” van EUR 15.000 die aan klager sub 1 door de rechter in eerste aanleg zijn opgelegd in de procedure over de hypothecaire geldlening en heeft geweigerd in beroep gaan tegen dat deel van het vonnis;

e)    niet heeft willen toelichten hoe ziek klager sub 1 is, zodat de rechter ervan uitgegaan is klager sub 1 bij zijn volle verstand handelde;

f)    heeft nagelaten in de met de heren D. en R getroffen deelschikking de (door klagers gestelde) voorwaarde op te nemen dat de lening voor eind 2014 zou worden afgelost;

g)    heeft geweigerd de rechter te melden dat de schikking van de baan was toen eind 2014 niet was afgelost;

h)    klagers ten onrechte heeft geadviseerd dat het onmogelijk zou zijn een structurele huurverlaging (los van achterstallig onderhoud) te verkrijgen;

i)    (…) 

j)    het belang van de wederpartij heeft gediend en is omgekocht.

4    FEITEN

In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

Klager heeft in het beroepschrift noch elders in de gedingstukken uiteengezet op welke gronden de beslissing van de raad onjuist zou zijn en een andere beslissing moet volgen. Dit betekent dat het beroepschrift niet met redenen is omkleed, zoals is vereist op grond van artikel 56 lid 3 Advocatenwet, zodat klager in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:   

verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 15 juli 2016, gewezen onder nummer 16-088/A/A.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, J.R. Krol, G.J.S. Bouwens en E.M. Soerjatin, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2016.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 19 december 2016.