ECLI:NL:TAHVD:2016:139 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160080

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2016:139
Datum uitspraak: 11-07-2016
Datum publicatie: 11-07-2016
Zaaknummer(s): 160080
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Anders
Inhoudsindicatie: Intrekking hoger beroep. Hof bepaalt ingevolge art. 56 lid 5 Advocatenwet de aanvangsdatum van het onvoorwaardelijk gedeelte van de door de raad van discipline opgelegde schorsing.

Beslissing

van 11 juli 2016   

in de zaak 160080

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

en

deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 15 februari 2016, onder nummers 15-463/DB/ZWB en 15-464/DB/ZWB, aan partijen toegezonden op 15 februari 2016, waarbij een klacht van klager tegen verweerder en het bezwaar van de deken tegen verweerder gegrond zijn verklaard. De raad heeft tevens het oordeel uitgesproken dat verweerder jegens klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. Aan verweerder is de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, opgelegd. Verweerder is voorts veroordeeld tot betaling aan klager van het griffierecht van € 50,00 en de proceskosten van € 25,00.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2016:29.  

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 15 maart 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brief van de gemachtigde van klager aan het hof van 25 mei 2016.

2.3    Per fax van 24 mei 2016 heeft verweerder zijn hoger beroep ingetrokken. De deken heeft haar standpunt over de aanvangsdatum van de schorsing ingenomen in haar e-mail aan het hof van 27 juni 2016. Verweerder heeft zich daarover uitgelaten bij e-mail van 27 juni 2016.

3    KLACHT EN HET DEKENBEZWAAR

3.1    De klacht en het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat

1.    het griffierecht niet tijdig is betaald;

2.    de heer J niet direct op de hoogte is gebracht van het te laat betalen van het griffierecht;

3.    aan de heer J belangrijke processtukken zijn onthouden met als doel hem in de waan te laten dat het proces nog gaande was;

4.    er geen akte is genomen op de rol van 24 september 2013;

5.    de griffie van het gerechtshof bewust onjuist is geïnformeerd over de reden waarom het griffierecht niet tijdig werd voldaan;

6.    de heer J ten onrechte is voorgehouden dat de kwestie was voorgelegd aan de verzekering en dat er werd gewerkt aan een oplossing;

7.    verweerder lopende het onderzoek van de klacht van de heer J de deken heeft willen doen geloven dat hij niet betrokken was bij de namens de heer J gevoerde procedure;

8.    verweerder onvoldoende toezicht heeft gehouden op zijn advocaat-stagiaire, althans geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor diens handelen.     

4    BEOORDELING 

4.1    Nu verweerder zijn ingestelde beroep heeft ingetrokken en sprake is van een door de raad opgelegde onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk, dient het hof ingevolge art. 56 lid 5 Advocatenwet de aanvangsdatum van de schorsing te bepalen.

4.2    Verweerder heeft het hof kenbaar gemaakt er de voorkeur aan te geven de schorsing op 22 juli 2016 dan wel 1 augustus 2016 te laten aanvangen. De deken stelt zich op het standpunt dat de schorsing spoedig dient aan te vangen.

Dit leidt tot de beslissing dat het hof zal bepalen dat het onvoorwaardelijk deel van de door de raad opgelegde de schorsing (1 maand) op 18 juli 2016 aanvangt.

Voor de goede orde wijst het hof er op dat aansluitend het onvoorwaardelijke deel van de schorsing die is opgelegd in de uitspraak van heden in de zaak HvD 160081 (2 weken) aanvangt.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bepaalt dat het onvoorwaardelijke deel (1 maand) van de door de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch bij beslissing van 15 februari 2016 onder nrs. 15-463/DB/ZWB en 15-464/DB/ZWB opgelegde schorsing aanvangt op 18 juli 2016 of, indien verweerder uit andere hoofde geschorst is in de praktijkuitoefening of dan niet meer op het tableau staat ingeschreven, onmiddellijk aansluitend aan die andere schorsing respectievelijk zodra verweerder weer op het tableau wordt ingeschreven, met dien verstande dat verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, A.J. Louter, E.M. Soerjatin en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2016.

griffier    voorzitter                          

De beslissing is verzonden op 11 juli 2016.