ECLI:NL:TAHVD:2015:282 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7492

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2015:282
Datum uitspraak: 02-11-2015
Datum publicatie: 03-11-2015
Zaaknummer(s): 7492
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Herziening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzoek om wraking, op grond dat de kamer geen aangifte ex artikel 162 Wetboek van Strafvordering tegen de voorzitter heeft gedaan, is kennelijk ongegrond. Een volgend verzoek tot wraking zal niet in behandeling worden genomen wegens kennelijk misbruik van recht.  

Beslissing

van 2 november 2015

in de zaak 7492

naar aanleiding van de wrakingsverzoeken van:

verzoeker

tegen:

mrs. Zuidema, Creutzberg, Ficq, Louter en Broekhuijsen

leden van het Hof van Discipline

verweerders

en tegen:

mrs. Den Hartog Jager, Mertens-Steeghs, Gründemann, Schutte en Italianer

leden van het Hof van Discipline

mede-verweerders

1    DE PROCEDURE

1.1.    Bij beslissing van 23 maart 2015 heeft de Raad van Discipline in het ressort Arnhem - Leeuwarden (verder: de raad), onder nummer 14-203, aan betrokkenen toegezonden op 23 maart 2015, een klacht van klager tegen mr. E gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard.

1.2.    Tegen deze beslissing van de raad is klager in hoger beroep gekomen bij het Hof van Discipline (verder: het hof).

1.3.    Bij beslissing van de voorzitter van het hof, mr. J.C. van Dijk, van 24 april 2015 is het hoger beroep afgewezen.

1.4.    Bij verzetschrift d.d. 30 april 2015 is verzoeker tegen laatstgenoemde beslissing in verzet gekomen.

1.5.    De (verzet)zaak is behandeld ter zitting van het hof van 19 juni 2015 door mr. T. Zuidema (de voorzitter), en mrs. G. Creutzberg, A.B.A.P.M. Ficq, A.J. Louter en R.H. Broekhuijsen.

1.6.    Ter zitting op 19 juni 2015 heeft verzoeker verweerders gewraakt.

1.7.    Verweerders hebben niet berust in de wraking. Het hof heeft het wrakingverzoek behandeld ter zitting van 4 september 2015, waar verzoeker is verschenen. De mede-verweerders waren daar de behandelende leden van het hof.

1.8.    Het hof heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben en op het verhandelde ter zitting.

2    BEOORDELING

2.1.    Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 19 juni 2015 heeft verzoeker onder meer gesteld:

    Het is mr. Van Dijk niet toegestaan de voorzittersbeslissing te nemen. U bent op grond van artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering verplicht aangifte te doen en mij uitleg te geven waarom u dat niet doet.

    en

    Als u geen aangifte tegen uw voorzitter doet, wraak ik u.

    Verzoeker heeft de daad bij het woord gevoegd.

2.2.    Ingevolge het bepaalde in artikel 56 lid 6 van de Advocatenwet (Aw) in verbinding met artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is wraking van een lid van het hof mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het hof heeft derhalve te onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

2.3.    Het wrakingsverzoek tegen verweerders is kennelijk ongegrond.

Verweerders waren ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek belast met rechtspraak, namelijk met de beoordeling van het door verzoeker ingestelde verzet tegen de beslissing van de voorzitter. Het behoort niet tot de taak of bevoegdheid van een rechtsprekend college belast met de behandeling van een zaak om aangifte van een eventueel strafbaar feit te doen.

Ingevolge artikel 162 Sv zijn openbare colleges en ambtenaren die in de uitoefening van hun bediening kennis krijgen van een misdrijf met de opsporing waarvan zij niet zijn belast, verplicht daarvan onverwijld aangifte te doen. De verplichting tot het doen van aangifte ontstaat eerst na het kennis krijgen van een misdrijf. Voor de vraag of sprake is van een misdrijf is niet de opvatting van verzoeker, laat staan diens aandringen op het doen van aangifte leidend, maar de eigen opvatting van verweerders. Verweerders waren kennelijk en niet onbegrijpelijk van oordeel dat van een misdrijf geen sprake is. Een rechterlijke beslissing, ook als die onjuist is, levert in beginsel geen misdrijf op. Bijzondere omstandigheden, die niet zijn gesteld en waarvan overigens ook niet is gebleken, kunnen tot een ander oordeel nopen. Maar de enkele omstandigheid dat verzoeker meent dat sprake is van een ambtsmisdrijf, is ontoereikend voor de kwalificatie misdrijf.

2.4.    Voorts valt niet in te zien, en verzoeker onderbouwt zijn opvatting niet, dat uit het enkele feit dat verweerders geen strafaangifte hebben gedaan tegen mr. van Dijk afgeleid kan worden dat verweerders een vooringenomenheid koesteren jegens verzoeker of dat er een geobjectiveerde vrees voor partijdigheid bij de behandeling van het ingestelde verzet zou bestaan. Het niet doen van aangifte op aandringen van verzoeker levert daarvoor geen, althans onvoldoende aanwijzing.

2.5.    Aan het slot van zijn pleidooi bij de behandeling door de wrakingskamer heeft verzoeker de mede-verweerders een aantal opties voorgehouden, te weten: (1) zich te verschonen, (2) aangifte te doen van het gestelde ambtsmisdrijf van mr. van Dijk, (3) te worden gewraakt en (4) strafaangifte zal worden gedaan tegen de voorzitter en de leden van de behandelende kamer. De mede-verweerders hebben zich niet verschoond, noch mededeling gedaan over de verlangde aangifte. Verzoeker heeft vervolgens gebruik gemaakt van optie 3.

2.6.    De voorzitter heeft ter zitting meegedeeld dat het nieuwe wrakingsverzoek buiten behandeling zal worden gelaten als kennelijk ongegrond en misbruik van recht. Het hof blijft bij deze beslissing.  Door het wrakingsverzoek steeds te gronden op het niet-doen van aangifte ontstaat een situatie waarbij alleen behandeling van het wrakingsverzoek zou kunnen volgen na het doen van aangifte, ongeacht of de aangifte wel of niet geïndiceerd wordt geacht. Verzoeker frustreert daarmee de behandeling van de rechtsgang bij het hof. Daarbij wordt toepassing gegeven aan de regel dat de tuchtrechter in zeer bijzondere gevallen een tegen hem gericht wrakingsverzoek wegens kennelijk misbruik van recht niet-ontvankelijk mag achten en samenstelling van een nieuwe wrakingskamer achterwege kan laten (HvD 18 november 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:162, HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0922, en HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV2739). Het hof heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

2.7.    Verzoeker heeft in zijn zaak nu tweemaal in korte tijd een onvoldoende deugdelijk onderbouwd wrakingsverzoek ingediend. De wrakingskamer leidt hieruit af dat verzoeker tracht het proces in zijn zaak te verstoren door misbruik te maken van het recht op wraking. Het hof zal daarom - op grond van art. 56 lid 6 Aw. juncto art. 515 lid 4 Sv - bepalen dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek ten aanzien van de mrs. Den Hartog Jager, Mertens-Steeghs, Gründemann, Schutte en Italianer;

wijst af het wrakingsverzoek van 19 juni 2015 van verzoeker, gericht tegen mrs. Zuidema, Creutzberg, Ficq, Louter en Broekhuijsen, leden van het Hof van Discipline;

bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, P.T. Gründemann, E. Schutte, J. Italianer, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2015.

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 2 november 2015.