ECLI:NL:TADRSHE:2015:8 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch L 211 - 2014

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2015:8
Datum uitspraak: 12-01-2015
Datum publicatie: 15-01-2015
Zaaknummer(s): L 211 - 2014
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Gedragingen in strafzaken
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie:  

Beslissing van 12 januari 2015

in de zaak L211-2014

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 11 augustus 2014 met kenmerk DOK14-039, door de raad ontvangen op 12 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 november 2014. Klager, verzegeld van zijn zus, en verweerder zijn verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     De brief van de deken d.d. 11 augustus 2014 met bijlagen;

-     De nagekomen brief van klagers gemachtigde d.d. 15 oktober 2014.

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Klagers broer is op 9 juni 2013 om het leven gebracht. Klager en zijn familie hebben zich op 17 september 2013 tot verweerder gewend teneinde als nabestaanden van het slachtoffer te worden bijgestaan in de strafzaak jegens de heer V, die van dit misdrijf werd verdacht.

2.2      Op 19 september 2013 heeft klagers familie een bedrag van € 1.700,-- inclusief BTW aan verweerder voldaan ten behoeve van verweerders honorarium.

2.3      Het Openbaar Ministerie (hierna: “OM”) heeft bij brief d.d. 21 februari 2014 aan klagers contactpersoon in Nederland, mr. K, het volgende geschreven: “Op 14 oktober 2013 kwam het OM ter ore dat de opvolgend raadsman [verweerder], gevestigd te M zou zijn. Aangezien [verweerder] eveneens de raadsman van de verdachte in deze zaak is, is telefonisch contact gelegd met [verweerder]. Hij liet weten zich terug te trekken als advocaat van de familie [van klager].”

2.4      De zitting in de strafzaak was bepaald op 21 januari 2014. Op 17 januari 2014 trok verweerder zich terug als advocaat van klager en zijn familie. Verweerder heeft het dossier die dag overgedragen aan mr. S, advocaat te M. Voorts heeft verweerder het door klager betaalde bedrag van € 1.700,-- doorbetaald aan mr. S. Verweerder heeft de familie van klager diezelfde dag van het voorgaande telefonisch op de hoogte gesteld.

2.5      Mr. S heeft zich bij brief d.d. 20 januari 2014 aan het OM gesteld als advocaat van klager en zijn familie. Verweerder is de verdachte, de heer V, blijven bijstaan.

2.6      Klager en enkele familieleden zijn naar Nederland gekomen om aanwezig te zijn bij de zittingen op 21 en 28 januari 2014.

2.7      Bij vonnis d.d. 11 februari 2014 is de heer V. door de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, ontslagen van rechtsvervolging. Het OM is niet in appel gegaan van dit vonnis.

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.         sprake is geweest van belangenverstrengeling: verweerder behartigde de belangen van klager en zijn familie als nabestaanden en benadeelde partij in een strafzaak en tegelijk ook de belangen van de verdachte in diezelfde zaak;

2.         hij klager en zijn familie gedurende vijf maanden aan het lijntje heeft gehouden;

3.         hij weigert het dossier over te dragen aan klager;

4.         hij weigert het betaalde honorarium terug te betalen;

5.         hij de officier van justitie heeft beïnvloed, waardoor deze niet in appel is gegaan.

4          VERWEER

4.1      Verweerder heeft klager en zijn familie niet gedurende vijf maanden aan het lijntje gehouden. Verweerder is eerst in januari 2014 tot de ontdekking gekomen dat klagers broer slachtoffer was in de strafzaak van de heer V.  De heer V. had zich reeds op 16 augustus 2013, derhalve eerder dan klager, tot verweerder gewend. Verweerder wist niet dat hij in de strafzaak zowel de verdachte als de nabestaanden van het slachtoffer bijstond, omdat hij het dossier van de nabestaanden had geregistreerd op de voornaam van de zus van klager.

4.2      Toen verweerder in januari 2014 had ontdekt dat hij zowel de verdachte als de nabestaanden van het slachtoffer bijstond, heeft hij het dossier naar mr. S gebracht, die aan de overkant van de straat waar verweerders kantoor is gevestigd kantoor houdt. Voorts heeft verweerder het door klagers familie betaalde bedrag van € 1.700,-- doorbetaald aan mr. S. Vervolgens heeft hij klagers familie telefonisch laten weten dat hij niet langer voor hen kon optreden.

4.3      Verweerder is de verdachte blijven bijstaan, omdat deze zich eerder tot hem had gewend dan klagers familie.

4.4      Verweerder heeft helemaal geen contact gehad met de officier van justitie; van beïnvloeding is geen sprake geweest.

5       BEOORDELING

5.1      Klachtonderdeel 1

Gedragsregel 7 bepaalt dat de advocaat zich niet met de behartiging van de belangen van twee of meer partijen mag belasten indien de belangen van deze partijen tegenstrijdig zijn of een daarop uitlopende ontwikkeling aannemelijk is.

              5.2     Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder klager en zijn familie in de periode van 17 september 2013 tot 17 januari 2014 heeft bijgestaan teneinde hun belangen als nabestaanden te behartigen, terwijl hij in diezelfde periode en in dezelfde strafzaak de advocaat was van de verdachte. Derhalve staat vast dat verweerder tegenstrijdige belangen heeft behartigd.

              5.3     De raad is van oordeel dat verweerder, door klagers zaak in behandeling te nemen, tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder wist dan wel behoorde te weten op het moment dat klager en zijn familie zich in september 2013 tot hem wendden, dat hij hun zaak niet in behandeling kon nemen vanwege het feit dat hun belangen tegenstrijdig waren aan die van de verdachte, die hij reeds was gaan bijstaan in dezelfde strafzaak. Het door verweerder gevoerde verweer dat hij klagers zaak abusievelijk had geregistreerd onder de voornaam van klagers zus treft naar het oordeel van de raad geen doel. Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat immers vast dat tijdens het intakegesprek met klagers familie de naam van de verdachte en de omstandigheden van het incident dat in de strafzaak centraal stond uitdrukkelijk aan de orde zijn gekomen, zodat geen onduidelijkheid kon bestaan over de casus die aan verweerder werd voorgelegd.

              5.4     Onder voornoemde omstandigheden had verweerder klagers zaak niet in behandeling mogen nemen. De raad is derhalve van oordeel dat het eerste onderdeel van de klacht gegrond is.

              5.5     Klachtonderdeel 2

                        Blijkens de brief van het OM d.d. 21 februari 2014 is het OM op 14 oktober 2013 ter ore gekomen dat klager en zijn familie werden bijgestaan door verweerder, terwijl verweerder tevens de verdachte bijstond. Het OM heeft blijkens de brief d.d. 21 februari 2014 vervolgens telefonisch contact opgenomen met verweerder, die het OM liet weten zich te zullen terugtrekken als advocaat van klager en zijn familie.

              5.6     De raad ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van de brief van het OM. Verweerder heeft zich echter niet in oktober 2013 teruggetrokken, maar heeft eerst op vrijdag 17 januari 2014, vier dagen voorafgaand aan de zitting van 21 januari 2014, aan klager en zijn familie telefonisch laten weten dat hij hen niet langer zou bijstaan.

              5.7     De raad is van oordeel dat verweerder hierdoor eveneens zeer onzorgvuldig jegens klager en zijn familie heeft gehandeld. Ook het tweede onderdeel van de klacht is gegrond.

              5.8     Klachtonderdeel 3 en 4

                        Gelet op de samenhang tussen de klachtonderdelen 3 en 4 zal de raad deze gezamenlijk behandelen. De raad is van oordeel dat, toen verweerder in januari 2014 de behandeling van de zaak neerlegde, het op zijn weg had gelegen om teruggave van de bij hem in bezit zijnde stukken en restitutie van het betaalde bedrag van € 1.700,-- aan klager en zijn familie aan te bieden.  Vast staat dat verweerder zonder voorafgaande uitdrukkelijk verkregen toestemming van klager en zijn familie eigenmachtig het dossier heeft overdragen aan mr. S. en het door klager en zijn familie betaalde bedrag van € 1.700,-- heeft doorbetaald aan mr. S. De raad acht de handelwijze van verweerder, zeker gelet op het precaire karakter van de zaak, ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar. De klachtonderdelen 3 en 4 zijn derhalve eveneens gegrond.

              5.9     Klachtonderdeel 5

                        Verweerder heeft de klacht, dat hij de officier van justitie heeft beïnvloed, waardoor deze niet in appel is gegaan, weersproken. De raad is van oordeel dat klager onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht om aannemelijk te maken dat sprake is geweest van beïnvloeding. Het vijfde onderdeel van de klacht is ongegrond.

6       MAATREGEL

6.1     Verweerder heeft klagers zaak in behandeling genomen terwijl hij wist dan wel behoorde te weten dat zulks ontoelaatbaar was nu hij in dezelfde strafzaak reeds de verdachte bijstond. Vervolgens heeft hij pas vier maanden na het in behandeling nemen van de zaak en zeer kort voorafgaand aan de zitting zich als advocaat teruggetrokken, waarbij hij zonder voorafgaande uitdrukkelijk verkregen toestemming het dossier heeft overgedragen aan mr. S en het door klager en zijn familie betaalde bedrag van € 1.700,-- heeft doorbetaald aan mr. S. De raad rekent dit alles verweerder tuchtrechtelijk zwaar aan.

6.2     De onderhavige klacht staat voorts niet op zichzelf. Verweerder is reeds vele malen tuchtrechtelijk veroordeeld waarbij aan verweerder herhaaldelijk voorwaardelijke en onvoorwaardelijke schorsingen zijn opgelegd. Zo heeft de raad van discipline bij beslissing van 25 maart 2013 (kenmerk M327-2012), derhalve kort voordat het in deze zaak verweten handelen heeft plaatsgevonden, aan verweerder een voorwaardelijke schorsing van twee weken opgelegd voor onzorgvuldig handelen. Bij beslissing d.d. 14 maart 2014 heeft het Hof van Discipline voorts met bekrachtiging van de beslissing van deze raad van 9 september 2013 (kenmerk L141-2013) verweerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van drie maanden. Weliswaar ging het in die zaken in overwegende mate om verweerders wijze van handelen rondom de financiële afwikkeling van declaraties respectievelijk het vereiste van schriftelijke vastlegging, hetgeen in de onderhavige zaak een ondergeschikte rol speelt, dat neemt niet weg dat in alle zaken sprake is van onvoldoende zorgvuldig en nauwgezet handelen door verweerder.

6.3     In de klachtzaak met kenmerk L206-2014, waarin vandaag eveneens uitspraak wordt gedaan, is voorts een tweetal klachten van een voormalige cliënt van verweerder gegrond verklaard. Deze klachten zien op het verzuim van verweerder om de opdracht en de gemaakte financiële afspraken schriftelijk vast te leggen en op de ontoereikende telefonische bereikbaarheid van verweerder.

6.4     De raad stelt vast dat verweerder, ondanks diverse tuchtrechtelijke veroordelingen, volhardt in zijn onbetamelijk handelen. Dat betekent naar het oordeel van de raad dat verweerder uit de reeds opgelegde voorwaardelijke en onvoorwaardelijke schorsingen klaarblijkelijk onvoldoende lering heeft getrokken. Verweerder heeft er geen blijk van gegeven dat enige verbetering en wijziging in zijn opstelling is te verwachten.

6.5     De ernst van de aan verweerder te maken tuchtrechtelijke verwijten en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder in aanmerking genomen, vormt de uitoefening van de praktijk door verweerder een zodanig aanzienlijk risico voor de behartiging van de belangen van huidige en toekomstige cliënten van verweerder, dat het vertrouwen in de advocatuur ernstig zou worden ondermijnd indien verweerder zijn praktijk zou mogen voortzetten. De ernst en omvang van de aan verweerder verweten gedragingen en het ontbreken van enig perspectief op verbetering brengen naar het oordeel van de raad met zich dat verweerder geschrapt dient te worden van het tableau met openbaarmaking van die beslissing op de in het arrondissement gebruikelijke wijze.

BESLISSING

De raad van discipline:

-       verklaart klachtonderdeel 5 ongegrond;

-       verklaart de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 4 gegrond en legt ter zake aan verweerder op de maatregel van schrapping van het tableau, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

-       beveelt dat het enkele feit van deze schrapping van verweerder van het tableau door de deken binnen het arrondissement openbaar zal worden gemaakt op de aldaar gebruikelijke wijze zodra deze onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mw. mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. R.G.A.M. Theunissen, M.B.Ph. Geeraedts, L.J.G. de Haas en A. Groenewoud , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 januari 2015 .

griffier                                                                         voorzitter                                  

Deze beslissing is in afschrift op 13 januari 2015

per aangetekende brief verzonden aan:

-        Klagers gemachtigde

-        verweerder

en per e-mail verzonden aan:

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder/verweerster

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door

-      klager/klaagster

-        de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.         Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl