ECLI:NL:TADRAMS:2015:233 Raad van Discipline Amsterdam 15-213A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2015:233
Datum uitspraak: 01-10-2015
Datum publicatie: 02-10-2015
Zaaknummer(s): 15-213A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen collega advocaat kennelijk ongegrond. Niet onnodig grievend.

Beslissing van 1 oktober 2015

in de zaak 15-213A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 10 september 2015 met kenmerk 4015-0409, door de raad ontvangen op 11 september 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager heeft in het kader van de permanente beroepsopleiding op 27 mei 2014 een cursus gevolgd te Haarlem. Deze cursus was georganiseerd door de Stichting Permanente Opleiding Haarlem (SPOH). Verweerder was ook bij deze cursus aanwezig. Verweerder is bestuurslid van de SPOH. Tijdens het begin van de cursus tot aan de eerste pauze is klager een paar keer in slaap gevallen. Tijdens de eerste pauze heeft verweerder klager daarop aangesproken. 

1.3 Bij brief van 12 augustus 2014 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland beklaagd over verweerder.

1.4 Omdat verweerder lid is van de raad van de Orde in het arrondissement Noord-Holland, heeft de deken bij brief van 8 juni 2015 de klacht ter verdere behandeling doorgezonden naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder klager agressief, volumineus, diskwalificerend en op zwaar verwijtende toon heeft aangesproken tijdens een cursus.

3 VERWEER

3.1 Verweerder stelt dat hij klager heeft aangesproken als bestuurslid van de SPOH. Volgens verweerder was het niet de eerste keer dat hij meemaakte dat klager tijdens een SPOH cursus in slaap was gevallen. Verweerder betwist dat hij zich agressief zou hebben gedragen of zich laatdunkend of kleinerend jegens klager zou hebben uitgelaten.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Volgens klager is het gedrag van verweerder ongepast, zowel in de hoedanigheid van advocaat als in dat van lid van de raad van de Orde en bestuurslid van de SPOH. Verweerder heeft aangevoerd dat hij klager (uitsluitend) heeft aangesproken in zijn functie van bestuurslid van de SPOH, derhalve in een andere hoedanigheid dan die van advocaat.

4.3 De voorzitter neemt tot uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Zo nodig zal de voorzitter dit criterium bij de beoordeling van de onderhavige klacht betrekken.

4.4 De klacht ziet op de wijze waarop verweerder klager tegemoet is getreden. De voorzitter stelt voorop dat een goede beroepsuitoefening binnen de advocatuur gediend is met een onderlinge verhouding tussen advocaten die berust op vertrouwen en welwillendheid. Daarom worden advocaten geacht zich te onthouden van al wat hun onderlinge verhouding kan verstoren. Uitlatingen die naar algemeen spraakgebruik als grievend of kwetsend moeten worden aangemerkt behoren advocaten in hun zakelijk verkeer achterwege te laten.

4.5 Klager heeft aangevoerd een fysieke aandoening te hebben als gevolg waarvan hij zo nu en dan in slaap valt, hetgeen hij verweerder heeft meegedeeld toen hij daarop door hem werd aangesproken. Verweerder zou daarop tegen klager tekeer zijn gegaan, waarbij hij zich grof, denigrerend en discriminerend jegens klager zou hebben uitgelaten. Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist zich op een dergelijke grievende wijze te hebben uitgelaten. Volgens verweerder heeft hij – tijdens de pauze – op rustige wijze en in zakelijke bewoordingen bezwaar gemaakt tegen het feit dat klager tijdens de cursus sliep. Klager heeft op dat moment geen enkele blijk gegeven zich beledigd of gediscrimineerd te voelen, aldus verweerder.

4.6 Gelet op deze uiteenlopende lezingen van de feiten, kan de voorzitter niet vaststellen op welke wijze verweerder klager tijdens de cursus op 27 mei 2014 heeft aangesproken. Het klachtonderdeel is mitsdien kennelijk ongegrond.

4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema als griffier op 1 oktober 2015.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 1 oktober 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam (fax: 088-205 3702). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.