ECLI:NL:TAHVD:2014:54 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6941

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2014:54
Datum uitspraak: 21-02-2014
Datum publicatie: 13-03-2014
Zaaknummer(s): 6941
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Geen belang meer bij aanwijzing advocaat omdat cassatietermijn is verstreken. Beklag ex artikel 13 Advocatenweten. Ongegrond.

Beslissing van 21 februari 2014

in de zaak 6941

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

de Deken van de Orde van Advocaten

bij de Hoge Raad der Nederlanden

de deken

1 HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat. Bij beschikking van 5 september 2013 heeft de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement

Den Haag, verder te noemen ‘de deken’ het verzoek geweigerd. In een klaagschrift gedateerd 14 oktober 2013 heeft klager zich beklaagd over het feit dat de deken heeft geweigerd een advocaat aan te wijzen.

2 HET GEDING BIJ HET HOF

2.1 Het klaagschrift is op 14 oktober 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- brief van de deken d.d. 5 september 2013;

- brief d.d. 1 november 2013 van klager;

- de antwoordmemorie van de deken d.d. 4 november 2013.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 20 december 2013, waar klager is verschenen. De deken is met bericht van verhindering niet verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

3.1 Klager heeft langdurig geprocedeerd tegen een financieringsmaatschappij bij wie hij een schuld had. Inzet van de diverse procedures was aanvankelijk de hoogte van het verschuldigde bedrag en later ook de wijze van beslaglegging en executie.

3.2 Bij arrest van 18 juni 2013 heeft het gerechtshof een vonnis bekrachtigd van de rechtbank waarin de vordering van klager tot opheffing van een door de schuldeiser gelegd beslag werd afgewezen. Klager wenst(e) beroep in cassatie tegen dit arrest in te stellen. Bij brief van 5 augustus 2013 heeft de door klager aangezochte cassatieadvocaat een uitvoerig negatief cassatieadvies uitgebracht. Bij brief van 26 augustus 2013 heeft klager aan de deken om aanwijzing van een advocaat gevraagd.

3.3 De deken heeft bij brief van 5 september 2013 het verzoek van klager afgewezen op de grond dat klager wel degelijk een advocaat had gevonden, zij het dat deze advocaat gemotiveerd heeft aangegeven geen aanknopingspunten te zien voor een beroep in cassatie. De deken stelt dat artikel 13 Advocatenwet niet bedoeld is voor situaties waarin een rechtszoekende het niet eens is met het door zijn advocaat gegeven advies. Voorts is het verzoek van klager afgewezen op de grond dat klager geen feiten en/of omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit enige kans van slagen voor een beroep in cassatie zou kunnen blijken.

4 BEOORDELING

4.1 Klager heeft thans geen belang meer heeft bij aanwijzing van een advocaat. Immers de termijn waarbinnen beroep in cassatie diende te worden ingesteld is inmiddels verstreken, zodat klager geen belang meer heeft bij het onderhavige beklag.

4.2 Bij de mondelinge behandeling van het beklag door het hof meende klager dat hij een tuchtzaak tegen de deken heeft ingesteld. Die veronderstelling is onjuist.  De onderhavige procedure is de in artikel 13 lid 3 Advocatenwet bedoelde beklagprocedure, waarmee de belanghebbende kan proberen de beschikking van de deken houdende afwijzing van het verzoek om een advocaat aan te wijzen, terug te laten draaien.

4.3 Het beklag van klager zal ongegrond worden verklaard.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 5 september 2013 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot,

J.C. van Oven, G.J.L.F. Schakenraad en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2014.