ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2084 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 5987 5988 5989

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2011:YA2084
Datum uitspraak: 18-11-2011
Datum publicatie: 23-07-2018
Zaaknummer(s): 5987 5988 5989
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar dat verweerders op onrechtmatige wijze toevoegingen hebben aangevraagd c.q. gedeclareerd en dat het beheer van derdengelden grote onregelmatigheden vertoont, is ook in hoger beroep gegrond. Onvoorwaardelijke schorsing.    

Beslissing

van 18 november 2011

in de zaken 5987, 5988 en 5989

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerders

tegen:

De Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Leeuwarden

de deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden (verder: de raad) van 17 december 2010, onder nummer 49a/10, 49b/10 en 49c/10, aan partijen toegezonden op 21 december 2010, waarbij een klacht van de deken tegen Verweerder(5987) en Verweerder(5988) op beide klachtonderdelen gegrond is verklaard en het klachtonderdeel 1 dat zich ook tot Verweerder(5989) uitstrekt eveneens ten aanzien van Verweerder(5989) gegrond is verklaard. Aan Verweerder(5987) is door de Raad van Discipline terzake een onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van in totaal drie maanden opgelegd, aan Verweerder(5988) een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van in totaal drie maanden, waarvan een maand voorwaardelijk en aan Verweerder(5989)  een onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden, de schorsing telkens ingaande 14 dagen na het in kracht van gewijsde gaan van deze beslissing. 

De door de deken ten aanzien van Verweerder(5987) verzochte tenuitvoerlegging van de bij beslissing van de raad van Discipline in het ressort Leeuwarden van 13 november 2009 opgelegde maatregel van een voorwaardelijke schorsing van een maand is door de raad afgewezen. Deze beslissing van de raad is in hoger beroep niet in het geding.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerders van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen, is op 18 januari 2011 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste  aanleg;

-    de antwoordmemorie van de deken op 18 augustus 2011 ter griffie van het hof ontvangen;

-    het schrijven van verweerders aan het hof van 31 augustus 2011, met daarbij als bijlage gevoegd een schriftuur met vermelding: aanvullende opmerkingen op het appelschrift van 19-01-2011;

-    het e-mail bericht van de deken van 15 september 2011.

2.3    In de zaak van Verweerder(5989) ( zaaknummer 5989) heeft het hof tevens kennis genomen van het schrijven, van Verweerder(5989)  met bijlage, d .d. 1 juni 2011.

2.4    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 16 september 2011, waar verweerders en de deken zijn verschenen. Verweerders hebben ieder voor zich gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht richt zich wat betreft klachtonderdeel 1 tegen alle drie de verweerders en wat betreft klachtonderdeel 2 tegen Verweerder(5987) en Verweerder(5988) en houdt, zakelijk weergegeven, in:

Klachtonderdeel 1:

Verweerders hebben op onrechtmatige wijze toevoegingen aangevraagd c.q. gedeclareerd bij de Raad voor Rechtsbijstand.

Verweerders hebben in de jaren 2007, 2008 en 2009 bij de Raad voor Rechtsbijstand toevoegingen (met name in vreemdelingenzaken) aangevraagd en verkregen op naam van Verweerder(5989), wetend dat de daaraan verbonden werkzaamheden voor veruit het grootse deel niet meer door Verweerder(5989) zelf, doch door verweerders c.q. andere kantoorgenoten zouden worden verricht, waarmee zij het voor hen toegestane aantal toevoegingen (maximaal 250 eenheden per jaar) ver hebben overschreden en dus aanzienlijke extra kantoorinkomsten hebben gegenereerd. Verweerder(5989) heeft aan deze praktijk meegewerkt. Een beroep op goede trouw gaat niet op: het rekensysteem (maximaal 250 eenheden toevoegingen per advocaat) is al in 2006 ingevoerd en sindsdien bij alle advocaten bekend.

Klachtonderdeel 2:

Het beheer van derdengelden door Verweerder(5987) en Verweerder(5988) vertoont grote onregelmatigheden.

Verweerder(5987) en Verweerder(5988) hebben in strijd met de toepasselijke regelgeving derdengelden voor eigen gebruik aangewend. Daardoor zijn tekorten ontstaan bij de Stichting Derdengelden, hetgeen door Verweerder(5987) en Verweerder(5988) ook is erkend en volgt uit de eigen opgave zoals gedaan door Verweerder(5987) bij brief aan de deken van 22 juli 2010.

Verweerder(5987) heeft aan de deken in ieder geval een onjuiste opgave doen toekomen van de verplichtingen van de Stichting per 1 januari 2009 en daarmee in strijd met zijn informatieverplichting aan de deken gehandeld. Geconstateerd is dat contante bedragen zijn opgenomen van de derdengeldrekening die niet kunnen worden verantwoord. Verder is geconstateerd dat er in de onderzochte jaren (2008 tot juli 2010) willekeurig substantiële bedragen zijn overgeboekt naar de kantoorrekening van het kantoor van Verweerder(5987) c.s. en dat willekeurige bedragen op enig moment weer zijn teruggeboekt.

Door de opnames en de overboekingen vertoont de derdengeldrekening in de onderzochte periode steeds een tekort. Volgens de opgave van Verweerder(5987) bij brief van 22 juli 2010 aan de deken, bedroegen de verplichtingen van de Stichting per 1 januari 2009 € 20.667,50 en bedroeg het saldo op de rekening van de Stichting per die datum € 9.291,85.

Per 1 januari 2010 bedroegen de verplichtingen van de Stichting volgens opgave     € 20.925,76 bij een saldo op de rekening van de Stichting van € 3.508,96. De opgaven die door verweerder zijn verstrekt, nadat de onregelmatigheden zijn geconstateerd, kunnen niet kloppen. In ieder geval is vastgesteld dat een op 8 december 2008 ontvangen bedrag van € 12.600,00, waartegenover op 7 januari 2009 nog een betaling staat van € 10.000,00, niet in het saldo per 1 januari 2009 voorkomt.

Ook al zou moeten worden geconstateerd dat Verweerder(5987), zoals hij zelf stelt, het saldo van de Stichting heeft aangezuiverd tot een niveau dat toereikend zou zijn om de Stichting aan haar verplichtingen te laten voldoen, dan blijft er nog sprake van tuchtrechtelijk ernstig verwijtbaar handelen. Uit het onderzoek ten aanzien van de derdengelden is gebleken dat Verweerder(5987) van de derdengeldrekening kasopnames heeft  gedaan die niet kunnen worden verantwoord en substantiële bedragen heeft overgeboekt naar de kantoorrekening en daarmee de Stichting in feite als een soort bank heeft gebruikt, hetgeen als een ernstig tuchtrechtelijk verwijt dient te worden gekwalificeerd.

4    FEITEN

4.1    Het volgende is komen vast te staan:

4.2    Verweerder(5987) en Verweerder(5988) vormen een advocatenmaatschap. Tot 1 januari 2011 was Verweerder(5989) als medewerker verbonden aan de maatschap. Verweerder(5989) heeft zich met ingang van die datum laten uitschrijven als advocaat. Het advocatenkantoor van verweerders verleende en verleent met name rechtsbijstand aan on- en minvermogenden. Sedert 2006 is een maximum voor het aantal te verkrijgen toevoegingen ingevoerd van 250 eenheden per jaar, hetgeen inhoudt dat een advocaat maximaal in 250 zaken per jaar  waarin hij voor on- en minvermogenden optreedt als behandelend advocaat aanspraak heeft op een toevoeging. Verweerder(5987) en Verweerder(5988) hebben een groot aantal toevoegingen in vreemdelingenzaken op naam van Verweerder(5989) aangevraagd terwijl niet Verweerder(5989), maar Verweerder(5987), Verweerder(5988) of een andere kantoorgenoot de behandelend advocaat was. Verweerder(5989) was van deze gang van zaken op de hoogte. Verweerder(5988) heeft samen met een toenmalige kantoorgenoot, mr. X., in een gesprek eind 2006 de deken onder andere geïnformeerd over deze praktijk. Mr. X. heeft de deken terzake ook nog schriftelijk geïnformeerd bij brief van 7 december 2007. De deken heeft naar aanleiding van deze brief contact opgenomen met de Raad voor de Rechtsbijstand en het Openbaar Ministerie. In afwachting van de resultaten van een strafrechtelijk onderzoek heeft de deken vooreerst geen verdere stappen ondernomen. Er is uiteindelijk geen strafrechtelijk onderzoek gevolgd. In mei 2007 is Verweerder(5987) er door de Raad voor de Rechtspraak schriftelijk op gewezen dat ten onrechte toevoegingen waren aangevraagd en verstrekt op naam van Verweerder(5989) en hem verzocht te bevorderen dat de tenaamstelling van de toevoegingen in het vervolg op juiste wijze zou plaatsvinden. De brief terzake van de Raad voor Rechtsbijstand van 23 mei 2007 is toentertijd door Verweerder(5987) met de andere verweerders besproken. De bestaande praktijk, waarbij toevoegingen op naam van Verweerder(5989) werden aangevraagd terwijl hij niet de behandelend advocaat was, is doorgegaan tot in ieder geval 1 april 2010, de dag waarop de deken in het kader van het dekenonderzoek het kantoor van verweerders heeft bezocht en onder anderen met Verweerder(5989) heeft gesproken.

4.3    De deken heeft tevens onderzoek gedaan naar het beheer van de derdengelden op het kantoor van verweerders.

5    BEOORDELING

5.1   Verweerders hebben in de appelmemorie een vijftal grieven geformuleerd tegen de    beslissing van de raad, welke grieven hierna door het hof zullen worden besproken.

Grief 1:

1.1:    de deken heeft onvoldoende hoor en wederhoor toegepast.

Het hof overweegt terzake dat de deken zijn bevindingen bij brief van 20 april 2010 aan verweerders heeft voorgelegd met het verzoek daarop te reageren, hetgeen door Verweerder(5987), mede namens Verweerder(5988) en Verweerder(5989) is gedaan bij brief van 27 april 2010. Bovendien zijn verweerders zowel door de raad als het hof gehoord. Verweerders zijn derhalve in voldoende mate in de gelegenheid gesteld te reageren op de bevindingen en de klacht van de deken;

1.2:    de deken heeft stil gezeten tussen de brief van mr. X. van 7 december 2007 en april 2010.

Het hof constateert dat deze stelling van verweerders feitelijk onjuist is nu de deken naar aanleiding van de brief van mr. X. contact heeft opgenomen met de Raad voor Rechtsbijstand en het Openbaar Ministerie. Het hof is ook niet duidelijk wat verweerders met deze stelling beogen.

Voorzover verweerders hebben willen betogen dat zij uit het niet handelen van de deken konden en mochten afleiden dat hun handelwijze door de beugel kon, wijst het hof dat van de hand. Verweerders waren op de hoogte van het  gegeven dat een toevoeging alleen toekomt aan de behandelend advocaat met een maximum van 250 toevoegingen per jaar. Zij zijn daar in 2007 ook expliciet op aangesproken door de Raad voor de Rechtsbijstand. Verweerders waren en zijn, ongeacht enig optreden van de deken, onverkort zelf verantwoordelijk voor hun handelwijze in deze.

Voorzover verweerders hebben willen betogen dat de deken ten aanzien van klachtonderdeel 1 niet ontvankelijk moet worden verklaard in verband met het tijdsverloop, wijst het hof erop dat het hier gaat om een kennelijk al vanaf 2006 lopende praktijk, waarbij over 2009 nog is geconstateerd dat op naam van  Verweerder(5989) 245 toevoegingen zijn aangevraagd en verkregen, terwijl Verweerder(5989) in nagenoeg geen van deze zaken als behandelend advocaat kan worden aangemerkt. Nu de deken voor verweerders kenbaar vanaf 1 april 2010 daarnaar onderzoek heeft gedaan, welk onderzoek heeft geleid tot de onderhavige klacht, is van enig ten deze relevant tijdsverloop geen sprake.

Het hof verwerpt de grief op beide onderdelen.

Grief 2:

De brief van Verweerder(5987) van 27 april wordt volledig onjuist geïnterpreteerd.

Het hof overweegt terzake dat de brief van Verweerder(5987) in de beslissing van de raad wordt genoemd op bladzijde drie onderaan, doorlopend op bladzijde vier. De raad verwoordt daar de toelichting op de klacht door de deken. In de beoordeling van de raad wordt in alle drie de zaken deze brief niet genoemd. Voorzover al gesproken kan worden van een onjuist interpretatie betreft het een interpretatie van de deken en niet van de raad en doet dat ook geen afbreuk aan de beslissing van de raad, nu de raad deze brief niet in de beslissing aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd. Ook deze grief verwerpt het hof.

Grief 3:

Ten onrechte wordt geïmpliceerd dat in alle jaren 2007-2009 ongeveer 250 toevoegingen op naam van Verweerder(5989) zijn aangevraagd. Dat is juist voor 2009, maar was in 2008 aanzienlijk minder en in 2007 in zeer beperkte mate.

Het hof is met verweerders van oordeel dat uit de overweging van de raad, dat “ Verweerder(5989) heeft erkend dat hij de aan hem toegevoegde zaken maar in zeer beperkte mate heeft behandeld, terwijl wel ongeveer 250 toevoegingen op jaarbasis op zijn naam zijn verstrekt”, impliciet zou kunnen volgen dat er in alle jaren ongeveer 250 toevoegingen op naam van Verweerder(5989) zijn aangevraagd. Nu dit niet zonder meer uit het dossier kan worden afgeleid treft de grief in zoverre doel. Het hof merkt wel op dat verweerders nagelaten hebben te vermelden en te onderbouwen om hoeveel toevoegingen het dan wel zou gaan en niet hebben betwist dat ook in 2008 en 2007 toevoegingen op naam van Verweerder(5989) zijn aangevraagd en verkregen terwijl deze niet de behandelende advocaat was.

De derde grief is derhalve in zoverre gegrond.

Grief 4:

Ten onrechte stelt de raad dat verweerders hebben betoogd dat hun handelwijze noodzakelijk was om het kantoor rendabel te houden.

Deze grief mist naar het oordeel van het hof relevantie. Het betekent immers hooguit dat de raad is ingegaan op een verweer dat verweerders niet hebben willen voeren en doet niet af aan de waardering van de zaak door de raad.

Het hof gaat dan ook aan deze grief voorbij.

Grief 5:

Deze grief heeft betrekking op klachtonderdeel 2 en betreft derhalve alleen  Verweerder(5987) en Verweerder(5988) en houdt in:

Ten onrechte stelt de raad dat het contant opnemen van gelden in strijd is met de regels. Dit is niet juist voorzover de opnames zijn gedaan ter doorbetaling (in contanten) aan vreemdelingen die gerechtigd waren tot de opgenomen bedragen.

Het hof overweegt ten aanzien van deze grief het navolgende:

Artikel 10 lid 2 van de Verordening op de administratie en de financiële integriteit geeft, met in achtneming van het bepaalde in lid 3, de advocaat de bevoegdheid om contante betalingen te verrichten indien er feiten en omstandigheden zijn die dat rechtvaardigen. Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt de omstandigheid dat aan cliënten van het kantoor, die geen legale status in Nederland hebben en derhalve niet over een bankrekening kunnen beschikken, contante betalingen worden gedaan. Hetgeen de raad heeft overwogen is derhalve te absoluut gesteld.

De grief is dan ook  in zoverre gegrond.

Uit de toelichting op de grief maakt het hof op dat deze zich niet richt tegen het oordeel van de raad dat in strijd met de regels is gehandeld voorzover gelden van de derdenrekening zijn opgenomen die vervolgens zijn aangewend voor kantoorfinanciering, De gegrondbevinding van klachtonderdeel 2 door de raad blijft derhalve in zoverre in hoger beroep in stand

5.2    Verweerder(5989) heeft in zijn schrijven van 1 juni 2011, buiten de daarvoor geldende appeltermijn in zijn zaak nog aanvullend gegriefd tegen de beslissing van de raad en aangevoerd dat deze beslissing op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Verweerder(5989) is gezien het verstrijken van de appeltermijn niet ontvankelijk in deze aanvullende grief. Het hof merkt overigens op dat vast is komen te staan dat Verweerder(5989) wist dat op zijn naam toevoegingen werden aangevraagd en verkregen, in zaken waarin hij niet de behandelend advocaat was en dat hij daar niets tegen heeft gedaan. Dat is ook het verwijt dat hem wordt gemaakt.

5.3    Het onderzoek in hoger beroep heeft voor het overige niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, verenigt.

5.4    Gelet op de aard en ernst van de aan verweerders ook na het gegrond verklaren van de grieven 3 en 5 te maken verwijten, ziet het hof geen reden om de beslissing van de raad geheel of gedeeltelijk te vernietigen en derhalve evenmin om een andere - lichtere – maatregel op te leggen.

5.5    Het voorgaande betekent dat de beslissing van de raad zal worden bekrachtigd. Het hof zal de aan verweerders onvoorwaardelijk opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk doen ingaan op 18 december 2011, met dien verstande dat de schorsing niet loopt gedurende de tijd dat verweerders uit anderen hoofde zijn geschorst of niet als advocaat zijn ingeschreven.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden van 17 december 2010, genomen onder nummer 49a/10, 49b/10 en 49c/10, bepaalt dat de schorsing in de uitoefening van de praktijk ten aanzien van mr. Verweerder(5987), mr. Verweerder(5988) en mr. Verweerder(5989) ingaat op 18 december 2011 en bepaalt dat de schorsing niet loopt gedurende de tijd dat verweerder uit anderen hoofde is geschorst of niet als advocaat is ingeschreven.

Aldus gewezen door mr.  C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, A.G. Scheele-Mülder en A.A.H Zegers, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.G.J. Hendrix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2011.