ECLI:NL:TNORSHE:2018:5 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2018/4, 5 en 6

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2018:5
Datum uitspraak: 30-04-2018
Datum publicatie: 04-06-2018
Zaaknummer(s): SHE/2018/4, 5 en 6
Onderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Wraking. Een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Klager was al geruime tijd bekend met de feiten en omstandigheden die hij aan zijn wrakingsverzoeken ten grondslag heeft gelegd, terwijl hij na ontvangst van de oproepbrief ook al geruime tijd bekend was met de namen van de leden die zijn klacht zouden gaan behandelen. Nu hij pas na de mondelinge behandeling van de klacht een verzoek heeft ingediend tot wraking van drie leden die zijn klacht hadden behandeld, is hij daarmee volgens de wrakingskamer te laat. Niet-ontvankelijk.

Dossiernummer  : SHE/2018/4, SHE/2018/5, SHE/2018/6

Datum uitspraak : 30 april 2018

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

Wrakingskamer

De wrakingskamer neemt de volgende beslissing naar aanleiding van het schriftelijke verzoek van:

de heer mr. drs. […] (klager),

wonende in […],

tot wraking van de volgende leden van de kamer voor het notariaat in het ressort 's‑Hertogenbosch:

mevrouw mr. J.H.L.M. Snijders (SHE/2018/4),

de heer mr. R.J.M.G. Oostveen (SHE/2018/5),

de heer mr. M.A.M. Kessels (SHE/2018/6).

1.          Het procesverloop

1.1.       Klager heeft een klacht ingediend tegen notaris de heer mr. […] (de notaris), gevestigd in ’s‑Hertogenbosch (SHE/2017/95). Deze klacht is behandeld tijdens de zitting van de kamer van 15 januari 2018. De kamer was op dat moment samengesteld uit de volgende leden:

-        mr. W.M. Weerkamp, (plaatsvervangend) voorzitter,

-        mr. J.H.L.M. Snijders, (plaatsvervangend) rechterlijk lid,

-        mr. M.A.M. Kessels, notarislid,

-        mr. J.A.P. Dings, (plaatsvervangend) notarislid, 

-        mr. R.J.M.G. Oostveen, (plaatsvervangend) belastinginspecteur.

Nadat klager en de notaris hun standpunt over en weer hadden toegelicht, heeft de voorzitter de behandeling gesloten en heeft hij meegedeeld dat op 19 maart 2018 uitspraak zal worden gedaan op de klacht.

1.2.       Na de zitting, om 17:00 uur, heeft de kamer een mailbericht van klager ontvangen. Daarin heeft hij meegedeeld dat hij mr. J.H.L.M. Snijders, mr. M.A.M. Kessels en mr. R.J.M.G. Oostveen (hierna ook gezamenlijk aangeduid als: de leden) wraakt en dat hij de uitvoerige toelichting en staving van zijn wrakingsverzoek de volgende dag aan de kamer zal toesturen.

1.3.       Bij mailbericht van 16 januari 2018 heeft klager de aanvullende motivering van zijn wrakingsverzoek (met bijlagen) aan de kamer toegezonden.

1.4.       De kamer heeft de leden bij brieven van 23 januari 2018 in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het tegen hen gerichte wrakingsverzoek.

1.5.       Bij brief van 30 januari 2018 heeft mr. Snijders op het wrakingsverzoek gereageerd. Zij heeft niet in de wraking berust.

1.6.       Mr. Kessels heeft bij mailbericht van 31 januari 2018 op het wrakingsverzoek gereageerd. Hij heeft niet in de wraking berust.

1.7.       Bij brief van 6 februari 2018 heeft mr. Oostveen op het wrakingsverzoek gereageerd. Hij heeft niet in de wraking berust.

1.8.       De wrakingsverzoeken zijn gecombineerd behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 16 april 2018. Klager is ter zitting verschenen en heeft zijn verzoeken nader toegelicht. Mr. Kessels en mr. Oostveen zijn eveneens ter zitting verschenen en hebben hun standpunt nader toegelicht. 

2.          De feiten

2.1.       Omdat klager eerder klachten tegen de notaris heeft ingediend, is de kamer ambtshalve bekend met de volgende feiten.

2.2.       De moeder van klager is op […] 2011 overleden, waarna de vader van klager op […] 2011 is overleden. Klager en zijn twee zussen zijn als erfgenamen gerechtigd tot de nalatenschap van vader. De zussen van klager hebben deze nalatenschap beneficiair aanvaard. Klager heeft deze zuiver aanvaard.

2.3.       Op verzoek van de zussen is de notaris door de rechtbank Oost-Brabant met ingang van 16 april 2014 benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap. Daartoe behoort onder meer (een onverdeeld aandeel in) de in België gelegen ouderlijke woning (de woning). Op de woning rusten twee rechten van hypotheek; een recht van eerste hypotheek ten behoeve van Rabobank N.V. en een recht van tweede hypotheek ten behoeve van de Federale Overheidsdienst Financiën (Belgische belastingdienst). Klager wil dat de woning aan hem wordt toegedeeld.

2.4.       Omdat klager niet tevreden was over de wijze waarop de notaris zijn werkzaamheden als vereffenaar verrichtte, heeft hij op 9 september 2014 bij deze kamer een klacht tegen de notaris ingediend (SHE/2014/73). Deze klacht is op 16 maart 2015 tijdens een zitting van de kamer behandeld, waarna de behandeling een maand is aangehouden. Bij beslissing van 21 september 2015 heeft de kamer de klacht niet-ontvankelijk verklaard. Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen die beslissing. Bij beslissing van 14 juni 2016 heeft het gerechtshof Amsterdam hem niet-ontvankelijk verklaard in dit hoger beroep.

2.5.       Op 19 januari 2016, 19 februari 2016 en 29 maart 2016 heeft klager bij de kamer wederom klachten tegen de notaris ingediend over zijn handelwijze met betrekking tot de nalatenschap (SHE/2016/5, SHE/2016/16 en SHE/2016/22). De kamer heeft deze klachten gecombineerd behandeld. Bij beslissing van 19 september 2016 heeft de kamer klager in een deel van de klachten niet-ontvankelijk verklaard, is een deel van de klachten gegrond verklaard zonder oplegging van een maatregel en is het overige deel van de klachten ongegrond verklaard. Klager heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. Bij (gecombineerde) beslissing van 13 juni 2017 heeft het gerechtshof Amsterdam de bestreden beslissing vernietigd en klager niet-ontvankelijk verklaard in een deel van zijn klacht, het klachtonderdeel met betrekking tot het in rekening brengen van kosten naar aanleiding van de klachtbehandeling gegrond verklaard zonder oplegging van een maatregel en de klacht voor het overige ongegrond verklaard.

2.6.       Bij brief van 18 juli 2016 heeft klager de kamer verzocht haar beslissing van 21 september 2015 te herzien. De kamer heeft klager bij beslissing van 15 mei 2017 niet-ontvankelijk verklaard in dat herzieningsverzoek (SHE/2016/63). Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen die beslissing. Bij beslissing van 9 januari 2018 heeft het gerechtshof Amsterdam de bestreden beslissing van de kamer vernietigd en, opnieuw beslissende, het herzieningsverzoek van klager afgewezen.    

2.7.       Op 30 september 2016 heeft klager opnieuw een klacht tegen de notaris ingediend (SHE/2016/

77). De kamer heeft die klacht bij beslissing van 24 april 2017 ongegrond verklaard. Klager heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is nog aanhangig bij het gerechtshof Amsterdam.

2.8.       Bij mailbericht van 26 september 2017 heeft klager een volgende klacht tegen de notaris ingediend (SHE/2017/95). Zoals gemeld is deze klacht op 15 januari 2018 ter zitting van de kamer behandeld en heeft klager na de zitting de drie hiervoor genoemde leden gewraakt.

3.          De gronden van de wrakingsverzoeken

Ten aanzien van mr. Snijders en mr. Kessels

3.1.       Samengevat legt klager aan zijn verzoek tot wraking van mr. Snijders en mr. Kessels ten grondslag dat zij betrokken zijn geweest bij valsheid in geschrifte. Zij maakten deel uit van de kamer die zijn eerste tuchtklacht tegen de notaris (SHE/2014/73) heeft behandeld tijdens de zitting van 16 maart 2015. In het proces-verbaal van die zitting staat (onder meer) vermeld:

“voorzitter:

Als ik het goed begrijp is uw insteek eigenlijk niet zo zeer klagen over de notaris maar wenst u de woning te verkrijgen. Kan de klacht komen te vervallen indien de bank bereid gevonden wordt mee te werken aan een overdracht van de woning aan u?

klager:

Ja, mijn enige doel is de woning in eigendom verwerven.”

3.2.       Klager stelt dat ter zitting slechts is gesproken over het aanhouden van de behandeling van de klacht maar nooit over het expliciet intrekken daarvan. Omdat de mededelingen in het proces-verbaal volgens klager pertinent onjuist zijn, stelt hij dat sprake is van valsheid in geschrifte. Ook in de beslissing van de kamer op die klacht van 21 september 2015 is sprake van valsheid in geschrifte, aldus klager, omdat de kamer in rechtsoverweging 2.3. als volgt heeft overwogen:

“Vaststaat dat klager ter zitting van 16 maart 2015 expliciet heeft verklaard dat de klacht als ingetrokken kan worden beschouwd indien de Rabobank instemt met een verkrijging door hem van de woning die onderdeel uitmaakt van deze nalatenschap.”

Omdat mr. Snijders en mr. Kessels betrokken zijn geweest bij dan wel medeplichtig zijn aan de gestelde valsheid in geschrifte, is klager van mening dat hun partijdigheid daarmee vaststaat.

Ten aanzien van mr. Oostveen

3.3.       Samengevat legt klager aan zijn verzoek tot wraking van mr. Oostveen ten grondslag dat hij als lid van de kamer betrokken is geweest bij de behandeling door de kamer van de klachten van twee andere klagers, waarbij de kamer soortgelijke valsheid in geschrifte heeft gepleegd als bij de behandeling van zijn eigen klacht (SHE/2014/73). Zo stelt hij dat de kamer ook in 2014 al ten onrechte in correspondentie heeft opgenomen dat een klager een klacht tegen een notaris had ingetrokken, terwijl het gerechtshof Amsterdam daarover in 2015 heeft geoordeeld dat niet genoegzaam was gebleken dat klager zijn klacht onvoorwaardelijk had ingetrokken (SHE/2014/40). Ook heeft klager verwezen naar een procedure waarbij de kamer in haar beslissing had overwogen dat de betreffende klager een bepaald onderdeel van zijn klacht ter zitting had ingetrokken zodat daarop niet meer hoefde te worden beslist, terwijl deze klager later bij het gerechtshof heeft gesteld dat hij zich niet kon herinneren dat hij dat onderdeel had ingetrokken (SHE/2014/1). Klager is van mening dat mr. Oostveen zich door zijn betrokkenheid als lid van de kamer bij die twee procedures heeft schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan valsheid in geschrifte, zodat hij de schijn van partijdigheid tegen heeft. 

Algemeen

3.4.       Volgens klager heeft de kamer in minimaal drie verschillende procedures opzettelijk dezelfde valsheid in geschrifte gepleegd door zowel in het proces-verbaal als in de betreffende beslissing in strijd met de waarheid te vermelden dat een klager (een deel van) zijn klacht intrekt. Daardoor voldoet de kamer aan de definitie van een criminele organisatie, aldus klager. In zijn wrakingsverzoek heeft hij eveneens gevraagd de genoemde leden uit hun functie als lid van de kamer te ontzetten.

4.          De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.       Allereerst dient de kamer te beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn wrakingsverzoeken. Op grond van artikel 100 Wet op het notarisambt (Wna) kunnen zij die deel uitmaken van een kamer voor het notariaat worden gewraakt indien ten aanzien van hen feiten of omstandigheden bestaan, waardoor in het algemeen de onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Artikel 100 Wna bepaalt verder dat titel IV van het Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing is. Deze titel IV (artikelen 512 tot en met 518) heeft betrekking op de wraking en verschoning van rechters, waarmee een lid van de kamer voor het notariaat in dit verband gelijk kan worden gesteld. Artikel 513, lid 1, Wetboek van Strafvordering luidt als volgt:

“Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.”

4.2.       De feiten en omstandigheden op grond waarvan klager stelt dat de leden partijdig zijn, hebben zich voorgedaan in 2015. Mr. Snijders en mr. Kessels zijn ter zitting van de kamer van 16 maart 2015 aanwezig geweest bij de mondelinge behandeling van klacht SHE/2014/73, waarna zij op 21 september 2015 uitspraak hebben gedaan op die klacht. Klager heeft op 1 december 2015 beroep ingesteld tegen die beslissing. Hieruit volgt dat hij al geruime tijd bekend was, althans bekend mag worden verondersteld, met de betrokkenheid van mr. Snijders en mr. Kessels bij de behandeling en beoordeling van die klacht.

4.3.       Mr. Oostveen heeft op 20 april 2015 en 21 september 2015 een beslissing gegeven op de klachten SHE/2014/1 en SHE/2014/40, die overigens door anderen dan klager zijn ingediend. Uit een mailbericht van klager aan de kamer van 24 augustus 2017 (12:31) blijkt dat klager op dat moment via www.tuchtrecht.nl bekend was met de namen van de leden die de beide beslissingen hadden gegeven, waaronder de naam van mr. Oostveen.   

4.4.       Vast staat dat de kamer klager bij aangetekende brief van 20 oktober 2017 heeft opgeroepen voor de mondelinge behandeling van klacht SHE/2017/95 tijdens de zitting van de kamer van 15 januari 2018. In die brief staat vermeld dat de kamer dan als volgt zal zijn samengesteld:

“mr. W. Weerkamp, voorzitter, mr. J.H.L.M. Snijders, rechter, mr. J.A.P. Dings, notaris, mr. M.A.M. Kessels, notaris en mr. R.J.M.G. Oostveen, belastinginspecteur.”

4.5.       Op 15 januari 2018 was de kamer ook daadwerkelijk samengesteld uit deze leden. Direct bij aanvang van de mondelinge behandeling van de klacht heeft de voorzitter de leden van de kamer aan klager en de notaris voorgesteld door hun naam te noemen. Toen klager daarna in de gelegenheid werd gesteld om zijn klacht toe te lichten, heeft hij weliswaar verklaard dat hij op het punt stond om “meerdere mensen hier” te wraken, maar hij heeft geen wrakingsverzoek(en) gedaan. Zoals gemeld is de zaak vervolgens inhoudelijk behandeld, waarna de behandeling is gesloten en door de voorzitter is meegedeeld dat de kamer op 19 maart 2018 uitspraak zou doen.

4.6.       Pas enkele uren later, nadat klager bij de kamer had nagevraagd welke leden die dag ter zitting aanwezig waren, heeft hij alsnog per mail aan de kamer bericht dat hij mr. Snijders, mr. Kessels en mr. Oostveen wilde wraken. Een dag later heeft hij zijn wrakingsverzoeken nader onderbouwd.

4.7.       Nu wrakingsverzoeken moeten worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden, is de kamer van oordeel dat de verzoeken in de gegeven omstandigheden (veel) te laat zijn gedaan. Vast staat immers dat klager eind augustus 2017 - nog voordat hij op 26 september 2017 zijn zesde klacht (SHE/2017/95) tegen de notaris indiende - bekend was met de feiten en omstandigheden die hij aan zijn wrakingsverzoeken ten grondslag heeft gelegd. Verder staat vast dat hij vanaf de ontvangst van de oproepbrief van 20 oktober 2017 bekend was met de namen van de leden die zijn klacht ter zitting van de kamer van 15 januari 2018 zouden gaan behandelen, waaronder mr. (J.H.L.M.) Snijders, mr. Kessels en mr. Oostveen.

De kamer is van oordeel dat klager, kort nadat hij kennis had genomen van de oproepbrief waarin is vermeld welke leden van de kamer zijn zaak zouden behandelen, de drie in de oproepbrief vermelde leden had moeten wraken. In dit geval heeft klager dit eerst maanden later gedaan en nota bene pas nadat de kamer zijn klacht mondeling had behandeld. De kamer zal hem daarom in zijn verzoek niet ontvankelijk verklaren. Dat in het Wrakingsprotocol van de kamers voor het notariaat niet met zoveel woorden is omschreven dat een verzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden bekend zijn, maakt dit niet anders nu deze verplichting rechtstreeks uit de wet voortvloeit.

4.8.       Aan het verzoek van de leden aan de kamer om te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen gaat de kamer voorbij. Het enkele feit dat klager dit verzoek veel te laat heeft ingediend rechtvaardigt op dit moment niet de conclusie dat het verzoek zodanig lichtvaardig is gedaan dat een volgend verzoek als misbruik van recht moet worden gekwalificeerd en hem dat recht daarom bij voorbaat al moet worden ontzegd.

5.          De beslissing

De wrakingskamer:

verklaart klager niet ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van mr. J.H.L.M. Snijders;

verklaart klager niet ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van mr. R.J.M.G. Oostveen;

verklaart klager niet ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van mr. M.A.M. Kessels.

Deze beslissing is gegeven door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid, mr. L.J.M. Teunissen, notarislid, mr. R.L.G.M. Steegmans, plaatsvervangend notarislid, en mr. F. Drost, plaatsvervangend belastinglid.

Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2018 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter,

in tegenwoordigheid van mr. E.J. van Vliet, secretaris.

Tegen deze beslissing kan geen rechtsmiddel worden ingesteld.