ECLI:NL:TNORSHE:2018:4 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2017/85

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2018:4
Datum uitspraak: 26-03-2018
Datum publicatie: 04-06-2018
Zaaknummer(s): SHE/2017/85
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klacht over wijze waarop notaris uitvoering heeft gegeven aan zijn taak als bewindvoerder t.a.v. beheersregeling over woning als bedoeld in 3:168 lid 2 BW. Ongegrond

Klachtnummer   : SHE/2017/85

Datum uitspraak : 26 maart 2018

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van bovengenoemde klacht van 

de heer […] (hierna: klager),

wonende in […],

tegen  

notaris de heer mr. […], (hierna: de notaris),                                      

gevestigd in […].

1.         De procedure

1.1.      Bij mailbericht (met bijlagen) van 8 juli 2017 heeft klager bij de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer Den Haag) een klacht ingediend tegen de notaris. De notaris is (plaatsvervangend) lid van die kamer. In verband met het bepaalde bij artikel 99 lid 2 Wet op het notarisambt (Wna) heeft de voorzitter van die kamer de president van het gerechtshof Amsterdam verzocht de behandeling van die klacht te verwijzen naar een andere kamer.

1.2.      Bij beslissing van 7 augustus 2017 heeft de president van het gerechtshof Amsterdam de kamer voor het notariaat in het ressort ’s‑Hertogenbosch (hierna: de kamer) belast met de behandeling van de klacht.

1.3.      De notaris heeft een verweerschrift (met bijlage) ingediend, waarna de plaatsvervangend voorzitter van de kamer heeft bepaald dat de klacht ter zitting van de kamer moet worden behandeld.

1.4.      Na de indiening van de klacht heeft klager vele mailberichten met tientallen bijlagen (deels cc) aan (onder meer) de kamer toegezonden. Daarbij heeft klager met name zijn onvrede geuit over de gang van zaken rond het overlijden van zijn moeder en over de afwikkeling van de nalatenschap van zijn ouders. De kamer laat deze buiten beschouwing voor zover ze later zijn ingediend dan de tiendagentermijn die het Procesreglement daarvoor stelt. Voor zover ze tijdig zijn ingediend worden de mailberichten eveneens buiten beschouwing gelaten omdat deze niet in verband te brengen zijn met de onderhavige klacht.

1.5.      De kamer heeft de klacht behandeld ter zitting van 19 februari 2018. De notaris is ter zitting verschenen en heeft zijn standpunt toegelicht, mede aan de hand van een pleitnotitie. Klager is niet ter zitting verschenen. Na het sluiten van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter van de kamer, mr. P.M. Knaapen, meegedeeld dat uitspraak zal worden gedaan op 19 maart 2018.

1.6.      Bij mailbericht van 20 februari 2018 (11:37 uur) heeft klager een verzoek ingediend tot wraking van mr. Knaapen. Bij beslissing van 8 maart 2018 heeft de wrakingskamer dit verzoek afgewezen en bepaald dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen.

1.7.      Bij brief van 16 maart 2018 is aan partijen meegedeeld dat de beslissing op de klacht wordt aangehouden tot 26 maart 2018.

1.8.      Bij mailbericht van 18 maart 2018 (11:49 uur) heeft klager (onder meer) gevraagd om aanhouding van de uitspraak in afwachting van een beslissing op zijn bezwaren tegen de wrakingsprocedure. Bij mailbericht van 21 maart 2018 heeft de kamer klager meegedeeld dat dit verzoek door mr. Knaapen wordt afgewezen.

2.          De feiten

2.1.      Omdat klager eerder twee klachten tegen de notaris heeft ingediend in verband met (onder meer) zijn rol als bewindvoerder is de kamer ambtshalve bekend met de volgende feiten.

2.2.      Klager (voornaam klager) heeft twee broers, hierna [Y] en [Z]. Hun moeder is op [..] februari 2011 overleden. Op [..] november 2011 is hun vader overleden. Klager en zijn broers zijn enig erfgenamen in de nalatenschap van vader. Zij hebben deze nalatenschap zuiver aanvaard. Tot de nalatenschap behoorde onder meer een woning in Spanje (hierna: de woning). De broers waren ieder voor een derde deel eigenaar van de woning.

2.3.      Tussen de broers is onenigheid ontstaan over (onder meer) het beheer van de woning. In verband daarmee heeft [Y] de kantonrechter bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) op 10 september 2013 verzocht met betrekking tot de woning een beheersregeling te treffen als bedoeld in artikel 3:168 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW). Bij beschikking van 9 december 2013 heeft de kantonrechter een regeling vastgesteld (hierna: de Beheersregeling) omtrent de volgende onderdelen:

-        verdeling van het gebruik van de woning,

-        wie van de woning gebruik mogen maken,

-        verdeling van de met de woning samenhangende kosten,

-        vergoeding van eigen werkzaamheden ten behoeve van de woning,

-        eigen spullen in de woning,

-        aanstellen van een beheerder,

-        treffen van acute voorzieningen.

Tegen die beslissing is geen hoger beroep ingesteld.

2.4.      Op 6 oktober 2014 hebben [Y] en [Z] de kantonrechter verzocht op grond van artikel 3:168 lid 2 en 3 BW een aanvulling op de Beheersregeling vast te stellen.

2.5.      Bij beschikking van 11 december 2014 heeft de kantonrechter de Beheersregeling in die zin aangevuld dat (samengevat):

-        partijen onvoorwaardelijk gehouden zijn ingaande 9 december 2013 ieder € 1.000,00 te storten en

-        vervolgens partijen onvoorwaardelijk gehouden zijn ieder opnieuw € 1.000,00 bij te storten zodra het saldo van de gezamenlijke stortingen minus de (gerechtigde) opnamen minder dan € 500,00 bedraagt;

-        slechts die bedragen van dit saldo mogen worden opgenomen voor zover zij betrekking hebben op vanaf 9 december 2013 gemaakte kosten, die door betaalbewijzen kunnen worden verantwoord.

De kantonrechter heeft het verder noodzakelijk geacht dat een beheerder wordt aangesteld die toeziet op de juiste naleving van de aangepaste Beheersregeling. Bij dezelfde beschikking is de notaris benoemd als bewindvoerder van het huis (hierna: bewindvoerder), waarbij de kantonrechter heeft bepaald dat de daarmee verband houdende kosten door de broers gezamenlijk en ieder voor een gelijk gedeelte moeten worden gedragen.

2.6.      Bij mailbericht van 14 december 2014 heeft klager de notaris bericht dat hij niet akkoord ging met zijn benoeming tot bewindvoerder, dat hij geen toestemming gaf om namens hem betaalde werkzaamheden te verrichten en dat hij daaraan niet zou (mee)betalen.

2.7.      Bij brief van 15 januari 2015 heeft de notaris de kantonrechter (onder meer) als volgt bericht:

“Reeds bij het starten van mijn werkzaamheden heeft de heer [naam klager] schriftelijk (per email) aangegeven dat hij zich niet wenst te conformeren aan de beschikking en mijn benoeming tot bewindvoerder niet accepteert. Er zijn reeds meerdere emails door de heer [naam klager] aan mij gestuurd (rechtstreeks of erin gekopieerd ter informatie), welke mails inhoudelijk grotendeels geen betrekking hebben op de bewindvoering. De toon van deze emails overstijgt de grens van het welvoeglijke. Diverse personen en instanties worden dingen verweten.

Ik heb reeds schriftelijk aangegeven aan alle erfgenamen dat zij alleen met mij dienen te communiceren over (de uitvoering van) de beheersregeling en heb voorgesteld om, conform het door u bepaalde in voormelde beschikking, ieder een bedrag van € 1.000,00 te storten hetgeen door de heer [naam klager] is geweigerd.

Ik kan niet anders concluderen dan dat ik mijn taak als bewindvoerder niet kan uitvoeren doordat ik geen enkele medewerking krijg van de heer [naam klager].”

2.8.      Op 6 maart 2015 heeft klager hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter van 11 december 2014. Er zijn diepgaande verschillen van mening blijven bestaan tussen klager en zijn broers in verband met (onder meer) het gebruik van de woning en de afwikkeling van de nalatenschap.

2.9.      Bij mailbericht (met bijlagen) van 23 juli 2015 heeft klager bij de kamer Den Haag klachten ingediend tegen de notaris en tegen zijn kantoorgenoten notaris de heer mr. [A] en (destijds) kandidaat-notaris mevrouw mr. [B]. De president van het gerechtshof Amsterdam heeft de kamer belast met de behandeling van die klachten.

2.10.     Samengevat had deze eerste klacht tegen de notaris (SHE/2015/67) enerzijds betrekking op zijn betrokkenheid bij de afwikkeling van de nalatenschappen van de ouders van klager en anderzijds op de wijze waarop de notaris als bewindvoerder was opgetreden. In de kern verweet klager de notaris in verband met zijn functie als bewindvoerder dat hij:

1.      voorafgaand aan (het voorstel tot) zijn benoeming ten onrechte geen contact met hem had opgenomen om te verifiëren of hij daarmee instemde en hem vooraf niet had geïnformeerd over zijn capaciteiten en het door hem gehanteerde tarief;

2.      zijn benoeming tot bewindvoerder had moeten weigeren omdat hij de Spaanse taal onvoldoende beheerste en de drie broers het niet eens waren over de benoeming;

3.      niet onpartijdig was omdat hij voorbarige conclusies trok en zijn andere broer(s) bevoordeelde;

4.      hem ten onrechte geen duidelijkheid verschafte over de vraag of hij al dan niet was afgetreden als bewindvoerder.

2.11.     Bij brief van 12 februari 2016 heeft de notaris het gerechtshof Amsterdam (onder meer) bericht dat hij op dat moment bereid was om bewindvoerder te blijven op basis van een strengere Beheersregeling met de bevoegdheid voor de bewindvoerder tot oplegging van dwangsommen als “stok achter de deur” en met een afdwingbare regeling omtrent betaling van (beheers-/onderhouds-) kosten voor de woning en zijn honorarium en onkosten.  

2.12.     Bij beslissing van 18 april 2016 heeft de kamer de (eerste) klacht tegen de notaris, voor zover deze zag op zijn betrokkenheid bij de afwikkeling van de nalatenschappen, als gevolg van overschrijding van de klachttermijn niet-ontvankelijk verklaard. Voor zover de klacht zag op de handelwijze van de notaris als bewindvoerder heeft de kamer de klacht ongegrond verklaard. Daarbij heeft de kamer (onder meer) overwogen:

“4.8.        In dat verband wordt vooropgesteld dat het gaat om een onderbewindstelling van goederen in de zin van artikel 3:168 BW. Nu de woning inmiddels aan klager en zijn broers gezamenlijk in eigendom toebehoort, zijn zij deelgenoten in een gemeenschap. Omdat zij er niet in zijn geslaagd het genot, het gebruik en het beheer van het gemeenschappelijke goed bij overeenkomst te regelen, heeft de kantonrechter een Beheersregeling getroffen, die later op verzoek van de broers van klager is aangevuld en waarbij de notaris tot bewindvoerder is benoemd in de zin van artikel 3:168 lid 2 BW.

Het gaat dus niet om een meerderjarigenbewind als bedoeld in artikel 1:431 e.v. BW. De door klager overgelegde “Aanbevelingen meerderjarigenbewind”, waaronder de aan een beschermingsbewind-voerder te stellen kwaliteitseisen, zijn niet van toepassing op een bewind in de zin van artikel 3:168 BW. Voor zover klager de notaris verwijt dat hij deze aanbevelingen niet heeft gevolgd, is de klacht ongegrond.

(…)

4.15.        Klager heeft verder nog gesteld dat de notaris hem geen duidelijkheid heeft verschaft over de vraag of het bewind al dan niet beëindigd was. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de notaris een aantal malen te kennen heeft gegeven dat hij als gevolg van de weigerachtige opstelling van klager niet in staat was zijn taak als bewindvoerder naar behoren uit te voeren. Naar het oordeel van de kamer heeft klager uit deze mededelingen echter niet mogen begrijpen dat de notaris niet langer in zijn hoedanigheid van bewindvoerder optrad. Nu de notaris klager bij e-mailbericht van 21 juli 2015 (nog voordat klager zijn klacht indiende) expliciet heeft bericht dat het bewind noch door hem, noch door de rechter was beëindigd, is de kamer van oordeel dat ook dit onderdeel van de klacht ongegrond is.”

Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

2.13.     In mei 2016 heeft klager bij de kamer Den Haag wederom klachten ingediend tegen de notaris en tegen zijn kantoorgenoten mr. [A], mr. [B] en (oud-notaris) de heer mr. [C]. Ook de behandeling van deze klachten is door de president van het gerechtshof Amsterdam naar de kamer verwezen. In deze tweede klacht verweet klager de notaris in de kern dat hij hem op 2 november 2011 had misleid omtrent de hoedanigheid van mr. [C].

2.14.     Bij brief van 30 juni 2016 heeft de notaris de kantonrechter bericht dat hij zijn functie als bewindvoerder neerlegt dan wel daarvan door de kantonrechter ontheven wenst te worden met ingang van de datum van de uitspraak in hoger beroep tegen zijn benoeming als bewindvoerder. Als reden daarvoor heeft de notaris onder meer aangevoerd dat klager op geen enkele wijze wilde meewerken aan de uitvoering van het bewind, dat klager een tweede (tucht) klacht tegen hem en zijn kantoorgenoten had ingediend, dat hij sinds december 2014 vele honderden mailberichten en documenten van klager heeft ontvangen waarvan de toon steeds dreigender werd, dat klager ook mailberichten heeft gestuurd aan personen en instanties die niets met de bewindvoering te maken hadden waarin vele beschuldigingen werden geuit als gevolg waarvan de notaris en het notariskantoor reputatieschade oplopen en dat de notaris en zijn kantoorgenoten zich belaagd voelden door klager in verband waarmee zij aangifte hebben gedaan bij de politie in hun vestigingsplaats. Onder die omstandigheden kan hij niet meer functioneren als bewindvoerder, aldus de notaris.

2.15.     Bij beschikking van 12 juli 2016 heeft het gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan naar aanleiding van het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van 11 december 2014. Met betrekking tot het bewind heeft het gerechtshof onder meer overwogen:

“3.11.3.    Voorts is gebleken dat de bewindvoering ten behoeve van het huis zeer moeizaam verloopt. Als onvoldoende weersproken staat vast dat [voornaam klager] tot op heden de (aangepaste) Beheersregeling niet op juiste wijze naleeft en dat hij de bewindvoerder en diens medewerkers onheus bejegent en bestookt met een aanzienlijke hoeveelheid e-mails per week. De bewindvoerder heeft in zijn brief van 12 februari 2016 aan het hof te kennen gegeven bereid te zijn bewindvoerder van het huis te blijven op basis van een aangescherpte beheersregeling met de mogelijkheid tot het opleggen van dwangsommen. Het hof ziet aanleiding de Beheersregeling aan te vullen met een verduidelijking van de taakomschrijving van de bewindvoerder en de aan hem toekomende bevoegdheden.

3.11.4.     Met inachtneming van het voorgaande wordt de Beheersregeling zoals vastgesteld op 9 december 2013 (en aangevuld op 11 december 2014) met het navolgende aangevuld:

i.             De bewindvoerder kan maximaal een uurloon van € 265 exclusief BTW per uur als honorarium in rekening brengen

voor gedane werkzaamheden.

ii.             Kosten die de bewindvoerder maakt ten aanzien van het inschakelen van andere personen dienen marktconform te

zijn.

iii.            De bewindvoerder is gerechtigd een voorschot voor zijn werkzaamheden en te maken kosten te vragen.

iv.            Het honorarium en de kosten van de bewindvoerder worden betaald uit gelden als bedoeld in rechtsoverweging 13

van de beschikking van 11 december 2014.

v.            [voornaam klager] is slechts gerechtigd om de bewindvoerder 1x per maand en uitsluitend schriftelijk te benaderen in de vorm van een brief met een omvang van maximaal twee bladzijden A4 inclusief bijlagen.”

Aan bepaalde onderdelen van de Beheersregeling heeft het hof dwangsommen verbonden en de beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.16.     In april 2017 heeft klager de volledige eigendom van de woning verkregen.

2.17.     Bij beslissing van 22 juni 2017 heeft het gerechtshof Amsterdam de bestreden beslissing van de kamer van 18 april 2016 naar aanleiding van de eerste klacht van klager tegen de notaris bevestigd.

2.18.     Bij beslissing van 17 juli 2017 heeft de kamer de tweede klacht tegen de notaris niet-ontvankelijk verklaard in verband met overschrijding van de klachttermijn. Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen die beslissing. Het hoger beroep is in behandeling bij het gerechtshof Amsterdam.

3.         De klacht

3.1.      Samengevat verwijt klager de notaris dat hij:

1.      heeft nagelaten de Beheersregeling en het bewind over de woning, alsmede de gevolgen van de beslissing van het gerechtshof Amsterdam van 12 juli 2016 voor het registergoed en de eigenaren in te schrijven in de Spaanse openbare registers, als gevolg waarvan derden langdurig onjuist zijn geïnformeerd;

2.      nadat hij volgens klager zijn functie per 1 juli 2016 had neergelegd, geen verslag heeft gedaan van zijn werkzaamheden;

3.      niet heeft gereageerd op de informatie die klager aan hem heeft verstrekt met betrekking tot zijn uitgaven ten behoeve van de woning;

4.      niet heeft gereageerd op het verzoek van klager om bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverze-kering te melden dat klager hem aansprakelijk had gesteld vanwege zijn slechte bewind;

5.      zich schuldig heeft gemaakt aan laster en smaad door tegen klager aangifte te doen van stalking, althans dat hij onbetamelijk heeft gehandeld door te beweren dat hij daarvan aangifte had gedaan terwijl daarvan geen sprake is.

3.2.      De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klachten. De inhoud van dit verweer zal, voor zover dat nodig is voor de beoordeling van de klachten, hierna worden besproken.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen aan het tuchtrecht onderworpen.

De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijke beroepsbeoefenaar behoort te doen. Naar het oordeel van de kamer houdt de handelwijze van de notaris in zijn hoedanigheid van bewindvoerder dermate veel verband met het gedragsniveau dat van een notaris in het algemeen mag worden verwacht, dat de notaris zich tuchtrechtelijk moet verantwoorden voor zijn handelwijze als bewindvoerder.

Ontvankelijkheid

4.2.      De notaris heeft een beroep gedaan op het, ook in het tuchtrecht van toepassing zijnde ne-bis-in-idem beginsel. Dit beginsel houdt in dat na de behandeling van een klacht door de tuchtrechter, een latere klacht over “hetzelfde feit” niet nog eens kan worden behandeld. Daarbij heeft de notaris erop gewezen dat deze (derde) klacht tegen hem, net als de eerste klacht van 23 juli 2015, ziet op zijn (niet) handelen als bewindvoerder. Nu hij vanaf het moment van zijn benoeming als gevolg van de opstelling van klager niet of nauwelijks invulling heeft kunnen geven aan zijn functie van bewindvoerder en hij stelt dat hij na de eerste klacht niets meer als zodanig heeft kunnen doen, is de notaris van mening dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in deze klacht.  

4.3.       Naar aanleiding van dit verweer overweegt de kamer als volgt. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van “hetzelfde feit” in de hiervoor genoemde zin is bepalend of de notaris over wie geklaagd wordt in redelijkheid heeft kunnen menen dat met de beoordeling van het tuchtrechtelijk aspect in de eerdere zaak, de tuchtrechtelijke beoordeling van het desbetreffende handelen is beëindigd. Dat betekent dat de vraag moet worden beantwoord of de notaris er na de behandeling van de eerste klacht van mocht uitgaan dat zijn handelen/nalaten als bewindvoerder tuchtrechtelijk was beoordeeld en afgedaan.

4.4.       In zijn eerste klacht verweet klager de notaris met name dat hij voorafgaand aan zijn benoeming op enkele punten onjuist had gehandeld, dat hij niet onpartijdig was en dat hij geen duidelijkheid verschafte over de vraag of hij al dan niet was afgetreden als bewindvoerder.

Duidelijk is dat klager de notaris sinds zijn benoeming niet als bewindvoerder heeft geaccepteerd. Dat de notaris, zoals hij heeft betoogd, als gevolg van de weigerachtige houding van klager niet of nauwelijks invulling heeft kunnen geven aan zijn functie als bewindvoerder komt de kamer dan ook aannemelijk voor. Nu echter niet is gesteld of gebleken dat aan hem ontslag is verleend voordat de woning in april 2017 aan klager is overgedragen - als gevolg waarvan de grondslag voor de Beheersregeling en het bewind is komen te vervallen - gaat de kamer ervan uit dat de notaris tot het moment van de overdracht bewindvoerder is geweest. Daarbij neemt de kamer mede in aanmerking dat de notaris het Gerechtshof Amsterdam in februari 2016 nog heeft meegedeeld dat hij op dat moment bereid was om bewindvoerder te blijven op basis van een strengere Beheersregeling, die bij beschikking van het gerechtshof van 12 juli 2016 ook daadwerkelijk is vastgesteld. De kamer is dan ook van oordeel dat de notaris er na de behandeling van de eerste klacht niet zondermeer van uit mocht gaan dat zijn handelen/ nalaten als bewindvoerder daarmee tuchtrechtelijk was afgedaan. Naar het oordeel van de kamer is klager dan ook ontvankelijk in de klacht.

4.5.       De diverse klachtonderdelen zullen hierna afzonderlijk worden besproken.

Klachtonderdeel 1

4.6.      Klager verwijt de notaris dat hij heeft nagelaten de (aangepaste) Beheersregeling met betrekking tot de woning en zijn benoeming tot bewindvoerder in te schrijven in de openbare registers in Spanje. Klager heeft nagelaten te motiveren op grond waarvan een Beheersregeling als deze in Spanje in een register moet worden ingeschreven en evenmin is dit de kamer ambtshalve bekend. De kamer beschouwt dit daarom als een ongemotiveerde en daardoor inhoudsloze klacht. Dit klachtonderdeel moet dan ook ongegrond worden verklaard.  

Klachtonderdeel 2

4.7.      Verder verwijt klager de notaris dat hij heeft nagelaten verslag te doen van de werkzaamheden die hij als bewindvoerder heeft verricht. In reactie op dit verwijt heeft de notaris gesteld dat hij juist door toedoen van klager geen uitvoering heeft kunnen geven aan zijn functie als bewindvoerder, zodat er geen verslag valt te doen.

4.8.      Uit de hiervoor omschreven feiten blijkt dat klager de notaris al vanaf enkele dagen na zijn benoeming bij herhaling uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij hem niet als bewindvoerder accepteerde. Klager heeft verder uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat hij de notaris geen toestemming verleende om namens hem betaalde werkzaamheden te verrichten en hij heeft hem direct meegedeeld dat hij daaraan niet zou (mee)betalen. Zoals gemeld heeft de notaris medio januari 2015 al aan de kantonrechter bericht dat hij zijn taak als bewindvoerder niet kon uitvoeren omdat hij geen enkele medewerking kreeg van klager en klager heeft later zelf een verzoek ingediend bij de kantonrechter om het ontslag van de notaris uit de functie van bewindvoerder te bewerkstelligen. Nu klager het redelijke verweer van de notaris dat in de gegeven omstandigheden niet valt in te zien waarvan hij verslag dient te doen niet heeft weerlegd, is de kamer van oordeel dat het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat de notaris geen verslag heeft uitgebracht. Daarom zal het tweede klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 3

4.9.      Ook verwijt klager de notaris dat hij niet heeft gereageerd op de informatie die klager aan hem heeft verstrekt met betrekking tot zijn uitgaven ten behoeve van de woning. Klager heeft zijn stelling niet geconcretiseerd en hij heeft deze ook niet onderbouwd. In reactie op dit verwijt heeft de notaris meegedeeld dat hij bij tijd en wijle inderdaad mailberichten van klager ontving waarin hij bedragen opvoerde die hij betaald zou hebben ten behoeve van de woning. Omdat bewijsstukken veelal ontbraken en klager hem niet accepteerde als bewindvoerder heeft de notaris deze mededelingen voor kennisgeving aangenomen.

4.10.    Nu klager dit verweer van de notaris niet heeft weerlegd en hij, zoals hiervoor is omschreven, herhaaldelijk aan de notaris te kennen heeft gegeven dat hij hem niet als bewindvoerder accepteerde en hij ook niet voor de werkzaamheden van de notaris wilde betalen, acht de kamer het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de notaris dergelijke mailberichten van klager enkel voor kennisgeving heeft aangenomen. Daarom zal klachtonderdeel drie ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 4

4.11.    Klager verwijt de notaris eveneens dat hij niet heeft gereageerd op zijn verzoek om bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering te melden dat klager hem aansprakelijk had gesteld vanwege zijn slechte bewind. Daargelaten dat klager zijn stelling dat hij de notaris aansprakelijk heeft gesteld “vanwege zijn slechte bewind (en eerdere werkzaamheden)” en dat hij hem heeft gevraagd de zaak te melden bij zijn bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering niet heeft onderbouwd, valt naar het oordeel van de kamer niet in te zien dat de notaris door het enkele feit dat hij niet aan klager zou hebben doorgegeven dat hij de aansprakelijkstelling bij zijn verzekeraar zou hebben gemeld, klachtwaardig zou hebben gehandeld; het is aan de notaris zelf om te beoordelen of hij een aansprakelijkheidsstelling aan zijn verzekeraar wil melden. Om die reden zal het vierde klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 5

4.12.    Verder verwijt klager de notaris dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan laster en smaad door tegen klager aangifte te doen van stalking, althans dat hij onbetamelijk heeft gehandeld door te beweren dat hij daarvan aangifte had gedaan terwijl daarvan geen sprake is. Naar aanleiding van dit verwijt heeft de notaris een kopie overgelegd van een mailbericht van 15 juni 2016 van een medewerker van de politie Haaglanden met als onderwerp: “RE melding/aangiftet belaging [naam klager]”.  15 juni 2016. Daarbij wordt aan zijn kantoorgenoot mr. [A] meegedeeld:

“Uw zaak is in de politieadministratie Haaglanden vastgelegd onder registratienummer: 2016167339.”

In aanvulling daarop heeft de notaris gesteld dat klager op de hoogte is van die melding omdat de politie hem vervolgens telefonisch heeft benaderd over zijn “stalkinggedrag”. Nu klager dit niet heeft weersproken, neemt de kamer aan dat het kantoor van de notaris de politie inderdaad in kennis heeft gesteld van de handelwijze van klager. Op dit punt heeft de notaris dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dat de notaris de handelwijze van klager kennelijk als een vorm van belaging heeft ervaren acht de kamer, gegeven de omstandigheden zoals ze door klager zelf en door de notaris beschreven worden, evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. Bij gebrek aan andersluidende gegevens, die niet zijn gesteld of gebleken, is de kamer van oordeel dat het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat (het kantoor van ) de notaris contact heeft gezocht met de politie over de handelwijze van klager. Ook het vijfde klachtonderdeel zal om die reden ongegrond worden verklaard.

4.13.    Nu alle klachtonderdelen van de ingediende klacht ongegrond zijn, wordt de klacht in zijn geheel ongegrond verklaard.

5.          De beslissing

De kamer voor het notariaat:

verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. P.M. Knaapen, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend rechterlijk lid, mr. L.J.M. Teunissen, notarislid, mr. J.A.P. Dings, plaatsvervangend notarislid en mr. R.J.M.G. Oostveen, plaatsvervangend belastinglid.

Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2018 door mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen vorenstaande beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof te Amsterdam, postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.