ECLI:NL:TNORSHE:2018:2 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2018/12 en 13

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2018:2
Datum uitspraak: 08-03-2018
Datum publicatie: 05-04-2018
Zaaknummer(s): SHE/2018/12 en 13
Onderwerp: Overig
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wraking. Verzoek afgewezen en bepaald dat volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen.

Dossiernummer  : SHE/2018/12 en SHE/2018/13

Datum uitspraak : 8 maart 2018

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

Wrakingskamer

De wrakingskamer neemt de volgende beslissing op het schriftelijke verzoek tot wraking in de procedures SHE/2017/85 en SHE/2017/110 tot behandeling van de klachten van:  

de heer […] (hierna: klager),

wonende in […],

tegen  

notaris de heer mr. […] (hierna: mr. [X]),                                      

gevestigd in […],

tot wraking van

de heer mr. P.M. Knaapen,

in zijn hoedanigheid van plaatsvervangend voorzitter van de kamer voor het notariaat in het ressort

’s-Hertogenbosch (hierna: de kamer).

1.         Het procesverloop

1.1.      Tijdens de zitting van de kamer van 19 februari 2018 zijn de twee klachten die klager tegen mr. [X] heeft ingediend afzonderlijk behandeld om 13.00 uur (SHE/2017/85) en 13.45 uur (SHE/2017/110). Klager is, zonder voorafgaand bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen. Mr. [X] heeft zijn verweer tegen beide klachten ter zitting nader toegelicht, mede aan de hand van een pleitnotitie. Om 14.00 uur is de mondelinge behandeling gesloten en is aan mr. [X] meegedeeld dat de kamer op 19 maart 2018 uitspraak zal doen op beide klachten. Mr. Knaapen trad die middag op als voorzitter van de kamer.

1.2.      Bij e-mail van 19 februari 2018 (14:15 uur) heeft klager de kamer gevraagd de behandeling van zijn beide klachten tegen mr. [X] aan te houden.

1.3.      In reactie op het verzoek om aanhouding heeft de kamer klager bij e-mail van 19 februari 2018 (16:43 uur) bericht dat de beide klachten eerder die middag waren behandeld. Verder is aan hem meegedeeld dat zijn verzoek tot aanhouding niet in behandeling kan worden genomen omdat dit verzoek pas is gedaan nadat de behandeling was gesloten. De kamer heeft daarbij aan klager meegedeeld dat op 19 maart 2018 uitspraak zal worden gedaan op zijn beide klachten.

1.4.      Bij e-mail van 20 februari 2018 (11:37 uur) heeft klager bij de kamer een verzoek ingediend tot wraking van de voorzitter die de beide klachten heeft behandeld. Zoals gemeld is dat mr. Knaapen.   

1.5.      Klager heeft de kamer bij e-mail van 20 februari 2018 (13:26 uur) meegedeeld:

“Het betreft dus aanhouden zaak/beslissing, en geen aanhouden mondelinge behandeling.”  

1.6.      Mr. Knaapen heeft bij brief van 28 februari 2018 op het wrakingsverzoek gereageerd. Hij heeft niet in de wraking berust.

1.7.      Klager heeft bij e-mail van 5 maart 2018 de “2e fase van wrakingsgronden na ontvangst griffieverslag” aan de kamer toegezonden.

1.8.      Mr. Knaapen heeft bij brief van 6 maart 2018 op de aanvullende gronden gereageerd. 

1.9.      De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek op 8 maart 2018 ter zitting behandeld. Mr. Knaapen is ter zitting verschenen en heeft zijn standpunt toegelicht. Klager is, zonder voorafgaand bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.

1.10.      De kamer heeft het onderzoek ter zitting gesloten en na beraad mondeling uitspraak gedaan.  Deze uitspraak is een schriftelijke weerslag hiervan.

2.          De feiten

2.1.       In verband met de afwikkeling van de nalatenschappen van zijn ouders heeft klager medio 2015 klachten geformuleerd tegen mr. [X] en tegen diens kantoorgenoten notaris de heer mr. [Y]  (hierna: mr. [Y]) en (destijds kandidaat-notaris) toegevoegd notaris mevrouw mr. [Z] (hierna: mr. [Z]). Na verwijzing door het hof Amsterdam heeft de kamer deze klachten in behandeling genomen. Bij voorzittersbeslissingen van 6 oktober 2015 zijn de klachten tegen mr. [Y] en mr. [Z] terstond afgewezen. Klager heeft verzet ingesteld tegen beide voorzittersbeslissingen. De kamer heeft dit verzet bij (afzonderlijke) beslissingen van 18 april 2016 ongegrond verklaard. De klacht tegen mr. [X] is bij beslissing van de kamer van 18 april 2016 deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.

2.2.       Klager heeft bij het hof in Amsterdam hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kamer op de klacht tegen mr. [X]. Hij heeft een verzoek gedaan tot wraking van de leden van de kamer die het hoger beroep behandelden. Na verwijzing heeft de wrakingskamer van het hof Den Haag klager deels niet-ontvankelijk verklaard en is het verzoek tot wraking verder afgewezen. Bij beslissing van 22 juni 2017 heeft het hof Amsterdam klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn in hoger beroep nieuw geformuleerde klachten en in zijn verzoek om hem schadeloos te stellen. De bestreden beslissing van de kamer is bevestigd.

2.3.       Medio 2016 heeft klager nieuwe klachten geformuleerd tegen mr. [X], mr. [Y], mr. [Z] en kantoorgenoot en oud-notaris mr. [Q]. Na verwijzing door het hof Amsterdam heeft de kamer ook deze klachten in behandeling genomen. Ter zitting van de kamer van 16 januari 2017 stond de gecombineerde behandeling van de klachten gepland. Tijdens die zitting heeft klager een verzoek gedaan tot wraking van de voorzitter en de leden die op dat moment deel uitmaakten van de kamer. Bij beslissing van 2 maart 2017 heeft de wrakingkamer dit verzoek afgewezen. De kamer heeft de behandeling van de klachten hervat en deze bij beslissing van 17 juli 2017 (samengevat) niet-ontvankelijk of ongegrond verklaard.

2.4.       Klager heeft bij het hof in Amsterdam hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing van de kamer. De behandeling van het hoger beroep is geschorst in afwachting van de beslissing van de wrakingskamer van het hof Den Haag op het verzoek tot wraking dat klager heeft ingediend tegen het leden van het hof Amsterdam.

2.5.       Medio 2017 heeft klager opnieuw een klacht geformuleerd tegen mr. [X] (SHE/2017/85). Na verwijzing door het hof in Amsterdam is deze klacht door de kamer in behandeling genomen. In oktober 2017 heeft klager nogmaals een klacht geformuleerd tegen mr. [X] (SHE/2017/110). Ook deze klacht is na verwijzing door het hof Amsterdam door de kamer in behandeling genomen. Bij brieven van 23 oktober 2017 en 13 december 2017 is klager uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van beide klachten ter zitting van de kamer van 19 februari 2018 om 13.00 uur en 13.45 uur.

3.         De standpunten

3.1.      Klager heeft (samengevat) aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat de voorzitter de eindverantwoordelijke is in de procesgang en dat de schijn van partijdigheid op hem kan afstralen door de handelwijze van een andere (plaatsvervangend) voorzitter van de kamer. Daarbij doelt klager kennelijk op een reactie van een andere plaatsvervangend voorzitter naar aanleiding van zijn verzoek om inzage. Nu hij voorafgaand aan de zitting geen inzage heeft gehad in de (gesloten) dossiers, is klager van mening dat de twee tuchtklachten tegen mr. [X] in strijd met de goede procesorde worden behandeld. Verder stelt hij dat het hem niet duidelijk is wat er is gebeurd met de afschriften van zijn klachten, die de kamer heeft toegezonden aan de KNB en het BFT.

3.2.      Mr. Knaapen heeft (samengevat) naar voren gebracht dat de behandeling van de beide tuchtklachten tegen mr. [X] al was gesloten, dat het beraad daarover al had plaatsgehad en dat daarover al een oordeel was gevormd op het moment dat hij kennis kreeg van het verzoek tot aanhouding. Hij ziet niet in hoe een feit dat zich pas nadien heeft voorgedaan op de vorming van dat oordeel invloed kan hebben gehad. Verder heeft hij naar voren gebracht dat hij niet betrokken is geweest bij de behandeling van het verzoek van klager tot inzage in de dossiers. Ter zitting heeft mr. Knaapen verklaard het jammer te vinden dat klager niet aanwezig is. Hij vindt het van belang om een klager te laten zien dat hij staat voor zijn zaak.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 100 Wet op het notarisambt (Wna) kunnen de leden van een kamer voor het notariaat worden gewraakt als er feiten of omstandigheden aanwezig zijn waardoor hun onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

4.2.      Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter - met wie een lid van de kamer voor het notariaat gelijk kan worden gesteld - in de zin van artikel 6 EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.

4.3.      Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. In een dergelijk geval dient de rechter zich van een beslissing in die zaak te onthouden. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid kan bij de beoordeling van een wrakingsverzoek dus van belang zijn.

4.4.      De wrakingskamer oordeelt als volgt. Het wrakingsverzoek is kansloos. Ook verzoeker moet begrijpen dat mr. Knaapen onmogelijk een verwijt kan worden gemaakt dat hij geen acht heeft geslagen op een aanhoudingsverzoek dat hem pas heeft bereikt nadat de behandeling van de klachtzaken gesloten was. Dat verzoeker in de veronderstelling was dat de zitting een dag later zou zijn, komt voor zijn rekening en risico en kan mr. Knaapen niet worden tegengeworpen. De aanvulling op het wrakingsverzoek “2e fase van wrakingsgronden na ontvangst griffieverslag” werpt geen nieuw licht op deze kwestie. Voor zover deze aanvulling al op tijd is gedaan, miskent verzoeker volledig dat mr. Knaapen niet kan worden verweten geen rekening te hebben gehouden met feiten en omstandigheden die hem niet bekend waren toen hij het onderzoek namens de kamer sloot. De goede procesorde brengt juist mee dat nadien ingekomen berichten buiten beschouwing worden gelaten. Nu er geen grond is voor enig verwijt als bedoeld in r.o. 4.1 – 4.3  zal het verzoek dan ook worden afgewezen.

4.5       Voorts overweegt de wrakingskamer nog het volgende. De lichtvaardige wijze waarop verzoeker heeft gemeend een ook het onderhavige wrakingsverzoek te moeten indienen brengt mee dat de wrakingskamer ingevolge artikel 3 lid 3 Wrakingsprotocol (vergelijk artikel 39 lid 4 Rv/artikel 515 lid 4 Sv) ook zal bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen. Bij deze extra beslissing betrekt de wrakingskamer ook dat verzoeker in de aanloop naar deze zaak (zie r.o. 2.1-2.4) met enige regelmaat en vruchteloos wrakingsincidenten heeft opgeworpen.

 

5.         De beslissing

De wrakingskamer:

wijst het verzoek tot wraking van mr. Knaapen af;

bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen.

Deze beslissing is gegeven door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid en mr. M.A.M. Kessels, notarislid. 

Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2018 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.