ECLI:NL:TNORARL:2018:3 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/326468 KLRK 17-140

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2018:3
Datum uitspraak: 17-01-2018
Datum publicatie: 13-02-2018
Zaaknummer(s): C/05/326468 KLRK 17-140
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   De broer van klager is overleden. De broer had één dochter. Die dochter is een dag na haar vader overleden. De broer had geen testament opgemaakt. De notaris heeft een verklaring van erfrecht opgemaakt waarin staat dat de moeder van de dochter van de broer gerechtigd is tot de nalatenschap van de broer.   Klager is van mening dat de notaris een onjuiste verklaring van erfrecht heeft afgegeven. Klager stelt dat zijn vader en moeder de erfgenamen van de broer zijn. De Belastingdienst zou dezelfde mening zijn toegedaan. Klager is van mening dat er sprake is van fraude.   De kamer heeft klager niet ontvankelijk verklaard in zijn klacht en daartoe het volgende overwogen. Omdat de broer geen testament had, is het wettelijk erfrecht van toepassing. Klager is op grond van het wettelijk erfrecht geen erfgenaam van de broer en evenmin van de dochter van de broer. Klager is dus geen direct belanghebbende. Ook de vader en moeder van klager zijn geen wettelijk erfgenaam van de broer noch van de dochter van de broer. Klager kan dus ook niet als indirect belanghebbende worden aangemerkt.

 

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN


Kenmerk: C/05/326468 / KL RK 17-140

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

[ naam klager ],

wonende te [ woonplaats klager ],

klager

tegen

[ naam notaris ],

notaris te [ vestigingsplaats notaris ]

Partijen worden hierna respectievelijk klager en de notaris genoemd.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit

-          de klacht, met bijlagen, van 11 september 2017;

-          het verweer, met bijlage, van de notaris van 26 september 2017.

1.2 De klachtzaak is ter zitting van 15 december 2017 behandeld, waarbij zijn verschenen klager enerzijds en de notaris anderzijds. Door klager is ter zitting een pleitnota overgelegd.

2. De feiten

2.1 De broer van klager, [ A ] (hierna: [ A ]) is overleden op 19 juli 2001. De broer had een dochter, [ D ] (hierna: [ D ] ). [ D ] is geboren op 9 juli 1999 en overleden op 20 juli 2001.

[ M ] is de moeder van [ D ].

2.2 Blijkens informatie van het Centraal Testamenten Register had [ A ] niet bij testament over zijn nalatenschap beschikt.

2.3 Op 19 oktober 2001 heeft de notaris een verklaring van erfrecht opgemaakt. In die verklaring staat dat [ A ] is overleden op 19 juli 2001 met achterlating van één legitimaris, te weten [ D ]. Vervolgens staat in de verklaring dat [ D ] is overleden op 20 juli 2001 en dat voor haar bij plaatsvervulling in de opgaande linie optreedt haar moeder. Tot slot staat in de verklaring dat [ M ] de enige erfgename bij versterf is en mitsdien gerechtigd is tot de nalatenschap van [ A ].

2.4 De vader van klager en [ A ] is op 5 oktober 2014 overleden.

3. De klacht en het verweer

3.1 Klager is van mening dat de notaris een onjuiste verklaring van erfrecht heeft afgegeven. Ook verwijt klager de notaris dat hij geen antwoord heeft gegeven op zijn vragen. Klager stelt dat zijn vader en moeder de erfgenamen van [ A ] zijn. De Belastingdienst zou dezelfde mening zijn toegedaan. Klager is van mening dat er sprake is van fraude.

3.2 Op het verweer van de notaris zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling van de klacht, nader ingaan.

4. De beoordeling

4.1 Ingevolge artikel 99 lid 1 van de Wet op het notarisambt kunnen klachten tegen notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen door een ieder met enig redelijk belang worden ingediend bij de kamer voor het notariaat waaronder de notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris ressorteert.

4.2 Uit de feiten blijkt dat [ A ] geen testament had. Dit betekent dat het wettelijk erfrecht van toepassing is. Klager is op grond van het wettelijk erfrecht geen erfgenaam van [ A ] en evenmin erfgenaam van [ D ]. Op grond hiervan oordeelt de kamer dat klager geen direct belanghebbende is.

4.3 Ook de vader en moeder van klager zijn op grond van het wettelijk erfrecht geen erfgenaam van [ A ] en ook geen erfgenaam van [ D ]. Dit heeft naar het oordeel van de kamer tot gevolg dat klager ook niet als indirect belanghebbende kan worden aangemerkt.

4.4 Nu klager geen belanghebbende is, zal de kamer klager niet ontvankelijk verklaren in zijn klacht.

4.5 Tot slot overweegt de kamer dat zij geen beschuldigingen van fraude onderzoekt.

5. De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

- verklaart klager niet ontvankelijk in zijn klacht.

Deze beslissing is gegeven door mr. I.C.J.I.M. van Dorp, voorzitter, mr. O. Nijhuis,

mr. D.E.M.J. Eggels, mr. K.H.H.J. Kuhlmann en A. Roesink-Kragt, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.K.H. Wagemaker, secretaris, en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2018.

De secretaris                                                            De voorzitter

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.