ECLI:NL:TNORARL:2018:15 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/325321 / KL RK 17-114 C/05/325323 / KL RK 17-115

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2018:15
Datum uitspraak: 20-04-2018
Datum publicatie: 01-06-2018
Zaaknummer(s):
  • C/05/325321 / KL RK 17-114
  • C/05/325323 / KL RK 17-115
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klaagster beklaagt zich over de handelwijze van de notarissen bij de afwikkeling van de nalatenschap. Klaagster wordt deels niet-ontvankelijk verklaard in haar klachten vanwege overschrijding van de driejaarstermijn. De overige onderdelen van de klacht worden ongegrond verklaard.

 

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN


Kenmerk:         C/05/325321 / KL RK 17-114

                        C/05/325323 / KL RK 17-115

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

[ naam klaagster ],

wonende te [ woonplaats klaagster ],

hierna te noemen: klaagster

gemachtigde: [ naam gemachtigde ]

tegen

1.

[ naam notaris 1 ],

notaris te [ vestigingsplaats notaris 1 ]

hierna te noemen: [ notaris 1 ]

2.

[ naam notaris 2 ] ,

notaris te [ vestigingsplaats notaris 2 ]

hierna te noemen: [ notaris 2 ]

[ notaris 1 ] en [ notaris 2 ] worden hierna tezamen genoemd: de notarissen.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

-        de klacht van 22 augustus 2017;

-        het verweer, met bijlagen, van de notarissen van 10 november 2017;

-        de e-mail met aanvullende stukken van [ notaris 1 ] van 27 februari 2018.

1.2 De klachtzaak is ter zitting van 9 maart 2018 behandeld, waarbij zijn verschenen klaagster en haar gemachtigde enerzijds en de notarissen anderzijds. Zowel de gemachtigde van klaagster als de notarissen hebben ter zitting een pleitnota overgelegd. Klaagster heeft aan haar pleitnota aanvullende stukken gehecht.

2. De feiten

2.1 De echtgenoot van klaagster, de heer [ naam erflater ] (hierna: erflater) is op 2 december 2013 overleden. De erfgenamen van erflater zijn klaagster en de twee dochters (hierna: de dochters) van erflater uit een eerder huwelijk. De erfgenamen hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard.

2.2 In januari 2014 heeft klaagster [ notaris 1 ] gevraagd om haar bij te staan bij de afwikkeling van de nalatenschap. Deze opdracht heeft [ notaris 1 ] per brief van 9 januari 2014 aan klaagster bevestigd, welke brief door klaagster voor akkoord is ondertekend.

2.3 De dochters hebben, zonder overleg met klaagster, [ notaris 2 ] benoemd tot boedelnotaris. Tevens hebben de dochters [ notaris 1 ] benoemd als boedelgevolmachtigde namens hen.

2.4 Er was sprake van twee levensverzekeringen. De uitkeringen hiervan waren verpand aan de hypotheekbank van het woonhuis van erflater en klaagster. (Een medewerkster van )

[ notaris 1 ] heeft in februari 2014 de verzekeraars verzocht om de uitkeringen onder zich te houden totdat duidelijk was of de uitkeringen al dan niet moesten worden ingekort.

2.5 Per aangetekende brief van 18 februari 2014 heeft klaagster de opdracht aan [ notaris 1 ] ingetrokken. In die brief schreef klaagster onder meer:

“Uiteraard realiseer ik mij dat u van de dochters van mijn man boedelvolmacht heeft gekregen en dat de dochters, naar wij uit een telefoongesprek met mevrouw [ naam medewerkster ] begrepen, uw kantoor heeft benoemd tot boedelnotaris. Wij zullen dus met elkaar blijven overleggen om deze vereffening zo effectief mogelijk te doen plaatsvinden.

Ik wens hier tevens vast te leggen dat ondergetekende geen opdrachtgever is voor uw aanstelling als boedelnotaris en gevolmachtigde van de dochters hetgeen van belang is indien de baten van de boedel ontoereikend zouden zijn om uw nota’s te kunnen voldoen.”

2.6 [ Notaris 1 ] was betrokken bij de onderhandse verkoop en levering van de woning aan de [ adres van de woning ]. Deze woning was bezwaard met een hypotheekrecht. De hypotheekhouder heeft [ notaris 1 ] een bedrag van € 4.175,- betaald als vergoeding van zijn werkzaamheden.

2.7 Nadat de laatste onverdeelde baat uit de boedel eind 2015 te gelde was gemaakt, heeft de adviseur van klaagster op 22 juli 2016 een voorstel tot finale afwikkeling gedaan.

[ Notaris 1 ] en de dochters hebben op 7 april 2017 gereageerd met een tegenvoorstel.

2.8 De adviseur van klaagster heeft op 21 april 2017 [ notaris 1 ] een e-mail gestuurd met daarin een verzoek tot verder overleg. Naar aanleiding hiervan heeft er een gesprek plaatsgevonden op 2 juni 2017. Tijdens dat gesprek is een nieuw voorstel tot stand gekomen, welk voorstel [ notaris 1 ] met de dochters zou gaan bespreken.

2.9 Omdat klaagster geen reactie van [ notaris 1 ] ontving op het voorstel van 2 juni 2017, heeft klaagster op 16 juli 2017 opnieuw een voorstel aan de notarissen gestuurd. Eind augustus 2017 had klaagsters nog steeds geen inhoudelijke reactie van de notarissen ontvangen. Daarom is zij overgegaan tot het indienen van haar klaagschrift van 22 augustus 2017.

3. De klacht en het verweer

3.1 Klaagster verwijt de notarissen dat zij zich ernstig hebben misdragen bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater. De klacht valt uiteen in de volgende onderdelen:

1)     De notarissen hebben op papier een functiescheiding voorgesteld, te weten

[ notaris 1 ] als boedelgevolmachtigde van twee vereffenaars en [ notaris 2 ] als boedelnotaris. Deze functiescheiding werd in de praktijk niet nageleefd. [ notaris 2 ] heeft geen neutrale, coördinerende rol gespeeld, ook niet toen klaagster hier expliciet om verzocht;

2)     [ notaris 2 ] heeft zich geen enkele moeite getroost de afwikkeling van de nalatenschap te behandelen, laat staan de regie te voeren. [ notaris 2 ] was door de dochters benoemd en die benoeming kon niet ongedaan worden gemaakt door enige opzegging van de zijde van klaagster. [ notaris 2 ] had de opdracht aanvaard en moest daarom als zodanig blijven acteren ten behoeve van de gehele nalatenschap en niet alleen ten behoeve van de dochters. Het feit dat klaagster niet wenste bij te dragen in de kosten voor de boedelnotaris, ontslaat hem niet van die verplichting;

3)     [ notaris 1 ] heeft pas in een laat stadium aan klaagster gemeld dat hij zich vooral bezig houdt met het behartigen van de belangen van twee van de drie vereffenaars in plaats van de formele rol van boedelgevolmachtigde van twee vereffenaars. [ notaris 1 ] heeft zich niet als onpartijdig notaris opgesteld door zijn handelen richting de verzekeraars (klachtonderdeel 5) en het feit dat [ notaris 1 ] het finaal verrekenbeding uit de huwelijkse voorwaarden tussen klaagster en erflater onjuist heeft toegepast bij de berekening van de nalatenschap. Hoewel het de opdracht aan

[ notaris 1 ] was om klaagster bij te staan, heeft hij een onevenwichtigheid richting de dochters gecreëerd door hen toe te staan de afwikkeling van de nalatenschap eindeloos te vertragen;

4)     [ notaris 1 ] heeft zich uit de verkoop van de woning een bedrag van € 4.175,- toegeëigend. Dit was tegen uitdrukkelijke voorafgaande instructies van klaagster.

Klaagster is van mening dat [ notaris 1 ] bij de onderhandse verkoop van de woning aan de [ adres van de woning ] niet optrad als verkoper en daarom de lagere vergoeding van € 1.500,- moest bedingen bij de hypotheekhouder. Doordat [ notaris 1 ] in eerste instantie een vergoeding van € 10.000,- wilde bedingen en de hypotheekhouder dit niet wilde accepteren, liep de verkoop van het pand aanzienlijke vertraging op.

Klaagster stelt dat niet [ notaris 1 ] en de hypotheekhouder “baas” zijn van de vereffening, maar de gezamenlijke vereffenaars. Bovendien bepaalt de separatistenregeling dat de vergoeding wordt toegekend aan de boedel en dus niet aan [ notaris 1 ]. [ notaris 1 ] heeft derhalve geld onttrokken aan de boedel en is niet gezamenlijk met klaagster als vereffenaar opgetreden;

5)     In een overeenkomst tussen klaagster en [ notaris 1 ] was afgesproken dat hij klaagster zou bijstaan. Ondanks een expliciet verbod van klaagster, heeft [ notaris 1 ] de verzekeraars aangeschreven met het verzoek om de uitkeringen onder zich te houden totdat duidelijk was of de uitkeringen al dan niet moesten worden ingekort. Deze actie had zeer nadelig voor klaagster kunnen uitpakken. Bovendien ging

[ notaris 1 ] met zijn handelen voorbij aan de geldende jurisprudentie over dit onderwerp. Als gevolg van dit handelen van [ notaris 1 ] is de sfeer tussen de erfgenamen zeer ernstig verstoord;

6)     De wet eist dat vereffenaars van een beneficiair aanvaarde nalatenschap gezamenlijk optreden. [ notaris 1 ] heeft meermaals niet aan deze eis voldaan. Klaagster heeft dit klachtonderdeel nader ingevuld door te verwijzen naar de brieven aan de levensverzekeraars (klachtonderdeel 5) en de vergoeding van € 4.175,- van de hypotheekhouder (klachtonderdeel 4). Voorts wijst klaagster op de weigering van [ notaris 1 ] om aan klaagster mededeling te doen met welke crediteuren contact was en wat de inhoud van dat contact was. Ter onderbouwing hiervan heeft klaagster een

e-mail als aanvullend stuk aan haar pleitnota gehecht.

3.2 Op het verweer van de notarissen zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling van de klacht, nader ingaan.

4. De beoordeling

Aanvullende stukken bij pleitnota klaagster

4.1 Ten aanzien van de aanvullende stukken die klaagster heeft overgelegd als bijlagen bij haar pleitnota overweegt de kamer als volgt. Het reglement van de kamer schrijft voor dat aanvullende producties waar een partij zich op wil beroepen uiterlijk tien kalenderdagen voorafgaand aan de zitting moeten worden ingediend. Nu klaagster de aanvullende stukken pas ter zitting aan de kamer en de notarissen heeft overgelegd, hebben de notarissen en de kamer geen kennis kunnen nemen van de betreffende stukken. De stukken zijn te laat ingediend en daarom wordt bij de beoordeling van de klacht geen acht geslagen op de aanvullende stukken die gehecht waren aan de pleitnota van klaagster.

Inhoudelijke beoordeling

4.2 Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notarissen een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

Klachtonderdeel 1

4.3 De kamer overweegt als volgt. Op grond van artikel 99 lid 21 Wna kan een klacht slechts worden ingediend binnen drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen. Gelet op de inhoud van de brief van klaagster van 18 februari 2014 aan de notarissen, staat vast dat klaagster op dat moment op de hoogte was van de afgesproken functiescheiding tussen de notarissen. Nu klaagster hierover pas in augustus 2017 heeft geklaagd, is de termijn van drie jaar genoemd in artikel 99 lid 21 Wna verstreken. De kamer zal klaagster derhalve op dit klachtonderdeel niet ontvankelijk verklaren in haar klacht.

Klachtonderdeel 2

4.4 [ notaris 2 ] heeft het volgende verweer gevoerd.

Klaagster wilde niet dat [ notaris 2 ] optrad als boedelnotaris. Evenmin wilde klaagster (mee)betalen voor zijn werkzaamheden. Ook de dochters hebben aangegeven dat zij wensten dat de notariële kosten zo laag mogelijk bleven, omdat zij geen financiële middelen hadden. Daarnaast veronderstelden de dochters dat de omvang van de boedel zodanig zou zijn dat de werkzaamheden zo beperkt mogelijk dienden te blijven. Daarom is in overleg met de erfgenamen besloten dat de werkzaamheden van de boedelnotaris tot het minimale beperkt zouden blijven.

4.4.1 De dochters wensten de inschrijving van de boedelnotaris niet in te trekken, omdat ook bij escaleren van een eventueel conflict alsdan de belangen van de jong meerderjarigen optimaal behartigd konden worden. Het handhaven van de inschrijving in het boedelregister had ook een praktische bijkomstigheid omdat er daarmee een correspondentieadres was voor de schuldeisers van de nalatenschap. Er waren verder geen nadelen aan het handhaven van de inschrijving omdat in de relatie tussen de vereffenaars en de notarissen de afspraken duidelijk waren en jegens derden de kenbaarheid van de betrokkenheid van het kantoor van de notarissen bekend bleef. Tot slot merkt [ notaris 2 ] op dat in de literatuur niet duidelijk is of een boedelnotaris zich kan uitschrijven.

4.4.2 Klaagster heeft in correspondentie steeds aangegeven dat wat haar betreft de benoemde boedelnotaris niet nodig of zinvol was, dus [ notaris 2 ] vindt het bijzonder dat hij nu wordt aangesproken op het niet opnemen van zijn taken, waarvoor klaagster bovendien niet wilde betalen.

4.5 De kamer overweegt als volgt. Klaagster heeft haar stelling dat [ notaris 2 ] niet juist heeft gehandeld als boedelnotaris niet nader onderbouwd. Dit klachtonderdeel mist feitelijke grondslag. Dit klemt temeer nu klaagster in haar brief van 18 februari 2014 aangeeft geen opdrachtgever te zijn voor de benoeming van [ notaris 2 ] tot boedelnotaris. Bovendien wenste zij niet mee te betalen voor zijn werkzaamheden. De kamer zal dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel 3

4.6 [ notaris 1 ] heeft in zijn verweerschrift het volgende geschreven. [ notaris 1 ] heeft zich vanaf aanvang opgesteld als onpartijdig notaris die de belangen van alle erfgenamen behartigde. Omdat één van de dochters minderjarig was, de dochters geen financiële middelen hadden om een adviseur in te schakelen en hun moeder hen ook niet bijstond, hadden de dochters behoefte aan bescherming. Als notaris was [ notaris 1 ] gehouden om naar vermogen te voorkomen dat er een onevenwichtige situatie zou ontstaan door juridische onkunde bij de dochters en feitelijk overwicht van klaagster. Daarom is in overleg met de dochters en hun moeder [ notaris 1 ] benoemd tot boedelgevolmachtigde namens hen en

[ notaris 2 ] tot boedelnotaris.

4.6.1 De belangen van klaagster zijn nimmer uit het oog verloren en [ notaris 1 ] heeft steeds in overleg met klaagster en haar adviseur gezocht naar oplossingen en mogelijkheden om de complexe situatie in het belang van alle betrokkenen af te handelen. Dat de dochters en klaagster niet tot overeenstemming kunnen komen, kan [ notaris 1 ] niet worden verweten.

4.6.2 Uit haar brief van 18 februari 2014 blijkt dat klaagster zelf de lijnen heeft getrokken wat bevoegdheden betreft. Dat [ notaris 1 ] te laat zou hebben aangegeven dat hij namens de dochters optreedt, is in strijd met de situatie die klaagster zelf heeft gecreëerd, aldus

[ notaris 1 ].

4.7 De kamer overweegt als volgt. Voor zover klaagster in dit klachtonderdeel het handelen van [ notaris 1 ] ten aanzien van de levensverzekeringen aanhaalt, verwijst de kamer naar hetgeen zij heeft overwogen bij klachtonderdeel 5. Voor het overige volgt de kamer hetgeen [ notaris 1 ] in zijn verweerschrift heeft aangevoerd. Nu onvoldoende is gesteld en gebleken dat [ notaris 1 ] partijdig zou hebben gehandeld, zal de kamer dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel 4

4.8 [ notaris 1 ] heeft in zijn verweerschrift het volgende aangevoerd. Voor de verkoop van het registergoed aan de [ adres van de woning ] moesten werkzaamheden worden verricht. De bank was hypotheekhouder en haar vordering kon niet volledig uit de verkoopopbrengst worden voldaan. De bank was bereid voor (een deel van de notariële) werkzaamheden van

[ notaris 1 ] te betalen, met name die kosten voor werkzaamheden die mede in het belang van de bank als schuldeiser zijn verricht. Als klaagster zich niet kan vinden in de tussen de bank en [ notaris 1 ] afgesproken vergoeding, dient zij zich tot de bank te wenden.

4.9 De kamer overweegt als volgt. De kamer volgt [ notaris 1 ] in zijn standpunt dat de afgesproken vergoeding een afspraak tussen een derde, de hypotheekhouder, en [ notaris 1 ] betrof. Klaagster stond hier buiten. De kamer zal daarom dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel 5

4.10 De kamer overweegt als volgt. Het handelen van (de medewerkster van) [ notaris 1 ] ten aanzien van de uitkering van de levensverzekeringen heeft in februari 2014 plaatsgevonden. Nu klaagster naar aanleiding van dit handelen de opdracht aan [ notaris 1 ] op 18 februari 2014 heeft ingetrokken, staat vast dat klaagster vanaf februari 2014 op de hoogte was van het handelen van [ notaris 1 ] ten aanzien van de uitkeringen uit de levensverzekeringen. Nu klaagster hierover pas in augustus 2017 heeft geklaagd, is de termijn van drie jaar genoemd in artikel 99 lid 21 Wna verstreken. De kamer zal klaagster derhalve op dit klachtonderdeel niet ontvankelijk verklaren.

Klachtonderdeel 6    

4.11 [ notaris 1 ] heeft het volgende verweer gevoerd. [ notaris 1 ] heeft steeds in nauw overleg met en met de benodigde medewerking van de betrokkenen de nalatenschap behandeld. [ notaris 1 ] was de gemachtigde van de dochters en hij kon uitsluitend met instemming van de dochters handelen. Dat er een verschil van inzicht is tussen de dochters en klaagster waardoor er geen actie kon worden ondernomen, kan niet aan [ notaris 1 ] verweten worden. [ notaris 1 ] heeft zich steeds zoveel mogelijk ingezet om oplossingen te vinden, de complexe materie te verhelderen en vermogensoverzichten op te stellen.

4.12 De kamer overweegt als volgt. Voor zover klaagster in dit klachtonderdeel wijst op de brieven aan de levensverzekeraars, verwijst de kamer naar hetgeen zij heeft overwogen bij klachtonderdeel 5. Voor zover klaagster wijst op de met de hypotheekhouder overeengekomen vergoeding van € 4.175,-, verwijst de kamer naar hetgeen zij heeft overwogen bij klachtonderdeel 4. Klaagster heeft tot slot in haar pleitnota gewezen op de weigering van [ notaris 1 ] om mededelingen te doen over het contact met crediteuren. Klaagster verwijst daarbij naar een e-mailbericht dat zij aan haar pleitnota heeft gehecht. Nu de kamer in alinea 4.1 heeft overwogen dat de e-mail waar klaagster naar verwijst buiten beschouwing blijft bij de beoordeling van de klacht, mist dit onderdeel van de klacht feitelijke grondslag.

4.12.1 Naar het oordeel van de kamer is onvoldoende onderbouwd op welk punt [ notaris 1 ] in gebreke zou zijn gebleven. De medewerking van alle vereffenaars is noodzakelijk voor de afwikkeling van de nalatenschap. Het kan [ notaris 1 ] niet verweten worden dat er kennelijk verschil van inzicht bestaat tussen klaagster en de dochters over de wijze waarop de nalatenschap dient te worden afgewikkeld. De kamer zal daarom dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

5. De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

-        verklaart klaagster met betrekking tot klachtonderdeel 1 en 5 niet ontvankelijk in haar klacht;

-        verklaart klachtonderdeel 2, 3, 4 en 6 ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. C.J.M. Hendriks, voorzitter, mrs. A.M.S. Kuipers, J.G.T.M. Castrop, A.W. Drijver en V. Oostra, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.K.H. Wagemaker, secretaris, en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 20 april 2018.

De secretaris

De voorzitter

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.