ECLI:NL:TNORDHA:2017:8 Kamer voor het notariaat Den Haag 16-61

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2017:8
Datum uitspraak: 15-03-2017
Datum publicatie: 17-03-2017
Zaaknummer(s): 16-61
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klaagster verwijt de notaris dat hij geen actie heeft ondernomen toen hij er van op de hoogte raakte dat erflaatster was overleden. De notaris had klaagster daarvan op de hoogte moeten stellen en haar – in het kader van de verdeling van de nalatenschap van erflaatster – de gelegenheid moeten bieden om aanspraak te maken op haar erfdeel in de onverdeelde nalatenschap van erflater. De notaris had klaagster moeten informeren dat haar vordering op de nalatenschap van erflater door het overlijden van erflaatster opeisbaar was geworden. De notaris had niet mee mogen werken aan de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster.

Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag

Beslissing d.d. 15 maart 2017 inzake de klacht onder nummer 16-61 van:

[klaagster] ,

hierna ook te noemen: klaagster,

advocaat mr. J.F. van Nouhuys te Rotterdam,

tegen

[notaris] ,

notaris te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: de notaris.

De procedure

De Kamer heeft kennisgenomen van:

·         de klacht, met bijlagen, ingekomen op 11 augustus 2016,

·         het antwoord van de notaris, met bijlagen.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 februari 2017. Daarbij waren aanwezig klaagster bijgestaan door haar advocaat mr. J.F. van Nouhuys, en de notaris. Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt met daaraan de door beide partijen overgelegde pleitnotities gehecht.

De feiten

Op 3 april 2012 is de vader van klaagster, de heer [A] (hierna te noemen: erflater), overleden. Erflater had geen testament gemaakt. Erflater heeft zijn vier in leven zijnde kinderen achtergelaten. Erflater was onder het maken van huwelijksvoorwaarden in eerste echt gehuwd met mevrouw [B]. Dit huwelijk is door echtscheiding ontbonden. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren (waaronder klaagster). Vervolgens is erflater in tweede echt gehuwd (in algehele gemeenschap van goederen) met mevrouw [C]. Dit huwelijk is eveneens ontbonden door echtscheiding in 1997. Uit dit huwelijk zijn ook twee kinderen geboren.

Sinds 1 februari 1998 voerden erflater en mevrouw [C] weer een gemeenschappelijke huishouding en hadden zij een affectieve relatie.

In een op 12 februari 2001 voor mr. [D], notaris te [vestigingsplaats], verleden samenlevingsovereenkomst tussen erflater en mevrouw [C], is voor zover van belang, het volgende vermeld:

“(…)

verblijvingsbeding

artikel 8

1. Indien het faillissement van een partij wordt aangevraagd of de overeenkomst eindigt door overlijden van één van de partijen, verblijven alle gemeenschappelijke goederen en schulden aan de andere partij.

Bij verblijving tengevolge van faillissement is de verkrijger bovendien verplicht aan de andere partij te vergoeden het zuiver saldo van de helft van het gemeenschappelijk vermogen, vast te stellen op de wijze hierna in artikel 9 lid 4 geregeld.

2. Degene, aan wie overeenkomstig het in het vorig lid bepaalde de gemeenschappelijke goederen en schulden verblijven, heeft het recht binnen een maand na het eindigen van de overeenkomst te verklaren, dat hij de verblijving niet wenst.

Het in lid 1 genoemde verblijvensbeding heeft dan geen gevolg.

3. Voor het geval van verblijving na overlijden, verlenen partijen elkaar over en weer volmacht ter uitvoering van de verplichting tot levering van de verbleven gemeenschappelijke bezittingen.

Deze volmacht is onherroepelijk.

(…)”.

De notaris heeft op 4 oktober 2012 op verzoek van de broer van klaagster, de heer [X] (hierna: de broer), een verklaring van erfrecht afgegeven. Uit deze verklaring van erfrecht blijkt dat mevrouw [C] aan de notaris heeft bevestigd dat zij geen gebruik heeft gemaakt van het haar toegekende recht te verklaren dat zij de verblijving niet wenst.

Op grond van de wettelijke verdeling heeft mevrouw [C] op het moment van overlijden van erflater alle goederen van hem in eigendom verkregen, komen de schulden voor haar rekening en is zij verplicht die te voldoen.

De erfgenamen hebben allen de nalatenschap aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving. Drie erfgenamen, waaronder klaagster, hebben de vierde erfgenaam, de broer, boedelvolmacht verleend.

Op 6 september 2014 is mevrouw [C] (hierna te noemen: erflaatster) overleden.

De klacht en het verweer van de notaris

Klaagster verwijt de notaris dat hij geen actie heeft ondernomen toen hij er van op de hoogte raakte dat erflaatster was overleden. De notaris had klaagster daarvan op de hoogte moeten stellen en haar – in het kader van de verdeling van de nalatenschap van erflaatster – de gelegenheid moeten bieden om aanspraak te maken op haar erfdeel in de onverdeelde nalatenschap van erflater. De notaris had klaagster moeten informeren dat haar vordering op de nalatenschap van erflater door het overlijden van erflaatster opeisbaar was geworden. De notaris had niet mee mogen werken aan de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster.

Klaagster geeft de voorkeur aan een minnelijke schikking, waarbij de notaris een beroep doet op zijn aansprakelijkheidsverzekering teneinde de schade aan de zijde van klaagster (circa € 7.000,-) te vergoeden.

De notaris heeft het volgende aangevoerd. De notaris is niet betrokken geweest bij het opstellen en passeren van de samenlevingsovereenkomst tussen erflater en erflaatster. De onderhavige situatie is  ontstaan naar aanleiding van die samenlevingsovereenkomst. De broer van klaagster had de notaris naar aanleiding van het overlijden van erflater opdracht gegeven een verklaring van erfrecht op te stellen. In dat verband heeft de notaris contact gelegd met klaagster als wettelijk erfgenaam van haar vader. Daarnaast heeft de notaris de broer geadviseerd om naast de verklaring van erfrecht ook een akte vaststelling erfdelen op te laten maken, zodat voor ieder van de betrokkenen duidelijk zou zijn waarop ieder van hen in de toekomst aanspraak zou kunnen maken. Op een bepaald moment heeft de broer de notaris bericht dat hij geen prijs meer stelde op de akte vaststelling erfdelen. De notaris kan partijen niet dwingen een akte te ondertekenen als over de noodzaak daarvan geen consensus (meer) bestaat.

Omdat klaagster geen erfgenaam is van erflaatster, staat zijn beroepsgeheim de notaris in de weg dat hij haar informeert over het overlijden van erflaatster, en/of de gevolgen daarvan.

De notaris heeft diverse malen aan klaagster en haar advocaat gemotiveerd uitleg en toelichting gegeven over de gang van zaken en de juridische consequenties van onderhavige situatie. De notaris heeft klaagster schriftelijk bericht dat het haar vrij staat om een beroep te doen op haar legitieme portie. De notaris heeft nimmer een reactie van klaagster hierop ontvangen. Klaagster wil blijkbaar geen contact opnemen met de andere erfgenamen over de exacte omvang en de uitkering van haar erfdeel. Ook de notaris of haar advocaat heeft zij niet de opdracht gegeven om met de andere erfgenamen in overleg te gaan. Klaagster kiest er voor om stil te zitten.

De notaris acht zich niet aansprakelijk, zodat een minnelijke schikking wat hem betreft niet aan de orde is.

De beoordeling van de klacht

Ter beoordeling van de Kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 93 Wna. Een notaris is aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. 

De Kamer overweegt het volgende. Niet is vast komen te staan wat precies de taak van de notaris was bij de verdeling van de nalatenschap van erflaatster. Vast is komen te staan dat de notaris het concept van de akte vaststelling erfdelen van erflater heeft opgesteld. Hij was er derhalve van op hoogte dat klaagster een vordering had die pas opeisbaar werd bij overlijden van erflaatster. De Kamer is van oordeel dat de notaris, gezien de betrokkenheid van klaagster bij de concept akte vaststelling erfdelen zonder schending van zijn geheimhoudingsplicht klaagster had kunnen informeren over het overlijden van erflaatster. De – naar ter zitting duidelijk is geworden: (na consultatie van een collega) uitdrukkelijke – keuze om dat niet te doen maakt niet dat sprake is van een tuchtrechtelijk laakbaar handelende notaris. Primair is het de eigen verantwoordelijkheid van klaagster om haar erfdeel op te eisen. Nu zij noch de notaris noch haar eigen advocaat opdracht heeft gegeven om namens haar haar erfdeel op te eisen, maar er voor kiest om stil te zitten, en klaagster geen erfgenaam was van erflaatster kan klaagster haar eigen verantwoordelijkheid niet afwentelen op de notaris. De klacht is derhalve ongegrond.

De beslissing

De Kamer voornoemd:

verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. A.F.L. Geerdes, voorzitter, A.A. Muilwijk-Schaaij, R.J. Groenhof, P.H.B. Gorsira en E.S. Voskamp.

Deze beslissing is uitgesproken door mr. G.P. van Ham en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2017.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam. Het beroepschrift dient binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief door het Hof te zijn ontvangen, waarbij de datum van ontvangst door het Hof bepalend is.