ECLI:NL:TNORDHA:2017:27 Kamer voor het notariaat Den Haag 17-29

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2017:27
Datum uitspraak: 25-10-2017
Datum publicatie: 06-11-2017
Zaaknummer(s): 17-29
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie:   De Kamer vat de klachtonderdelen samen dat de kandidaat-notaris niet de eindverantwoordelijkheid op zich heeft genomen die van hem als leidinggevende van een notariskantoor mag worden verwacht.

Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag

Beslissing d.d. 25 oktober 2017 inzake de klacht onder nummer 17-29 van:

[klaagster] ,

hierna ook te noemen: klaagster,

tegen

[kandidaat-notaris] ,

kandidaat-notaris te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: de kandidaat-notaris,

advocaat mr. G.L. Maaldrink te Den Haag.

De procedure

De Kamer heeft kennisgenomen van:

·         de klacht, met bijlagen, ingekomen op 5 april 2017,

·         het antwoord van de notaris.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 september 2017. Daarbij waren aanwezig klaagster, en de kandidaat-notaris bijgestaan door advocaat mr. G.L. Maaldrink. Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt met daaraan de door beide partijen overgelegde pleitnotities gehecht.

De stukken die na de sluiting van de behandeling zijn binnengekomen blijven buiten beschouwing. De Kamer heeft daarin geen grond gezien de behandeling ter heropenen.

De feiten

De heer [X] (hierna te noemen: erflater) is op 1 maart 2015 overleden. Erflater heeft bij testament van 5 april 2014 over zijn nalatenschap beschikt. De echtgenote [Y], de zoon en de twee dochters zijn erfgenamen van de nalatenschap. De nalatenschap is onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaard. Bij beschikking van de kantonrechter te [vestigingsplaats] van 22 september 2015 is klaagster benoemd tot bewindvoerder over de goederen van de echtgenote.

Bij beschikking van de rechtbank te [vestigingsplaats] van 19 oktober 2015 is mr. [K] (hierna: [K]) benoemd tot vereffenaar in de nalatenschap van erflater. [K] was op dat moment werkzaam als kandidaat-notaris bij [naam notariskantoor], welk kantoor was ingeschakeld om de nalatenschap af te wikkelen. In verband met de tussen de erven gerezen problemen is door zoon [S] verzocht aan de rechtbank om [K] te benoemen tot vereffenaar. De kandidaat-notaris was enig (indirect) aandeelhouder van het notariskantoor waar [K] werkzaam was. [K] heeft zich bereid verklaard om tot vereffenaar te worden benoemd.

Mr. [T] (hierna te noemen: [T]) verrichtte op verzoek van [K] werkzaamheden in het dossier.

Klaagster heeft vanaf december 2015 meermalen per e-mail gecorrespondeerd met [T] over de geringe voortgang in de werkzaamheden van [K] als vereffenaar.

In de zomer van 2016 heeft de kandidaat-notaris, wegens vakantie van [K], in het  vereffeningsdossier een taxatierapport laten opmaken.

[K] en [T] zijn op 28 december 2016 door de kandidaat-notaris op non-actief gesteld en niet meer werkzaam op het notariskantoor.

Op 31 januari 2017 heeft klaagster aan mevrouw [B] (werkzaam bij [naam notariskantoor] en de kandidaat-notaris het volgende e-mailbericht gestuurd:

“(…)

Verder verwijs ik u naar onderstaande mail. Ook [de kandidaat-notaris] verzoek ik goede nota te nemen van de inhoud van die mail. Ik begrijp dat zowel de heer [K] als mevrouw [T] al per 1 januari 2017 bij uw kantoor vertrokken zijn. Het verbaast mij zeer dat ik daarover niet ben geïnformeerd en zelfs geen afwezigheidsmelding heb teruggekregen op die mail. Overigens staan beiden op de website van de KNB nog als werkzaam bij uw kantoor.

Ik verzoek u thans binnen twee dagen te reageren op de inhoud van onderstaande mail”.

In de e-mail van 24 januari 2017 heeft klaagster het volgende aan [T] bericht:

“Geachte mevrouw,

Aan de rechtbank [vestigingsplaats] heb ik geruime tijd geleden laten weten welke stappen u mijns inziens zou moeten zetten om tot afwikkeling van de nalatenschap van de heer [X] te komen. Ik neem aan dat u inmiddels de aangifte IB heeft ingediend alsmede de aangifte erfbelasting. Zo niet wil ik per omgaande van u weten wat exact de reden is dat dit nog niet is gebeurd. Ik wil precies van u weten welke gegevens u mist en welke stappen u wanneer heeft ondernomen om deze gegevens in uw bezit te krijgen.

Ik laat u bij deze tevens weten dat, mocht uw reactie onbevredigend zijn, ik een verzoek zal indienen bij de rechtbank om uw kantoor te ontslaan als vereffenaar en tevens een klacht zal indienen bij de KNB zowel tegen u als tegen de vereffenaar over de afhandeling van deze nalatenschap.”

De klacht en het verweer van de kandidaat-notaris

Klaagster heeft de klacht ingediend als bewindvoerder over het vermogen van [Y], mede namens zoon van erflater, de heer [S]. De taak van de vereffenaar was simpel want het ging om een buitengewoon eenvoudige ontbonden gemeenschap, bestaande uit een betaalrekening, een spaarrekening, inboedel, een auto en wat sieraden. De taak van de vereffenaar was het opstellen en indienen van de aangifte IB 2014 en overlijdensaangifte IB, opstellen en indienen van de aangifte erfbelasting, laten taxeren van de inboedel en de waarde van de Mercedes opzoeken via de ANWB waardewijzer. Vervolgens dient er een boedelbeschrijving te worden gemaakt.

Sinds de benoeming tot bewindvoerder heeft klaagster het notariskantoor proberen te bewegen een boedelbeschrijving op te stellen. Tot op heden is dat niet gelukt. De vereffening zit in een impasse. Klaagster heeft nimmer meer iets van [K] vernomen. Zij is niet geïnformeerd over het feit dat [K] en [T] niet meer op het kantoor werkzaam zijn.

De klacht van klaagster bestaat uit de volgende onderdelen:

1. klaagster verwijt de kandidaat-notaris dat hij als werkgever van [T] en [K] uiteindelijk eindverantwoordelijk is voor de gang van zaken binnen zijn kantoor. Door de kantoororganisatie niet op orde te hebben schaadt de kandidaat-notaris het vertrouwen in het notariaat;

2. door het niet willen overdragen van het dossier aan de door de rechtbank benoemde vereffenaar ([K]) schaadt de kandidaat-notaris het vertrouwen in het notariaat en gedraagt zich niet zoals het een kandidaat-notaris betaamt.

De kandidaat-notaris heeft het volgende aangevoerd. Ten tijde van de benoeming tot vereffenaar was [K] werkzaam op het kantoor [naam notariskantoor]. Sinds 28 december 2016 is [K] op non-actief gesteld. Eerst in 2017 heeft de kandidaat-notaris kennis genomen van het feit dat [K] [T] werkzaamheden heeft laten verrichten in het nalatenschapsdossier. Tijdens eerdere overleggen tussen de collega’s over de voortgang van dossiers zijn geen noemenswaardige zaken gemeld door [K] of [T], anders dan dat de erfgenamen onderling onenigheid hadden en dat daardoor de afwikkeling trager verliep dan gewenst.

Toen de kandidaat-notaris tijdens de gerechtelijke procedure wegens het arbeidsconflict het verzoek van [K] had ontvangen om het betreffende dossier aan [K] af te geven, heeft de kandidaat-notaris daar binnen twee dagen gehoor aan gegeven. De kandidaat-notaris wilde eerst een kopie van de inhoud van het dossier maken en kunnen bezien welke werkzaamheden wel waren uitgevoerd in het dossier.

Wat [K] vervolgens in de periode van 22 februari 2017 tot het indienen van de klacht in april 2017 als vereffenaar met het dossier heeft gedaan heeft zich geheel aan het zicht van de kandidaat-notaris onttrokken.

Wat betreft klachtonderdeel 1 is de kandidaat-notaris van mening dat dit onderdeel erg algemeen is gesteld. Op [K] en/of [T] als kandidaat-notaris rust een eigen tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid. Klaagster dient te bewijzen dat de kandidaat-notaris als werkgever op de hoogte was van het verweten handelen of redelijkerwijze op de hoogte had moeten zijn. Nu [K] en [T] beiden al jarenlang in de notariële praktijk werkzaam waren was er geen enkele reden voor de kandidaat-notaris om een dossier als de onderhavige te volgen en uitgaande brieven te controleren. De kandidaat-notaris heeft nimmer rechtstreeks van klaagster klachten over [K] danwel [T] vernomen.

Het tweede klachtonderdeel dient te worden afgewezen als niet-ontvankelijk, omdat klaagster niet als belanghebbende dient te worden aangemerkt bij de door [K] van de kandidaat-notaris verlangde afgifte van het vereffeningsdossier.

De beoordeling van de klacht

Ter beoordeling van de Kamer staat of de kandidaat-notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 93 Wna. Een kandidaat-notaris is aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die hij als kandidaat-notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk kandidaat-notaris niet betaamt. 

De Kamer vat de klachtonderdelen samen dat de kandidaat-notaris niet de eindverantwoordelijkheid op zich heeft genomen die van hem als leidinggevende van een notariskantoor mag worden verwacht.

Uit hetgeen door de kandidaat-notaris is aangevoerd kan worden afgeleid dat hij eerst in de zomer van 2016 bekend werd met het vereffeningsdossier. Zo hem toen de geringe voortgang in het dossier niet is opgevallen, hebben [K] en [T] hem, naar zijn zeggen, ook nadien in het regelmatige overleg over de lopende dossiers daarover niet geïnformeerd. Wat dat laatste betreft kan de kandidaat-notaris worden toegegeven dat van hem niet behoeft te worden verwacht dat hij – zonder andere informatie – mededelingen van [K] en/of [T] op hun juistheid zou controleren, ook al geldt in het algemeen dat een zekere voortgangsbewaking niet alleen de individuele medewerkers aangaat.

Toen de kandidaat-notaris zelf [K] en [T] eind december 2016 op non-actief had gezet was in het logisch verlengde daarvan adequaat handelen echter geboden. De kandidaat-notaris had intern de dossiers van beiden ter hand moeten nemen of minstgenomen dienen te controleren. Dat geldt ook voor de mailboxen, waar de kandidaat-notaris kennelijk toegang toe had. Hij had voorts extern de desbetreffende cliënten moeten informeren, al was het alleen maar met een ‘afwezigheidsmelding’, maar beter ware een inhoudelijke en adequate reactie.

Uit het dossier en hetgeen bij de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, blijkt niets van dat alles. In plaats daarvan heeft de kandidaat–notaris kennelijk een ‘piepsysteem’ gehanteerd en gewacht tot in dit geval klaagster eind januari 2017 opnieuw aan de bel trok. En hoewel in die mail een termijn van twee dagen was gesteld en er inmiddels ook al een eventuele klachtprocedure was aangezegd, heeft het kennelijk nog drie weken geduurd voordat de door rechtbank benoemde vereffenaar weer over het dossier kon beschikken. De beslissing met betrekking tot zijn medewerkers, aangenomen dat die beslissing weloverwogen is genomen, had voorzienbare gevolgen voor de cliënten. Door niet adequaat te reageren, heeft de kandidaat-notaris de voorzienbare belangen van die cliënten, in dit geval klaagster, veronachtzaamd. De klacht is dan ook gegrond.

Maatregel

Alles overziend oordeelt de Kamer dat de kandidaat-notaris klachtwaardig heeft gehandeld. De kandidaat-notaris heeft niet zorgvuldig gehandeld en heeft de belangen van zijn cliënt niet afdoende behartigd.

De Kamer acht de maatregel van berisping passend en geboden.

De beslissing

De Kamer voornoemd:

verklaart de klacht gegrond;

legt de notaris de maatregel van berisping op en besluit tot openbaarheid van de opgelegde maatregel;

bepaalt dat de opgelegde maatregel, nadat tegen onderhavige beslissing geen rechtsmiddel meer openstaat, ten uitvoer zal worden gelegd op een nader te bepalen vergadering van de Kamer, waartoe de notaris per aangetekende brief zal worden opgeroepen door de secretaris.

Deze beslissing is gegeven door mrs. G.H.M. Smelt, voorzitter, R.R. Roukema, L.G. Vollebregt, E.S. Voskamp en R.B. van der Horst, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2017.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam. Het beroepschrift dient binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief door het Hof te zijn ontvangen, waarbij de datum van ontvangst door het Hof bepalend is.