ECLI:NL:TNORDHA:2017:2 Kamer voor het notariaat Den Haag 16-34, 16-35 en 16-36

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2017:2
Datum uitspraak: 15-02-2017
Datum publicatie: 09-03-2017
Zaaknummer(s): 16-34, 16-35 en 16-36
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   De klacht bestaat – samengevat – uit twee onderdelen: 1. er is ten onrechte een declaratie van het notariskantoor van € 1191,79 aan nakosten voldaan; 2. er zijn te onrechte betalingen van € 5000,- en € 3000,- van de nalatenschapsrekening ABN AMRO  overgemaakt naar de kwaliteitsrekening van het notariskantoor.

Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag

Beslissing d.d. 15 februari 2017 inzake de klacht onder nummer 16-34, 16-35 en 16-36 van:

[klager] ,

hierna ook te noemen: klager,

tegen

[kandidaat-notaris] ,

kandidaat-notaris te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: kandidaat-notaris [A],

en

[notaris],

notaris te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: notaris [B],

en

[notaris] ,

notaris te [vestigingsplaats],

hierna te noemen: notaris [C],

hierna tezamen te noemen: de notarissen,

advocaat voor de notarissen: mr. S. Colsen te Amsterdam.

Het procesverloop

De Kamer heeft kennisgenomen van:

·         de klacht, met bijlagen, ingekomen op 18 mei 2016 bij de Kamer voor het notariaat in het ressort ‘s-Hertogenbosch,

·         het antwoord van de notarissen, met bijlagen,

·         aanvulling klacht, ingekomen op 31 augustus 2016, met bijlagen.

De plaatsvervangend voorzitter van de Kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch heeft op 18 mei 2016 de president van het gerechtshof te Amsterdam verzocht een andere Kamer voor het notariaat aan te wijzen voor de behandeling van de onderhavige klacht, nu notaris [B] plaatsvervangend lid is van de Kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch. Bij beslissing van 25 mei 2016 heeft de president van het gerechtshof te Amsterdam op de voet van artikel 99 lid 2 van de Wet op het notarisambt (Wna) de Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag aangewezen teneinde zich met de behandeling van voormelde klacht te belasten.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 januari 2017. Daarbij waren aanwezig klager en notaris mr.[C] bijgestaan door advocaat mr. S. Colsen. Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt.

De feiten

Op 26 januari 2009 is de moeder van klager, mevrouw [G] (hierna te noemen: erflaatster), overleden. Erflaatster had op 24 juni 1999 een testament gemaakt voor notaris [C]. In het testament zijn klager en de drie andere kinderen van erflaatster tot enig erfgenaam benoemd en is mr.[D] (hierna: [D]), notaris te [vestigingsplaats] en kantoorgenoot van notaris [C] benoemd tot executeur. Bij akte aanvaarding executele en volmacht van 30 januari 2009 heeft [D] de executele aanvaard. [D] heeft bij deze akte alle medewerkers van het notariskantoor – in het bijzonder notaris [B] – volmacht gegeven om hem als executeur te vertegenwoordigen.

Klager heeft vervolgens diverse (tucht-)procedures aangespannen tegen de (afzonderlijke) notarissen.

De klacht en het verweer van de notarissen

De klacht bestaat – samengevat – uit twee onderdelen:

1. er is ten onrechte een declaratie van het notariskantoor van € 1191,79 aan nakosten voldaan;

2. er zijn te onrechte betalingen van € 5000,- en € 3000,- van de nalatenschapsrekening ABN AMRO  overgemaakt naar de kwaliteitsrekening van het notariskantoor.

De notarissen hebben het volgende aangevoerd. Voor zover de klacht ziet op het handelen van notaris [B] en kandidaat-notaris [A] mist de klacht elke grondslag, omdat beiden niet of niet meer bij de behandeling van het dossier zijn betrokken. Notaris [B] is – anders dan klager stelt – nimmer als behandelaar of notaris betrokken geweest bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster.

De Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden heeft, anders dan klager stelt, geoordeeld dat uit het feit dat de executeur die belast is met de afwikkeling van de nalatenschap een volmacht heeft gegeven aan medewerkers van het notariskantoor, niet kan worden geconcludeerd dat notaris [B] als notaris betrokken is. Zij is ook niet als boedelnotaris of als betrokken notaris ingeschreven in het boedelregister. Aangezien zij geen enkele betrokkenheid heeft bij de klacht verzoeken de notarissen klager jegens notaris [B] niet ontvankelijk te verklaren.

Kandidaat-notaris [A] heeft de aan haar door de executeur verleende volmacht om persoonlijke redenen teruggegeven. Aangezien zij geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij het feit waarover klager klaagt verzoeken de notarissen klager niet ontvankelijk te verklaren.

De enige die betrokken is, is notaris [C], zulks op uitdrukkelijk verzoek van de executeur.

Zodra er in het nalatenschapsdossier een nieuwe stap wordt gezet, dient klager een klacht in.

Per klachtonderdeel hebben de notarissen het volgende aangevoerd. Klager klaagt over het feit dat een declaratie van € 1191,79 van het notariskantoor is voldaan. De rekening van het notariskantoor is uitgebracht aan de executeur. Zoals de executeur schriftelijk heeft aangegeven is de betreffende declaratie opgenomen in zijn rekening en verantwoording welke door het Hof Den Bosch is goedgekeurd op 25 maart 2014. Klager heeft eerder bij drie instanties geprocedeerd over de declaratie betreffende de boedelbehandeling, te weten bij de Ringvoorzitter KNB Ring Maastricht, Rechtbank Den Haag en de Raad van State in hoogste instantie. Bij de Raad van State is klager in het ongelijk gesteld. Uit deze uitspraak volgt dat klager niet rechtstreeks bij de boedelnotaris kan klagen over diens declaraties, maar dat hij de eventuele bezwaren aan de orde kan stellen bij de executeur die op grond van artikel 4:151 van het Burgerlijk Wetboek rekening en verantwoording moet afleggen aan de erfgenamen. Deze rekening en verantwoording ligt ter goedkeuring voor aan de Rechtbank Limburg, aangezien klager wederom heeft geweigerd goedkeuring te verlenen aan de door de executeur opgestelde rekening en verantwoording.

De beoordeling van de klacht

Ter beoordeling van de Kamer staat of de notarissen hebben gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 93 Wna. Notarissen zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden, alsmede ter zake van handelen of nalaten dat behoorlijke notarissen niet betaamt. 

Voor zover de klacht betrekking heeft op het handelen van notaris [B] en kandidaat-notaris [A] acht de Kamer klager niet ontvankelijk. Niet is komen vast te staan dat beide notarissen betrokken zijn geweest bij het handelen of nalaten waarover de onderhavige klachten gaan.

Voor zover het klachtonderdeel 1 betreft overweegt de Kamer als volgt. Het bedrag van € 1191,79 staat vermeld op de declaratie van 30 december 2011 die aan de executeur is verstuurd. Ter zitting heeft mr. Colsen namens notaris [C] onweersproken verklaard dat de betreffende declaratie is opgenomen in de rekening en verantwoording van de executeur die per 31 december 2012 aan de erven is verstrekt. In artikel 99 lid 15 Wna staat het volgende:

“Een klacht kan slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen. 

Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken”.

Nu de declaratie van 30 december 2011 in de rekening en verantwoording van de executeur per 31 december 2012 is opgenomen en de executeur deze rekening en verantwoording op of omstreeks 31 december 2012 aan de erfgenamen heeft toegezonden is klager reeds in die tijd bekend geraakt met de betreffende declaratie. Klager is niet ontvankelijk, nu de klacht is ingekomen op 17 mei 2016 en de termijn van drie jaren is verstreken.

Voor zover het klachtonderdeel 2 betreft overweegt de Kamer als volgt. De klacht is ongegrond. De genoemde bedragen staan op de kwaliteitsrekening van de notaris. Deze bedragen behoren nog steeds tot de boedel.

De beslissing

De Kamer voornoemd:

verklaart klager niet ontvankelijk voor zover de klacht betrekking heeft op het handelen van notaris [B] en kandidaat-notaris [A];

verklaart klager niet ontvankelijk voor zover het klachtonderdeel 1 betreft;

verklaart de klacht voor zover het klachtonderdeel 2 betreft ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. G.P. van Ham, voorzitter, O. van der Burg, P.J. van Veen, E.S. Voskamp en R.B. van der Horst.

Deze beslissing is uitgesproken door mr. G.P. van Ham en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2017.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam. Het beroepschrift dient binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief door het Hof te zijn ontvangen, waarbij de datum van ontvangst door het Hof bepalend is.