ECLI:NL:TNORARL:2017:16 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/311774 / KL RK 16/132

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2017:16
Datum uitspraak: 28-03-2017
Datum publicatie: 23-05-2017
Zaaknummer(s): C/05/311774 / KL RK 16/132
Onderwerp:
  • Personen- en Familierecht
  • Personen- en Familierecht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De kandidaat-notaris heeft in de eerdere klachtprocedure verklaard dat hij over concrete informatie beschikt op basis waarvan hij heeft geconstateerd dat de toedeling reeds had plaatsgevonden. In die procedure heeft de kamer geoordeeld dat de kandidaat-notaris de gevraagde informatie niet met een beroep op de geheimhoudingsplicht aan klager had mogen onthouden. Om die reden is thans van belang dat klager onbetwist heeft gesteld dat hij na die beslissing zonder resultaat bij herhaling heeft gevraagd om meergenoemde informatie. De kandidaat-notaris heeft ten onrechte nagelaten deze informatie aan klager te verstrekken.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN                              

Kenmerk: C/05/311774 / KL RK 16/132

Beslissing van de kamer voor het notariaat op de klacht van

[…],

wonende te […],

tegen

[…],

kandidaat-notaris te […].

Partijen worden hierna klager en kandidaat-notaris genoemd.

1. Het verloop van de procedure

1.1   Het verloop van de procedure blijkt uit

-        een email van klager van 17 november 2016

-        een email van klager van 18 november 2016

-        een email van de kandidaat-notaris van 5 december 2016

-        het verweer van de kandidaat-notaris van 16 januari 2017.

1.2   De klachtzaak is ter zitting van 8 maart 2017 behandeld. Klager is in persoon verschenen. De kandidaat-notaris is, met kennisgeving, niet verschenen.

2. De feiten

2.1 Klager is één van de tien kinderen die zijn geboren uit het huwelijk van [ A ] (hierna: vader) en [ B ] (hierna: moeder).

2.2 Vader voerde samen met zijn zoon  [ J ] een landbouwbedrijf te […].

2.3 Na het overlijden van vader op 25 augustus 1993 zijn moeder en haar zoons [ C ] en [ D ]  met ingang van 1 januari 1995 een maatschap aangegaan waarin zij het landbouwbedrijf uitoefenen.

2.4 Na het overlijden van [ D ] op 5 oktober 2009 zijn moeder en de broers (waaronder klager) en zussen van [ D ] (hierna ook: erflater) de erfgenamen.

2.5 In een beschikking van de kantonrechter van 2 april 2014 is onder meer bepaald dat het aandeel van erflater in de maatschap in zijn nalatenschap is gevallen. Verder is vermeld dat partijen ter zitting overeenstemming heb[ D ] bereikt over de waarde van genoemd aandeel.

2.6 Op 8 mei 2014 heeft notaris […] een akte gepasseerd waarbij de maatschap tussen moeder en [ C ] is verdeeld. De akte is voorbereid door de kandidaat-notaris.

2.7 Op vragen van klager van 15 maart 2016 heeft de kandidaat-notaris klager meegedeeld dat op zijn kantoor alleen de akte is gepasseerd waarbij moeder haar volledige maatschapsaandeel en haar juridische eigendom heeft overgedragen aan [ C ].

2.8 Klager en de boedelnotaris hebben vragen gesteld over de overdracht van een deel van de onverdeelde erfenis, namelijk het aandeel van [ D ] in de maatschap, zonder dat de andere erfgenamen daarbij betrokken zijn. De kandidaat-notaris heeft daarop meegedeeld dat hij stukken in zijn bezit heeft die dat rechtvaardigen. Aan klager en de boedelnotaris is, ondanks hun verzoek daartoe, geen inzage verleend in die stukken.

2.9 Op 21 april 2016 heeft klager een klacht tegen de kandidaat-notaris ingediend bij de kamer. De klacht ziet onder meer op de inhoud van de akte van 8 mei 2014 en het niet informeren van klager over het passeren van de akte. Daarnaast is geklaagd over het beroep op de geheimhoudingsplicht toen klager vroeg hoe de maatschap aan moeder en [ C ] kon zijn toegedeeld zonder toestemming van de andere erfgenamen. Met name werd volgens klager ten onrechte geweigerd inzage te geven in het bij de akte van 8 mei 2014 behorende dossier. Ook is de kandidaat-notaris verweten dat hij alleen vragen wil beantwoorden nadat klager een bedrag van € 1.000,= zou hebben betaald.

2.10 Op de klacht van 21 april 2016 volgde een beslissing van de kamer van 7 oktober 2016. Onder 4.10 in genoemde beslissing heeft de kamer heeft onder meer als volgt geoordeeld: “De kandidaat-notaris heeft in zijn verweer aangegeven dat hij op basis van concrete aan hem verstrekte gegevens heeft geconstateerd dat de toedeling reeds had plaatsgevonden, waardoor hij de akte betreffende de afwikkeling van de maatschap tussen moeder en [ C ] kon passeren. Naar het oordeel van de kamer had de kandidaat-notaris over deze gegevens aan klager inlichtingen moeten verstrekken. Klager was rechthebbende bij de toedeling van het maatschapsaandeel van erflater aan moeder en [ C ].”

2.11 Na de beslissing van de kamer van 7 oktober 2016 is door de kandidaat-notaris geen informatie aan klager verstrekt.

3. De klacht en het verweer

3.1 Klager wijst op de beslissing van de kamer van 7 oktober 2016 en verwijt de notaris dat hij na deze beslissing geen stukken heeft overgelegd aan de erfgenamen en de boedelnotaris. Ter toelichting wijst klager er op dat het gaat om een verdeling van de maatschap/nalatenschap die tot stand is gekomen zonder goedkeuring en medeweten van de erfgenamen en de boedelnotaris. Ook is er geen goedkeuring van de kantonrechter gevraagd en is de vergeten nalatenschap niet in het boedelregister ingeschreven.

3.2 Daarnaast verwijt klager de kandidaat-notaris dat hij na het stellen van vragen over het voorgaande eerst een factuur van € 3.500,00 diende te voldoen. Op de vraag waarom hij als enige van de erfgenamen deze factuur zou moeten voldoen en de vraag om een specificatie, heeft de kandidaat-notaris niet geantwoord. Verder geeft klager aan dat de vraag van de boedelnotaris om een specificatie te verzenden ook onbeantwoord is gebleven.

3.3 De kandidaat-notaris heeft in zijn verzoek om uitstel voor het indienen van verweer van 5 december 2016 toegelicht dat de boedelnotaris al wel beschikt over stukken. Daarnaast merkt hij op dat het voor de boedelnotaris een ingewikkelde kwestie is. Volgens de kandidaat-notaris was het goed geweest als de boedelnotaris de formele procedures aan klager had uitgelegd.

3.4 In zijn verweer stelt de kandidaat-notaris zich op het standpunt dat de klacht een herhaling van zetten betreft. Gewezen wordt op de eerdere beslissing van de kamer waartegen geen hoger beroep is ingesteld. Volgens de kandidaat-notaris staat het ne-bis-in-idem beginsel er aan in de weg om deze klacht thans nogmaals te beoordelen.

4. De beoordeling

4.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Voor zover klager in zijn klacht zijn mede erfgenamen heeft genoemd en ook stelt dat sprake is van nalatig handelen door de kandidaat-notaris jegens de boedelnotaris zal de kamer dat buiten beschouwing laten. Klager heeft (als erfgenaam) zelf een klacht ingediend. Dat dit ook namens anderen (waaronder de boedelnotaris) zou zijn, is niet gebleken.

4.3 Voor wat betreft het beroep op het ne-bis-in-idem beginsel onderschrijft de kamer het standpunt van de kandidaat-notaris dat dit beginsel ook in het hier aan de orde zijnde tuchtrecht van toepassing is. Echter, anders dan de kandidaat-notaris, is de kamer van oordeel dat de klacht niet ziet op zaken waar al eerder over is geklaagd. Weliswaar heeft de klacht zijn oorsprong in hetzelfde feitencomplex, maar van belang is dat ze ziet op het handelen (of niet handelen) van de kandidaat-notaris van na de beslissing van de kamer van 7 oktober 2016.

4.4 Met betrekking tot het verstrekken van informatie aan klager acht de kamer, evenals klager, van belang dat de kandidaat-notaris in de eerdere klachtprocedure heeft verklaard dat hij over concrete informatie beschikt op basis waarvan hij heeft geconstateerd dat de toedeling reeds had plaatsgevonden (zie onder 2.10). De kamer heeft geoordeeld dat de kandidaat-notaris de gevraagde informatie niet met een beroep op de geheimhoudingsplicht aan klager had mogen onthouden. Om die reden is thans van belang dat klager onbetwist heeft gesteld dat hij na die beslissing zonder resultaat bij herhaling heeft gevraagd om meergenoemde informatie. Op grond hiervan is de kamer van oordeel dat de kandidaat-notaris ten onrechte heeft nagelaten deze informatie aan klager te verstrekken. Een reden daarvoor, heeft de kandidaat-notaris niet gegeven. Dat de kandidaat-notaris de gevraagde stukken reeds aan de boedelnotaris heeft verstrekt, zoals door de kandidaat-notaris aangevoerd, is voorts niet gebleken. De kamer zal derhalve dit onderdeel van de klacht gegrond verklaren.

4.5 De klacht over het op voorhand toezenden van een declaratie van € 3.500,00 naar klager is naar het oordeel van de kamer terecht voorgesteld. Weliswaar kan in het notariaat worden gevraagd een voorschot te voldoen alvorens werkzaamheden worden verricht, echter in dit geval is de redelijkheid van deze werkwijze niet gebleken. Bovendien heeft klager onbetwist gesteld dat hij op zijn verzoek om een specificatie geen reactie heeft ontvangen. De kamer zal derhalve ook dit onderdeel van de klacht gegrond verklaren.

4.6 Op de gegrondverklaring van een klacht, past in beginsel een tuchtrechtelijke reactie. De kamer ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding om de kandidaat-notaris opnieuw de maatregel van waarschuwing op te leggen.

4.7 Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.

5. De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

-        verklaart de klacht tegen de kandidaat-notaris gegrond;

-        legt de kandidaat-notaris de maatregel van waarschuwing op.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.J. Blaisse, voorzitter, mrs. I.F. Clement, F. Drost, K.H.H.J. Kuhlmann en L.P. Oostveen-ter Braak, en in tegenwoordigheid van G.J. Doeleman, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2017.

de secretaris                                                            de voorzitter

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Postadres, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.