ECLI:NL:TNORARL:2017:13 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/305909 KL RK 16/84

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2017:13
Datum uitspraak: 31-01-2017
Datum publicatie: 19-05-2017
Zaaknummer(s): C/05/305909 KL RK 16/84
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Het is niet aan de kamer om te oordelen over de zaken aangaande de nalatenschap waarover klager en [ B ] van mening verschillen. De kamer zal zich voor wat betreft de testamenten beperken tot de vraag of de notaris zijn medewerking daaraan mocht verlenen.   De kamer stelt voorop dat de door klager aangevoerde feiten en omstandigheden niet zonder meer het vermoeden rechtvaardigen dat erflaatster in december 2014 niet wilsbekwaam was.   Het gaat om de observatie van de notaris en de vraag of en hoe hij zich heeft vergewist van de wilsbekwaamheid en de vrije wil van erflaatster bij het opmaken en verlijden van haar testament en het levenstestament. In dit verband is van belang dat het voeren van een gesprek en de observatie door de notaris in het notariaat gebruikelijke manieren zijn om de wilsbekwaamheid te beoordelen.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN                              

Kenmerk: C/05/305909 / KL RK 16/84

Beslissing van de kamer voor het notariaat op de klacht van

[…],

wonende te […],

gemachtigde: mr. I.R.M. Goedings, advocaat te Ede,

tegen

[…],

notaris te […],

gemachtigde: mr. J.G. Geertsma, advocaat te Amsterdam.

Partijen worden hierna klager en notaris genoemd.

1. Het verloop van de procedure

1.1  Het verloop van de procedure blijkt uit

-      de klacht met bijlagen van 25 juli 2016

-      de brief van klager van 5 augustus 2016

-      het verweer met bijlagen van de notaris van 21 september 2016.

1.2  De klachtzaak is ter zitting van 16 december 2016 behandeld. Klager is niet in persoon verschenen, maar heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde tezamen met de gevolmachtigde van klager in Nederland, de heer […]. De notaris is in persoon verschenen tezamen met […], kantoorgenoot van zijn gemachtigde.

2. De feiten

2.1 Op 29 december 2014 is de moeder van klager, mevrouw [ A ] (hierna te noemen: erflaatster), overleden. Erflaatster heeft over haar laatste wil beschikt bij testament, verleden voor de notaris op 18 december 2014. Ook is door de notaris op diezelfde dag een levenstestament van erflaatster gepasseerd.

2.2 In haar testament heeft erflaatster [ B ] (hierna:[ B ]) benoemd tot executeur voor wat betreft enkele specifiek genoemde zaken. Met het levenstestament heeft erflaatster opdrachten, wensen en bevoegdheden aan [ B ] gegeven.

2.3 In een door klager tegen [ B ] aanhangig gemaakte civiele procedure heeft de advocaat van [ B ] een brief van 26 november 2015 van de notaris overgelegd.

Deze procedure is geëindigd met een vonnis van de kantonrechter van 13 mei 2016 waarin de vordering van klager is afgewezen.

3. De klacht en het verweer

3.1 Klager heeft een groot aantal documenten overgelegd waaruit onder meer blijkt van door erflaatster en/of [ B ] gemaakte keuzes met betrekking tot de nalatenschap en het verschil van inzicht tussen klager en [ B ] hierover. Voor zover het gaat om de werkzaamheden van de notaris stelt klager zich op het standpunt dat de notaris niet had mogen meewerken aan de twee testamenten van zijn moeder van 18 december 2014. Klager wijst in dit verband met name op de medische situatie van zijn moeder. Verder is klager van mening dat de notaris niet correct heeft gehandeld  ten aanzien van de brief van 26 november 2015 aan de advocaat van [ B ]. Klager stelt dat (de indruk wordt gewekt dat) de notaris de inhoud van deze brief vooraf heeft besproken met genoemde advocaat. Klager acht in dit verband van belang dat het woord “concept” op de brief is vermeld. Dat duidt volgens klager op het door hem bedoelde overleg. Aldus is volgens klager klachtwaardig gehandeld door de notaris.

3.2 Op het verweer van de notaris zal de kamer, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling van de klacht, hierna ingaan.

4. De beoordeling

4.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Gelet op het bepaalde in voornoemd artikel is het niet aan de kamer om te oordelen over de zaken aangaande de nalatenschap (die uit de door klager overgelegde bijlagen blijken) waarover klager en [ B ] van mening verschillen. De kamer zal zich dan ook voor wat betreft de testamenten beperken tot de vraag of de notaris zijn medewerking daaraan mocht verlenen. De kamer overweegt als volgt.

4.3 De kamer vat het eerste onderdeel van de klacht zo samen dat klager de notaris verwijt dat hij zich bij het opstellen en verlijden van de testamenten in december 2014 onvoldoende heeft vergewist van de wilsbekwaamheid en de vrije wil van erflaatster. Volgens klager had de medische situatie van erflaatster er voor de notaris toe moeten leiden dat hij zijn ministerie had geweigerd. In dit verband is ter zitting verduidelijkt dat erflaatster ernstig ziek was en erg veel medicijnen gebruikte waardoor zij gedurende het grootste deel van de dag niet of niet goed aanspreekbaar was.

4.4 De kamer stelt voorop dat de door klager aangevoerde feiten en omstandigheden niet zonder meer het vermoeden rechtvaardigen dat erflaatster in december 2014 niet wilsbekwaam was. Zo heeft klager weliswaar gewezen op de medische situatie van erflaatster, het daarmee verband houdende medicijngebruik en het gevolgde overlijden aan het einde van die maand, maar daaruit volgt op zichzelf nog niet dat bij de desbetreffende persoon sprake is van wilsonbekwaamheid.

4.5 Gelet op het voorgaande gaat het om de observatie van de notaris en de vraag of en hoe hij zich heeft vergewist van de wilsbekwaamheid en de vrije wil van erflaatster bij het opmaken en verlijden van haar testament en het levenstestament. In dit verband is van belang dat het voeren van een gesprek en de observatie door de notaris in het notariaat gebruikelijke manieren zijn om de wilsbekwaamheid te beoordelen. De notaris heeft daarover in zijn verweer uitgebreid verklaard. Zo heeft hij naar voren gebracht dat hij erflaatster meer dan één keer heeft gesproken zonder aanwezigheid van derden of belanghebbenden. In het eerste gesprek zijn de wensen van erflaatster besproken en is de wilsbekwaamheid beoordeeld. Daarna is er een tweede gesprek geweest. Voorafgaand aan dit tweede gesprek heeft de notaris een onafhankelijke VIA-arts gevraagd naar zijn standpunt ten aanzien van de wilsbekwaamheid van erflaatster. De verklaring van die arts heeft de notaris in deze procedure overgelegd. Daaruit blijkt dat de arts van oordeel was dat erflaatster goed in staat werd geacht haar wil naar behoren te bepalen. De notaris heeft hier aan toegevoegd dat erflaatster in de gesprekken met hem ook bij herhaling nog heeft uitgelegd waarom zij deze inhoud van de testamenten wilde.

4.6 Naar het oordeel van de kamer heeft de notaris aldus afdoende toegelicht hoe hij tot de slotsom is gekomen dat hij geen reden had om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid en de vrije wil van erflaatster op het moment van opmaken en verlijden van het testament en het levenstestament. Daaruit blijkt dat de notaris op zorgvuldige wijze is gekomen tot het besluit dat hij zijn ministerie  kon verlenen. De kamer acht verder van belang dat door klager geen medische verklaringen zijn ingebracht die moeten leiden tot het oordeel dat de notaris meer twijfel moest hebben dan hij had bij het vaststellen van de wilsbekwaamheid en de vrije wil van erflaatster. De kamer zal dit onderdeel van de klacht dan ook ongegrond verklaren.

4.7 Met betrekking tot de brief van de notaris van 26 november 2015 veronderstelt klager dat de inhoud van de brief vooraf is besproken met de advocaat van [ B ]. Aldus zou klachtwaardig zijn gehandeld. De kamer acht van belang dat, nog daargelaten dat de inhoud van de brief niets anders weergeeft dan de gang van zaken voorafgaande aan het passeren van de testamenten, niet aannemelijk is gemaakt dat sprake was van een vooroverleg over de inhoud van de brief. De kamer volgt dan ook de toelichting van de notaris dat er geen overleg is geweest over de inhoud van de brief, maar dat hij daar de tekst “concept” op heeft vermeld omdat hij wilde vernemen of hij zijn weergave in deze vorm of bijvoorbeeld in de vorm van een proces-verbaal diende te geven. De notaris heeft daarover ter zitting verder nog verklaard dat het bij deze brief, met daarop vermeld “concept”, is gebleven omdat hij daarna niets meer heeft gehoord van de advocaat van [ B ].

Gelet op het voorgaande zal de kamer ook dit onderdeel van de klacht ongegrond verklaren.

4.8 Mitsdien wordt als volgt beslist.

5. De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

-          verklaart de klacht tegen de notaris ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. D.T. Boks, voorzitter, mrs. F.E.J. Goffin, J.T.J. Heijstek, K.H.H.J. Kuhlmann en V. Oostra, leden, en in tegenwoordigheid van G.J. Doeleman, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2017.

de secretaris                                                             de voorzitter

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Postadres, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.