ECLI:NL:TNORAMS:2017:2 Kamer voor het notariaat Amsterdam 620323/NT 16-84

ECLI: ECLI:NL:TNORAMS:2017:2
Datum uitspraak: 01-02-2017
Datum publicatie: 09-02-2017
Zaaknummer(s): 620323/NT 16-84
Onderwerp: Overig
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De notaris heeft de kamer om herziening van de beslissing van 13 oktober 2016 verzocht, en verzocht de behandeling te heropenen van de klacht van het BFT tegen de notaris. Tevens heeft de notaris de kamer verzocht om de brief van de kamer van 1 december 2016 betreffende de ingangsdatum van de schorsing (aan de notaris opgelegd bij voornoemde beslissing) van de notaris in te trekken. De kamer wijst het herzieningsverzoek af, omdat niet wordt voldaan aan de vereisten die de vaste rechtspraak stelt ten aanzien van herziening van tuchtrechtelijke beslissingen. De brief van 1 december 2016 betreft naar het oordeel van de kamer louter een mededeling van de kamer van de ingangsdatum van de schorsing ex artikel 105 Wna.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT TE AMSTERDAM

Beslissing van 1 februari 2017 inzake het herzieningsverzoek met nummer 620323 / NT RK 16/84 van:

[naam notaris],

notaris te Amsterdam,

raadsman: mr. G.L. Maaldrink,

hierna: de notaris ,

tegen:

Bureau Financieel Toezicht ,

gevestigd te Utrecht,

hierna: het BFT .

strekkende tot herziening van:

de beslissing van 13 oktober 2016 van de kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam met nummer C/13/598711 / NT RK 15/89.

1. De voorgeschiedenis en het verloop van de procedure

Bij beslissing van 13 oktober 2016 heeft de kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam de klacht van het BFT tegen de notaris gegrond verklaard en is aan de notaris de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt opgelegd voor de duur van zes maanden.

Bij brief van 1 december 2016 heeft de secretaris namens de kamer aan de notaris meegedeeld dat de schorsing in de uitoefening van het ambt aanvangt op maandag 9 januari 2017 en is bij beschikking van 1 december 2016 [naam waarnemer] met ingang van 9 januari 2017 benoemd als waarnemer van het protocol van de notaris.

Op 12 december 2016 heeft (de gemachtigde van) de notaris een verzoekschrift met bijlage ingediend strekkende tot herziening van voornoemde beslissing van de kamer van 13 oktober 2016.

Vervolgens is ingediend:

-        de schriftelijke reactie van het BFT ingekomen op 3 januari 2017.

Daarop is een mondelinge behandeling van het herzieningsverzoek bepaald op 17 januari 2017. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is de notaris samen met mr. Maaldrink verschenen. Eveneens was ter zitting aanwezig mr. R. Wisse,  namens het BFT. Partijen hebben het woord gevoerd, de gemachtigde van de notaris aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. Vervolgens is uitspraak bepaald op 1 februari 2017.

2. Herzieningsverzoek

2.1.      De notaris heeft verzocht om herziening van de beslissing van de kamer van 13 oktober 2016, omdat hij over nieuw (feiten)materiaal beschikt dat tot herziening van deze beslissing zou moeten leiden. De notaris verzoekt primair het verzoek tot herziening gegrond te verklaren. Daarnaast verzoekt de notaris de behandeling van de klacht te heropenen en de brief van 1 december 2016 betreffende de ingangsdatum van de schorsing in te trekken en subsidiair bij gegrondverklaring van het herzieningsverzoek zodanige verdere beslissingen te nemen als de Kamer vermeent te behoren.

2.2.      In dat kader heeft de notaris gesteld dat hij na het verstrijken van de appeltermijn van de ING Bank N.V. een brief, gedateerd 8 december 2016, heeft ontvangen, die bij bekendheid bij de Kamer ten tijde van de mondelinge behandeling de klacht op 1 september 2016, zou hebben geresulteerd in oplegging van een minder zware tuchtmaatregel. Uit deze brief volgt immers dat de verweten betaling van 4 september 2012 door [X] is geïnitieerd en door [Y] is geautoriseerd. Voorts heeft de notaris als gevolg van de beslissing van de kamer tot gescheiden behandeling van de klachten tegen [Y] en [de notaris] en de beslissing tot behandeling met gesloten deuren inzake [Y] pas eerst na het wijzen van de beslissing kennis kunnen nemen van de belastende verklaringen van [Y] en [X]. Hiermee is het fair play-beginsel geschonden en is het recht van de notaris op een eerlijk tuchtproces geschaad. Hoewel het BFT ter zitting heeft ontkend dat zij aan [Y] een toezegging heeft gedaan over de wijze van onderzoek binnen de onderneming van de notaris, volgt uit de verklaring van [Y] dat deze toezegging wel heeft plaatsgevonden.

3. Het verweer

Het BFT stelt dat uit het onderzoeksrapport en de tuchtklacht volgt dat niet relevant is of [Y] of de notaris de betreffende betaling van 4 september 2012 heeft gefiatteerd. De notaris heeft reeds ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van de klacht gesteld dat hij de betaling niet heeft geaccordeerd. De brief van de ING Bank N.V. betreft dan ook geen nieuw feit.

4. De beoordeling

4.1.      Voorop gesteld wordt dat de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) geen bepalingen bevat over de herziening van tuchtrechtelijke beslissingen. Op grond van vaste rechtspraak (ECLI:NL:GHAMS:2012:BV6394, ECLI:NL:GHAMS:2012:CA2559 en ECLI:NL:GHAMS:2016:5292) is herziening van tuchtrechtelijke beslissingen aanvaard, maar met het oog op de rechtszekerheid dienen aan dit rechtsmiddel zware eisen te worden gesteld. Herziening kan immers leiden tot aantasting van onherroepelijke uitspraken van de notariële tuchtrechter. Op verzoek van een partij kan een onherroepelijk geworden beslissing worden herzien op grond van nauwkeurig omschreven feiten of omstandigheden die:

  1. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
  2. bij verzoek(st)er vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn;
  3. ingeval zij bij de tuchtrechter vóór de uitspraak bekend zouden zijn geweest, het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat de tuchtrechter tot een andere beslissing zou zijn gekomen.

4.2.      De kamer is van oordeel dat de informatie betreffende de fiattering van de transactie reeds voorafgaand aan de uitspraak aan de notaris bekend was, althans had kunnen zijn.

4.3.      De klacht van het BFT dateert immers van 3 december 2015. Op 13 oktober 2016 heeft de kamer op deze klacht beslist. De notaris had in de tussengelegen periode voldoende gelegenheid om de betreffende informatie bij de ING Bank N.V. op te vragen. Dat hij eerst op 10 november 2016 een verzoek doet aan ING Bank N.V. om toezending van de betreffende informatie omtrent de overboeking dient derhalve voor zijn rekening te komen. Dat de notaris reeds eerder ING Bank N.V. om informatie omtrent de overboeking heeft verzocht, zoals hij ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, is niet gebleken. ING Bank N.V. vermeldt immers in genoemde brief dat het verzoek om informatie telefonisch en per e-mail is ontvangen op 10 november 2016. Het had op weg van de notaris gelegen om zijn stelling op dit punt nader te onderbouwen met bewijsstukken. Nu hij zulks heeft nagelaten, moet het ervoor worden gehouden dat hij reeds voor de uitspraak redelijkerwijs bekend kon zijn met deze informatie.

4.4.      Met betrekking tot de kennisname van de gestelde belastende verklaringen van [Y] en [X] overweegt de kamer dat in de tuchtprocedure jegens [Y] gelijktijdig uitspraak is gedaan met de beslissing van 13 oktober 2016. De notaris heeft ook ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het herzieningsverzoek erkend dat hij (in ieder geval) één dag voor het verstrijken van de beroepstermijn kennis heeft genomen van de betreffende verklaringen. Het had dan ook op weg van de notaris gelegen om op dat moment appèl in te stellen tegen de beslissing van de kamer. Herziening is in dat geval niet het geijkte middel om het gewenste resultaat te bewerkstelligen. Gelet op de rechtszekerheid dient herziening terughoudend en onder strikte voorwaarden toegepast te worden. Nu de notaris heeft verzuimd hoger beroep in te stellen dient dit voor zijn rekening te komen.

4.5.      Voorts bestaat er evenmin aanleiding te vermoeden dat de kamer tot een andere beslissing zou zijn gekomen, al dan niet met betrekking tot de strafmaat, nu in de beslissing van 13 oktober 2016  niet, zoals de notaris heeft betoogd, door de kamer is overwogen dat hij degene is geweest die de betaling heeft geïnitieerd en/of geaccordeerd. De notaris heeft zich tijdens de behandeling van de klacht steeds op het standpunt gesteld dat hij niet degene was die de overboeking  heeft verricht en dat hij niet wilde zeggen wie de overboeking wel heeft gedaan. Uit het opgemaakte proces-verbaal van de terechtzitting van 1 september 2016 volgt dat de notaris degene was die binnen het notariskantoor het initiatief heeft genomen om de derdengelden op een andere rekening dan de kwaliteitsrekening onder te brengen teneinde meer rente te generen. Nu deze gelden niet zijn ondergebracht op een rekening die voldoet aan de eisen van artikel 25 Wna, heeft de Kamer in haar beslissing van 13 oktober 2016 de notaris mede tuchtrechtelijk verantwoordelijk gehouden daarvoor. Of de notaris de betreffende betaling al dan niet heeft geïnitieerd en/of geaccordeerd, is derhalve niet redengevend geweest, nu hij de initiator was voor het elders onderbrengen van de derdengelden en niet gebleken is dat hij op enigerlei wijze, indien al van de juistheid van zijn stelling dient te worden uitgegaan, heeft getracht om de betreffende transactie te voorkomen. Uit het vorenstaande kan immers worden afgeleid dat de notaris achter de beslissing stond om de derdengelden elders onder te brengen. Aanleiding voor het opleggen van een lagere straf aan [Y] lijkt bovendien te zijn geweest dat zij (uiteindelijk alsnog) melding heeft gemaakt bij het BFT van de betreffende overboeking.

4.6.      Met betrekking tot het verzoek tot intrekking van de brief van 1 december 2016 betreffende de ingangsdatum van de maatregel tot schorsing uit het ambt overweegt de kamer dat uit de tekst van artikel 105 Wna in samenhang bezien met de afwezigheid van een expliciete wettelijke bevoegdheid tot hoger beroep kan worden afgeleid dat mededeling van de ingangsdatum van een schorsing louter een mededeling en als zodanig geen voor beroep vatbare beslissing betreft.

4.7.      Gelet op het vorenstaande behoeft het subsidiaire (voorwaardelijke) verzoek van de notaris geen beoordeling.

Mitsdien wordt als volgt beslist.

 

BESLISSING

De Kamer voor het Notariaat:

-       wijst het verzochte af.

Deze beslissing is gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, C.J. Baas, J.D.M. Schoonbrood, L.A. Galman en P.J. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Pieterse, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2017.

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.