ECLI:NL:TNORSHE:2016:4 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2015/67
ECLI: | ECLI:NL:TNORSHE:2016:4 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-04-2016 |
Datum publicatie: | 17-05-2016 |
Zaaknummer(s): | SHE/2015/67 |
Onderwerp: | Personen- en Familierecht |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de notaris dat hij in de verklaringen van erfrecht betreffende zijn ouders ten onrechte heeft vermeld dat zij laatstelijk woonplaats hadden in Nederland (in plaats van in Spanje). Dit klachtonderdeel is niet ontvankelijk als gevolg van verjaring. Verder is de notaris door de kantonrechter benoemd tot bewindvoerder over een tot de nalatenschap behorende woning in Spanje (ex artikel 3:168 BW). Klager stelt dat de notaris deze benoeming had moeten weigeren en dat hij zijn taak niet juist heeft uitgevoerd. Klacht op dat onderdeel ongegrond. |
Klachtnummer : SHE/2015/67
Datum uitspraak : 18 april 2016
KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH
De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van
de heer [naam] (hierna: klager),
wonende in [woonplaats],
tegen
notaris de heer mr. [naam] (hierna: de notaris),
gevestigd in [vestigingsplaats].
1. De procedure
1.1. Bij e-mailbericht (met bijlagen) van 23 juli 2015 heeft klager een klacht geformuleerd tegen de notaris. De klacht is op 23 juli 2015 binnengekomen bij de kamer voor het notariaat in het ressort [naam ressort]. Bij e-mailbericht van 24 juli 2015 heeft klager nog een aantal bijlagen aan die kamer toegezonden.
1.2. De notaris is lid van de kamer voor het notariaat in het ressort [naam ressort]. In verband met het bepaalde bij artikel 99 lid 2 van de Wet op het notarisambt (Wna) heeft de voorzitter van die kamer het gerechtshof in Amsterdam verzocht de behandeling van de klacht te verwijzen naar een andere kamer. Bij beslissing van 4 augustus 2015 heeft het gerechtshof de kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de kamer) belast met de behandeling van de klacht.
1.3. In zijn klacht heeft klager ook klachten geformuleerd tegen notaris de heer mr. [x] (hierna: mr. [x]) en kandidaat-notaris mevrouw mr. [y] (hierna: mr. [y]), kantoorgenoten van de notaris en beiden eveneens gevestigd in [vestigingsplaats]. De kamer heeft de klachten tegen hen afzonderlijk in behandeling genomen. De klacht tegen mr. [x] is bij de kamer bekend als SHE/2015/68 en de klacht tegen mr. [y] als SHE/2015/69.
1.4. Mr. [x] heeft, mede namens de notaris en mr. [y], verweer gevoerd tegen het eerste onderdeel van de klacht. Aannemende dat het tweede onderdeel van de klacht enkel tegen hem was gericht, heeft de notaris daar afzonderlijk verweer tegen gevoerd.
1.5. Vervolgens zijn de klachten tegen mr. [x] en mr. [y] op 6 oktober 2015 bij afzonderlijke beslissingen van mr. W.M. Weerkamp, plaatsvervangend voorzitter van de kamer, kennelijk niet ontvankelijk geacht in verband met overschrijding van de klachttermijn. Onder verwijzing naar het bepaalde bij artikel 99 lid 5 Wna heeft de voorzitter aanleiding gezien beide klachten terstond af te wijzen.
1.6. Klager heeft verzet aangetekend tegen beide voorzittersbeslissingen.
1.7. Klager heeft op 19 december 2015 een e-mailbericht (met bijlage) aan de kamer toegezonden. Deze stukken zijn aan dit dossier toegevoegd. Een kopie daarvan is toegezonden aan de notaris.
1.8. De kamer heeft de klacht tegen de notaris behandeld ter zitting van 15 februari 2016. Klager, de notaris en mr. [y] zijn ter zitting verschenen en hebben hun standpunten over en weer toegelicht, mede aan de hand van pleitaantekeningen.
2. De feiten
2.1. Klager heeft twee oudere broers, te weten [naam] (hierna: [a]) en [naam] (hierna: [b]). Op 18 december 1986 hebben de ouders van klager, onder herroeping van alle eerdere uiterste wilsbeschikkingen, over en weer een testament opgesteld houdende een ouderlijke boedelverdeling. Zij woonden destijds in Nederland.
2.2. In de jaren negentig van de vorige eeuw hebben zij zich in Spanje gevestigd, waar zij in [plaatsnaam] een woning bezaten (hierna: de woning). Op 7 maart 2000 hebben zij in Spanje, onder herroeping van alle eerdere Spaanse uiterste wilsbeschikkingen, eveneens over hun nalatenschap beschikt, uitsluitend betreffende hun bezittingen in Spanje. Hun eerdere testament dat zij in Nederland hadden opgesteld, hebben zij daarbij niet herroepen.
2.3. In verband met de verslechterende gezondheidssituatie van moeder zijn de ouders in augustus 2010 naar Nederland gekomen en hebben zij hun intrek genomen in een huurappartement in [c]. Blijkens uittreksels uit de Basisregistratie Personen zijn vader en moeder op 10 augustus 2010 in de gemeente [c] ingeschreven. Als “Land vanwaar ingeschreven” wordt Spanje vermeld.
2.4. Moeder is op 27 februari 2011 overleden in [naam gemeente]. In mei 2011 is vader naar Spanje gegaan. Tijdens zijn verblijf daar heeft hij contact gehad met een Spaanse notaris en heeft hij een aantal zaken geregeld in verband met de Spaanse bezittingen van moeder. Op 1 juli 2011 heeft de Spaanse notaris [naam] een verklaring van erfrecht afgegeven, waarin is vermeld dat moeder ten tijde van haar overlijden in Spanje was gevestigd. In augustus 2011 hebben vader en de drie broers met elkaar overleg gehad over de nalatenschap van moeder. Tijdens dit overleg is van de zijde van vader meegedeeld dat de nalatenschap in Spanje was afgewikkeld en dat hij de door de broers verschuldigde Spaanse erfbelasting had betaald/voorgeschoten.
2.5. Vader, [a] en zijn echtgenote hebben op 21 september 2011 een bespreking gevoerd met mr. [y], waarbij eveneens is meegedeeld dat in Spanje alles was geregeld en al erfbelasting was betaald. In haar Nederlandse testament had moeder vader benoemd tot executeur. Vader heeft deze benoeming aanvaard en mr. [x] heeft op 4 oktober 2011 een verklaring van executele afgegeven, waarin staat vermeld dat het laatste woonadres van moeder in [c] was.
2.6. Bij brief van 5 oktober 2011 heeft mr. [y] klager meegedeeld dat inmiddels een gesprek had plaatsgevonden met vader, [a] en zijn echtgenote in verband met het overlijden van moeder. Daarbij heeft mr. [y] meegedeeld dat moeder op 18 december 1986 in Nederland bij testament over haar nalatenschap had beschikt. Verder heeft zij (onder meer) vermeld:
“Uw moeder heeft tevens op 7 maart 2000 in Spanje bij testament over haar nalatenschap beschikt, in welk testament zij heeft aangegeven dat alle buitenlandse testamenten gehandhaafd dienen te blijven. Het Spaanse testament heeft betrekking op de bezittingen in Spanje. Tijdens de bespreking is aan de orde gekomen dat in Spanje de nalatenschap reeds is afgewikkeld.”
In de brief is voorts uitleg gegeven over de inhoud en betekenis van het Nederlandse testament en over de mogelijkheden tot aanvaarding dan wel verwerping van de nalatenschap en is meegedeeld dat na ontvangst van alle verklaringen van de erfgenamen een verklaring van erfrecht zal worden toegezonden aan vader.
2.7. Klager heeft op 2 november 2011 op het notariskantoor een verklaring van zuivere aanvaarding van zijn aandeel in de nalatenschap van moeder ondertekend. Ook in deze verklaring staat vermeld dat moeder haar laatste woonadres had in [c].
2.8. Vervolgens heeft mr. [y], als waarnemer van de notaris, op 2 november 2011 een verklaring van erfrecht afgegeven betreffende moeder. In deze verklaring wordt eveneens het laatste woonadres van moeder in [c] vermeld.
2.9. Vader is op 30 november 2011 overleden in [naam gemeente]. Klager en zijn broers zijn enig erfgenamen in zijn nalatenschap. Op 9 december 2011 hebben klager en zijn broers een bespreking gehad op het notariskantoor. Bij brief van 16 december 2011 heeft mr. [y] aan klager informatie verstrekt over het testament dat vader in 1986 in Nederland had opgesteld. Verder meldt zij (onder meer) als volgt:
“Echter, in aanmerking dient te worden genomen dat uw vader hoogstwaarschijnlijk ook een testament in Spanje heeft laten opstellen. Bij het opstellen van de verklaring van erfrecht in de nalatenschap van uw moeder bleek uit de aan ons overgelegde bescheiden dat moeder op 7 maart 2000 middels een Spaans testament over haar nalatenschap heeft beschikt, maar dat dit Spaanse testament uitsluitend haar bezittingen in Spanje betrof. Als we er vanuit gaan dat uw vader een eensluidend testament in Spanje heeft opgesteld, zou het voorgaande ook van toepassing zijn op de nalatenschap van uw vader. Zoals besproken dient in Spanje te worden nagegaan of uw vader een testament heeft gemaakt, daarvoor is nodig een opgave van het Ministerie van Justitie in Spanje waaruit dient te blijken op welke datum er door uw vader in Spanje een testament is opgemaakt. Wanneer er een testament is dient daaruit te blijken dat dit testament uitsluitend ziet op de bezittingen in Spanje. U heeft gedrieën aangegeven dat u zelf contact opneemt met de heer [naam] om de gegevens aangaande een eventueel Spaans testament te achterhalen. Zodra u in het bezit bent van de opgave van het Ministerie van Justitie en een kopie van het testament dan vernemen wij dat graag van u. Van een eventueel Spaans testament dienen wij melding te maken in de verklaring van erfrecht.
Uw twee broers hebben zich bereid verklaard de nalatenschap mede namens u af te wikkelen. Daartoe kunt u alledrie donderdag 22 december aanstaande een boedelvolmacht op ons kantoor tekenen.
(…)
Wanneer er geen Spaans testament blijkt te zijn dan wel wanneer er wel een Spaans testament bestaat maar dat dit testament alleen ziet op de Spaanse bezittingen, dan kan ik aan de twee gevolmachtigden de verklaringen van erfrecht toezenden, met behulp waarvan zij onder meer kunnen beschikken over de bank- en/of girotegoeden. (…)
In ons gesprek is tevens aan de orde gekomen dat er inzake de nalatenschap van uw vader een aangifte erfbelasting zal dienen te worden gedaan. Erfbelasting wordt in Nederland geheven over de waarde van al wat krachtens erfrecht wordt verkregen door het overlijden van iemand die ten tijde van het overlijden in Nederland woonde. Onder “al wat” wordt het gehele wereldlijke vermogen van de overledene begrepen, dus in casu ook de bezittingen in Spanje. U heeft gevraagd of wij een fiscalist weten die ook internationaal georiënteerd is. Ons inziens kunt u contact opnemen met de heer (…)”
2.10. Klager heeft op 20 december 2011 op het notariskantoor een ‘verklaring van zuivere aanvaarding nalatenschap en algehele volmacht’ ondertekend. In deze verklaring staat vermeld dat vader laatstelijk woonde in [c]. Klager heeft volmacht verleend aan [a] en [b], zowel aan hen gezamenlijk als aan ieder van hen afzonderlijk, om hem te vertegenwoordigen in verband met de afwikkeling van de nalatenschap van vader.
2.11. Nadat de genoemde bescheiden uit Spanje waren ontvangen, heeft mr. [y] de notaris gevraagd het testament te vertalen, zodat de benodigde gegevens konden worden opgenomen in de verklaring van erfrecht. Bij e-mailbericht van 20 januari 2012 heeft mr. [y] aan klager en zijn broers bericht dat zij verder geen stukken uit Spanje meer nodig had voor de afgifte van de verklaring van erfrecht. In antwoord op een vraag van [b] heeft zij nog informatie verstrekt over de door de erven in acht te nemen termijnen bij de aangiften erfbelasting en inkomstenbelasting.
2.12. Op 26 januari 2012 heeft mr. [x] een verklaring van erfrecht afgegeven betreffende vader. Daarin staat vermeld dat het laatste woonadres van vader luidde [adres] in [c] en dat klager en zijn broers de nalatenschap zuiver hebben aanvaard. Ten aanzien van zijn uiterste wilsbeschikking wordt, evenals bij moeder, vermeld dat hij op 7 maart 2000 bij Spaans testament, “uitsluitend betreffende zijn bezittingen in Spanje”, heeft beschikt.
2.13. Bij e-mailbericht van 31 januari 2012 heeft mr. [y] aan klager en zijn broers bericht dat zij op 26 januari 2012 afschriften van de verklaring van erfrecht had toegezonden aan [a] en [b]. Een scan van de declaratie in verband met de verrichte werkzaamheden “aangaande de afgifte van de verklaring van erfrecht”, was bij de e-mail gevoegd, met de mededeling dat de declaratie per post was toegezonden aan het huisadres van [a].
2.14. Rond de afwikkeling van de nalatenschap is (verdere) onenigheid ontstaan tussen de broers. Begin maart 2012 heeft klager de boedelvolmacht, na contact daarover met mr. [y], ingetrokken.
2.15. Als gevolg van de onenigheid heeft [a] in september 2013 een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter bij de rechtbank in Amsterdam, strekkende tot het treffen van een regeling omtrent het genot, het gebruik en het beheer van de woning in Spanje als bedoeld in artikel 3:168 BW (hierna: de beheerregeling). [b] en klager waren verweerder in die procedure. Bij beschikking van 9 december 2013 heeft de kantonrechter een beheerregeling vastgesteld ten aanzien van de woning. Tegen die beslissing is geen hoger beroep ingesteld.
2.16. Op 6 oktober 2014 hebben [a] en [b] een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter bij dezelfde rechtbank, strekkende tot het vaststellen van een aanvullende beheerregeling. Klager was verweerder in die procedure. In geschil was (met name) de vraag of klager de eerder getroffen beheerregeling al dan niet was nagekomen. Bij beschikking van 11 december 2014 heeft de kantonrechter de eerdere beheerregeling ten aanzien van de voldoening van de gezamenlijke kosten onder meer aangevuld in die zin dat:
“a. partijen onvoorwaardelijk gehouden zijn ingaande 9 december 2013 ieder € 1.000,- te storten, en
b. vervolgens partijen onvoorwaardelijk gehouden zijn ieder opnieuw €1.000,- bij te storten zodra het saldo
van de gezamenlijke stortingen minus de (op basis van het hierna te bepalen punt c gerechtigde) opnamen
minder dan € 500,- bedraagt (…)”
Verder is daarbij overwogen dat de broers er blijk van hebben gegeven moeilijk met elkaar te kunnen communiceren in verband waarmee de kantonrechter het noodzakelijk heeft geacht een beheerder aan te stellen die toeziet op de juiste naleving van de (aangevulde) beheerregeling. De notaris is tot “bewindvoerder van het huis” benoemd, waarbij de kantonrechter heeft bepaald dat de daarmee verband houdende kosten door de broers gezamenlijk en ieder voor een gelijk gedeelte moeten worden gedragen.
2.17. Bij e-mailbericht van 14 december 2014 heeft klager, die destijds in Spanje verbleef, de notaris bericht dat hij niet akkoord ging met zijn benoeming tot bewindvoerder, dat hij geen toestemming gaf om namens hem betaalde werkzaamheden te verrichten en dat hij daaraan niet zou (mee) betalen.
2.18. Op 22 december 2014 hebben de notaris en mr. [y] een bespreking gehad met [a], zijn echtgenote en [b] in verband met de woning. Vervolgens heeft de notaris de drie broers bij e-mailbericht van 6 januari 2015 (samengevat) geïnformeerd over de gevolgen van zijn benoeming tot bewindvoerder en hen verzocht € 1.000,00 per persoon te storten op een ten name van de gezamenlijke erven te openen rekening ten behoeve van de gezamenlijke onderhoudskosten (zoals door de kantonrechter bepaald), alsmede € 1.000,00 per persoon in verband met de door hem te verrichten werkzaamheden. Klager heeft dezelfde dag per e-mail (nogmaals) aan de notaris bericht dat hij het niet eens is met de beschikking, dat hij geen toestemming geeft om namens hem handelingen te verrichten en dat hij niet bereid is tot betaling van enig bedrag, welk standpunt hij heeft herhaald bij
e-mailbericht van 7 januari 2015.
2.19. Desgevraagd heeft de notaris klager bij e-mailbericht van 7 januari 2015 als volgt bericht:
“Mijn uurtarief is E 230,00 ex BTW. Wij gaan nog contact opnemen met de rechtbank over mijn status als bewindvoerder. De bewindvoerder waar u op doelt is een bewindvoerder over personen en dat ben ik niet. Ik ben bewindvoerder over een beheersregeling.”
Nadien heeft klager vele e-mailberichten (rechtstreeks en cc) aan de notaris toegezonden. Deze zullen navolgend niet allemaal worden vermeld.
2.20. Bij brief van 15 januari 2015 heeft de notaris de kantonrechter op de hoogte gesteld van de weigerachtige houding van klager, welke houding hem in zijn mogelijkheden tot uitvoering van de aan hem opgedragen werkzaamheden beperkte, aldus de notaris. Voorts heeft de notaris de kantonrechter verzocht hem nader te informeren over zijn status als bewindvoerder en de vergoeding van zijn werkzaamheden. De notaris heeft klager en zijn broers geïnformeerd over dit verzoek. Op 30 januari 2015 heeft een medewerker van de rechtbank telefonisch contact opgenomen met de notaris. In de door de notaris overgelegde telefoonnotitie staat vermeld dat niet bekend was of de wettelijke regeling omtrent bewindvoering van toepassing was en dat het redelijk leek dat de notaris een rekening stuurde voor zijn werkzaamheden.
2.21. Naar aanleiding van een mededeling van [a] of [b] heeft de notaris klager bij e-mailbericht van 27 januari 2015 (onder meer) meegedeeld dat het vermoeden bestond dat hij zich op dat moment in de woning bevond, terwijl dat buiten de in de beheerregeling vastgelegde periode was. In reactie op dat bericht heeft klager de notaris bij e-mailbericht van 28 januari 2015 onder meer als volgt bericht:
“Ik erken je niet, vind je een ernstige inmenging in mijn privésfeer. In het publieke domein zal deze gerechtelijke dwaling omtrent bewindvoering nog aan de orde komen. Gelukkig reiken armen van Nederlandse kantonrechters geen 1600 km en vice versa voor Spaanse rechters.
Graag hoor ik nog wie mij bespied! Mag dat in Nederland ook bij je eigen klantjes??“
De notaris heeft de rechtbank hierover bij brief van 29 januari 2015 geïnformeerd en verzocht hem nader te berichten omdat hij zijn taak als bewindvoerder niet kon uitvoeren bij gebrek aan medewerking van klager.
2.22. Naar aanleiding van een e-mailbericht van klager aan de notaris van 2 maart 2015 met het verzoek een overzicht te verstrekken van de door de notaris verrichte werkzaamheden, heeft de notaris klager bericht dat hij zijn door de rechter opgedragen werkzaamheden niet had kunnen uitoefenen omdat klager iedere medewerking weigerde aan de beschikking van de rechter.
2.23. Op 6 maart 2015 heeft klager hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter van 11 december 2014.
2.24. In reactie op een e-mailbericht van klager van 21 juli 2015, waarbij deze de notaris meedeelde dat het hem niet duidelijk was of het bewind op 3 maart 2015 al was geëindigd, heeft de notaris hem per omgaande bericht dat het bewind niet door hem, noch door de rechter was beëindigd.
2.25. Op 12 augustus 2015 heeft klager, die op dat moment in de woning verbleef, de notaris bij e-mailbericht meegedeeld dat hij de Spaanse politie had gevraagd de woning te bezoeken, omdat de dochter van [a] de woning op dat moment wilde gebruiken. Naar aanleiding van die mededeling heeft de notaris klager dezelfde dag bericht dat uit hoofde van de beheerregeling (de dochter van) [a] op dat moment gebruik mocht maken van de woning, in verband waarmee hij klager heeft verzocht het huis onmiddellijk te verlaten en de beschikking van de rechter te respecteren. In reactie daarop heeft klager de notaris bericht dat hij niet aan zijn verzoek zal voldoen en dat het hem onduidelijk is of de notaris als bewindvoerder opereert. Ook hiervan heeft de notaris de rechtbank op de hoogte gesteld.
3. De klacht
3.1. Uit de door klager overgelegde stukken concludeert de kamer dat de klacht bestaat uit twee onderdelen. Samengevat verwijt klager de notaris in het eerste onderdeel dat hij fouten heeft gemaakt bij de afwikkeling van de nalatenschappen van zijn ouders, met name omdat in de Nederlandse verklaringen van erfrecht staat vermeld dat zijn ouders ten tijde van hun overlijden in Nederland waren gevestigd, terwijl in de Spaanse verklaringen van erfrecht staat vermeld dat zij in Spanje waren gevestigd. Als gevolg daarvan zijn er fiscale problemen ontstaan in verband met de verschuldigdheid van (onder meer) inkomsten- en erfbelasting in beide landen. Volgens klager had(den) de betrokken (kandidaat-) notaris(sen) direct in contact moeten treden met de Spaanse notaris om tot een enkele, volledige, juiste en in twee talen opgestelde verklaring van erfrecht te komen en deze gelijktijdig ter ondertekening aan te bieden aan de erven.
Met name stelt klager dat de notaris:
1. onvoldoende kennis had van de Spaanse taal en het Spaanse erfrecht om de internationale nalatenschappen, met Nederlandse en Spaanse aspecten, in hun volle omvang te bezien;
2. hem voorafgaand aan de aanvaarding van de nalatenschap van vader onvoldoende tijd heeft gegund om een boekenonderzoek te doen naar de omvang van de nalatenschap;
3. heeft nagelaten hem volledig te informeren over de gevolgen van de aanvaarding van deze nalatenschappen;
4. onduidelijkheden heeft laten voortbestaan;
5. hem ten onrechte inzage heeft geweigerd in het ervendossier.
3.2. Het tweede onderdeel van de klacht ziet op de handelwijze van de notaris in verband met zijn benoeming tot bewindvoerder (van de beheerregeling) over het huis. Samengevat stelt klager dat de notaris:
1. voorafgaand aan (het voorstel tot) zijn benoeming ten onrechte geen contact met hem heeft opgenomen om te verifiëren of hij daarmee instemde en hem vooraf niet heeft geïnformeerd over zijn capaciteiten en het door hem gehanteerde tarief;
2. zijn benoeming tot bewindvoerder had moeten weigeren omdat hij de Spaanse taal onvoldoende beheerste en de drie broers het niet eens waren over de benoeming;
3. niet onpartijdig is omdat hij voorbarige conclusies trekt en zijn andere broer(s) bevoordeelt;
4. hem ten onrechte geen duidelijkheid verschaft over de vraag of hij al dan niet is afgetreden als bewindvoerder.
3.3. De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen beide onderdelen van de klacht. De inhoud van dit verweer zal, voor zover relevant voor de beoordeling, hierna worden besproken.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De kamer dient de handelwijze van de notaris te toetsen aan de in dat artikel omschreven tuchtnorm. Navolgend zullen de beide onderdelen van de klacht afzonderlijk worden besproken.
Onderdeel 1
4.2. In reactie op dit onderdeel van de klacht heeft de notaris allereerst gesteld dat naar zijn mening sprake is van overschrijding van de klachttermijn. Op grond van het bepaalde bij artikel 99 lid 15 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het handelen of nalaten van de notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven. Daarbij is het moment waarop een klager van het handelen of nalaten van de notaris op enigerlei wijze blijkt doorslaggevend en dus niet het moment waarop een klager de betekenis van het handelen of nalaten van de notaris ten volle begrijpt.
4.3. De door klager geuite verwijten zien in de kern op het feit dat in de in Nederland afgegeven verklaringen van erfrecht staat vermeld dat vader en moeder hun laatste woonplaats in Nederland hadden. Klager heeft gesteld dat hij deze verklaringen niet eerder dan na het indienen van de klacht heeft ontvangen (als bijlagen bij het gezamenlijke verweerschrift) zodat naar zijn mening van verjaring geen sprake kan zijn.
4.4. Bij de beoordeling van de vraag wanneer de klachttermijn een aanvang heeft genomen, stelt de kamer voorop dat vast staat dat klager op 20 december 2011 een “verklaring zuivere aanvaarding nalatenschap en algehele volmacht” heeft ondertekend ten aanzien van de nalatenschap van vader. Daarbij heeft hij (samengevat) volmacht verleend aan zijn beide broers om hem te vertegenwoordigen bij de afwikkeling van deze nalatenschap. Evenals in de overige stukken en correspondentie die klager tot dat moment van mr. [x] en mr. [y] had ontvangen in verband met het overlijden van zijn ouders, staat in deze volmacht vermeld dat vader laatstelijk woonde in [c].
4.5. Bij e-mailbericht van 20 januari 2012 heeft mr. [y] klager en zijn beide broers meegedeeld dat voor de afgifte van de verklaring van erfrecht betreffende vader alleen nog de verklaring/ boedelvolmacht van een broer van klager nodig was. “De verklaring ligt in ontwerp klaar
en kan na ontvangst van de laatste boedelvolmacht worden afgegeven”, aldus mr. [y] in het betreffende mailbericht. Vervolgens heeft mr. [x] op 26 januari 2012 eerdergenoemde verklaring van erfrecht afgegeven. Bij e-mailbericht van 31 januari 2012 heeft mr. [y] aan klager en zijn beide broers (onder meer) bericht dat zij op 26 januari 2012 aan de beide broers van klager afschriften van de verklaring van erfrecht had verzonden; klager had immers aan hen volmacht verleend tot afwikkeling van de nalatenschap.
4.6. Gelet op het vorenstaande is de kamer van oordeel dat klager, die ter zitting heeft bevestigd dat hij genoemd e-mailbericht van 31 januari 2012 heeft ontvangen, eind januari 2012 op de hoogte was dan wel had moeten zijn van het feit dat een verklaring van erfrecht betreffende vader was afgegeven. Ten aanzien van de verklaring van erfrecht betreffende moeder had mr. [y] klager reeds bij brief van 5 oktober 2011 gemeld dat deze verklaring, na ontvangst van de verklaringen van aanvaarding van vader, klager en zijn broers, aan vader zou worden toegezonden. Indien klager inzage wenste in de verklaringen van erfrecht had hij daartoe in elk geval vanaf eind januari 2012 de benodigde actie kunnen ondernemen. Naar het oordeel van de kamer heeft de klachttermijn op dat moment dan ook een aanvang genomen, zodat de klachttermijn van drie jaren was verstreken op het moment dat klager zijn klacht op 23 juli 2015 indiende. Dit betekent dat onderdeel 1 van de klacht niet ontvankelijk is.
Onderdeel 2
4.7. Dit onderdeel heeft betrekking op het handelen van de notaris in zijn hoedanigheid van bewindvoerder (van de beheerregeling) over het huis. Ter zitting heeft de notaris verklaard dat hij zijn aanvankelijke verweer betreffende de niet ontvankelijkheid van dit onderdeel van de klacht niet handhaaft. Nu de gedragingen van de notaris in zijn hoedanigheid van bewindvoerder voldoende verband houden met het daarbij passende gedragsniveau van een notaris in het algemeen, is de kamer van oordeel dat de notaris zich tuchtrechtelijk moet verantwoorden voor zijn handelwijze als bewindvoerder.
4.8. In dat verband wordt vooropgesteld dat het gaat om een onderbewindstelling van goederen in de zin van artikel 3:168 BW. Nu de woning inmiddels aan klager en zijn broers gezamenlijk in eigendom toebehoort, zijn zij deelgenoten in een gemeenschap. Omdat zij er niet in zijn geslaagd het genot, het gebruik en het beheer van het gemeenschappelijke goed bij overeenkomst te regelen, heeft de kantonrechter een beheerregeling getroffen, die later op verzoek van de broers van klager is aangevuld en waarbij de notaris tot bewindvoerder is benoemd in de zin van artikel 3:168 lid 2 BW. Het gaat dus niet om een meerderjarigenbewind als bedoeld in artikel 1:431 e.v. BW. De door klager overgelegde “Aanbevelingen meerderjarigenbewind”, waaronder de aan een beschermingsbewind-voerder te stellen kwaliteitseisen, zijn niet van toepassing op een bewind in de zin van artikel 3:168 BW. Voor zover klager de notaris verwijt dat hij deze aanbevelingen niet heeft gevolgd, is de klacht ongegrond.
4.9. Naar aanleiding van de klacht dat de notaris voorafgaand aan (het voorstel tot) zijn benoeming ten onrechte geen contact met klager heeft opgenomen om te verifiëren of hij daarmee instemde, overweegt de kamer als volgt. De notaris heeft gesteld dat [a] hem in verband met de ontstane problemen rond de uitvoering van de beheerregeling telefonisch heeft benaderd met de vraag of hij bereid was om als bewindvoerder te worden benoemd. Nadat de notaris zich daartoe bereid had verklaard, hebben [a] en [b] een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter met (onder meer) het verzoek tot benoeming van de notaris als bewindvoerder. Naar aanleiding van dit verzoek heeft een medewerker van de rechtbank de notaris telefonisch benaderd om na te gaan of hij kon instemmen met de voorgestelde benoeming. De notaris heeft bevestigd dat hij daarmee instemde. Klager heeft verweer gevoerd tegen het verzoek en hij is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt nader uiteen te zetten tijdens de mondelinge behandeling daarvan. In zijn beslissing heeft de kantonrechter overwogen dat klager naar zijn oordeel geen steekhoudende argumenten had ingebracht tegen de persoon van de notaris, waarna deze tot bewindvoerder is benoemd.
4.10. Naar het oordeel van de kamer is een door een deelgenoot voorgestelde bewindvoerder in de zin van artikel 3:168 BW niet gehouden vooraf te verifiëren of de andere deelgenoot/deelgenoten instemmen met diens benoeming, terwijl hij evenmin gehouden is de andere deelgenoot/deelgenoten vooraf te informeren over zijn tarieven en capaciteiten. Het is aan de rechter aan wie een verzoek tot benoeming is gedaan om zich een oordeel te vormen over de geschiktheid van de voorgestelde bewindvoerder. Dat de notaris klager vooraf niet heeft geraadpleegd en geïnformeerd, acht de kamer dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar. Deze onderdelen van de klacht zullen ongegrond worden verklaart.
4.11. Het feit dat klager en zijn broers het onderling niet eens waren over zijn benoeming behoefde naar het oordeel van de kamer voor de notaris geen aanleiding te vormen om zijn benoeming te weigeren, zoals klager stelt. Inherent aan een dergelijke benoeming is nu juist dat de deelgenoten kennelijk met elkaar geen overeenstemming kunnen bereiken over aangelegenheden met betrekking tot het gemeenschappelijke goed. Klager heeft voorts gesteld dat de notaris de Spaanse taal onvoldoende beheerst als gevolg waarvan hij zijn benoeming had moeten weigeren. De kantonrechter heeft daarin kennelijk geen aanleiding gezien om de notaris, die de Spaanse taal naar eigen zeggen rudimentair beheerst, niet als bewindvoerder te benoemen. Naar het oordeel van de kamer valt niet in te zien waarom de notaris daarin wel aanleiding had behoren te zien om zijn benoeming te weigeren. Deze onderdelen van de klacht zullen ongegrond worden verklaard.
4.12. Verder verwijt klager de notaris dat hij niet onpartijdig is en dat hij [a] en [b] bevoordeelt. Voor zover klager daarbij doelt op de mededeling van de notaris dat klager “kennelijk onterechte opnames” heeft gedaan van de gezamenlijke rekening, heeft de notaris meegedeeld dat hij zich in dat verband heeft gebaseerd op mededelingen van [a] en [b]. Zonder te hebben willen aangeven dat deze mededelingen juist waren, heeft de notaris daaruit geconcludeerd dat er (ook) op dat punt wantrouwen was tussen de broers, in verband waarmee hij heeft voorgesteld de gelden die waren bestemd voor de kosten van de woning over te maken naar een door hem beheerde rekening. Hoewel de door de notaris gekozen formulering wellicht minder gelukkig was, bestaat er voor de kamer geen aanleiding om daaruit af te leiden dat hij zich partijdig heeft opgesteld.
4.13. Ook het feit dat de notaris klager niet heeft uitgenodigd voor een bespreking, waaronder de bespreking op 22 december 2014, geeft daartoe geen aanleiding. De notaris heeft gesteld dat hij bij zogeheten “ruzieboedels” doorgaans eerst afzonderlijke besprekingen voert met de strijdende partijen.
Zoals gemeld heeft klager vrijwel direct na de beslissing van de kantonrechter aan de notaris laten weten dat hij het niet eens was met zijn benoeming en dat hij hem geen toestemming gaf om betaalde werkzaamheden namens hem uit te voeren, welke mededeling hij diverse malen in steeds scherpere bewoordingen heeft herhaald. Uit deze mededelingen heeft de notaris begrepen dat klager niet bereid was om met hem (en met [a] en [b]) in overleg te treden. Zoals de notaris ter zitting heeft verklaard was het achteraf gezien beter geweest indien hij ook klager direct had uitgenodigd voor een bespreking. Gezien de wijze waarop klager zich vanaf het eerste contact met de notaris heeft opgesteld, rekent de kamer het de notaris echter niet aan dat hij klager niet direct heeft uitgenodigd voor een bespreking. Dat hij dat op een later tijdstip niet alsnog heeft gedaan acht de kamer evenmin tuchtrechtelijk laakbaar, waarbij de kamer mede in aanmerking neemt dat klager zelf nimmer heeft gevraagd om een gesprek.
4.14. Als gevolg van de onwilligheid van klager om de door de kantonrechter vastgestelde bijdrage in de kosten van de woning te voldoen en de discussie die in 2015 is ontstaan over het verblijf van klager in de woning tijdens perioden dat [a] en [b] daartoe uit hoofde van de beheerregeling gerechtigd zouden zijn, heeft de notaris klager een aantal malen aangeschreven. Dit behoorde tot de taak van de bewindvoerder, die immers was benoemd om toe te zien op de naleving van de beheerregeling. Daaruit kan echter niet worden geconcludeerd, zoals klager stelt, dat de notaris [a] en [b] heeft bevoordeeld boven klager. Nu de kamer ook overigens niet is gebleken dat de notaris zich niet onpartijdig heeft opgesteld, zal dit onderdeel van de klacht ongegrond worden verklaard.
4.15. Klager heeft verder nog gesteld dat de notaris hem geen duidelijkheid heeft verschaft over de vraag of het bewind al dan niet beëindigd was. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de notaris een aantal malen te kennen heeft gegeven dat hij als gevolg van de weigerachtige opstelling van klager niet in staat was zijn taak als bewindvoerder naar behoren uit te voeren. Naar het oordeel van de kamer heeft klager uit deze mededelingen echter niet mogen begrijpen dat de notaris niet langer in zijn hoedanigheid van bewindvoerder optrad. Nu de notaris klager bij e-mailbericht van 21 juli 2015 (nog voordat klager zijn klacht indiende) expliciet heeft bericht dat het bewind noch door hem, noch door de rechter was beëindigd, is de kamer van oordeel dat dit ook dit onderdeel van de klacht ongegrond is. Het vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing.
5. De beslissing
De kamer voor het notariaat:
verklaart het eerste onderdeel van de klacht niet-ontvankelijk;
verklaart het tweede onderdeel van de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.M. Wiertz-Wezenbeek voorzitter, mr. P.M. Knaapen, plaatsvervangend rechterlijk lid, mr. L.J.M. Teunissen, notarislid, mr. J.A.P. Dings, plaatsvervangend notarislid en mr. R.J.M.G. Oostveen, plaatsvervangend belastinglid.
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2016 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Hoger beroep tegen vorenstaande beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof te Amsterdam, postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.