ECLI:NL:TNORSHE:2016:26 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2016/15

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2016:26
Datum uitspraak: 19-09-2016
Datum publicatie: 06-10-2016
Zaaknummer(s): SHE/2016/15
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Optreden als boedelnotaris. Een (boedel)notaris dient zijn ambt in onafhankelijkheid uit te oefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te behartigen. Hoewel de wet geen beschrijving geeft van de taak, bevoegdheden en verplichtingen van de boedelnotaris, gaat de kamer ervan uit dat een boedelnotaris primair moet worden gezien als de juridisch adviseur van de nalatenschap, dat wil zeggen van álle erfgenamen. Bij zijn werkzaamheden en adviezen aan de executeur dient hij dus niet alleen de belangen van de executeur, maar ook de belangen van de overige betrokkenen voor ogen te houden. Daarbij zal het in het algemeen tot zijn taak behoren behulpzaam te zijn bij het opmaken van een boedelbeschrijving en het ontwerpen van een akte van verdeling, waarbij hij zoveel mogelijk dient te bewerkstelligen dat hij over de daarvoor noodzakelijke gegevens beschikt. Overigens wordt van de executeur wel een veel actiever optreden verwacht dan van de boedelnotaris: waar de boedelnotaris in beginsel op informatie van derden mag afgaan, moet de executeur zelf op onderzoek uit gaan. Zijn er echter concrete aanwijzingen dat er nog meer bezittingen tot de nalatenschap behoren, dan zal de boedelnotaris daar wel onderzoek naar moeten verrichten. Zeker bij de behandeling van een probleemboedel als deze is het van groot belang dat de boedelnotaris voortvarend optreedt en dat de erfgenamen regelmatig worden geïnformeerd over de voortgang, dan wel de reden voor het ontbreken daarvan. Om deze regiefunctie naar behoren uit te voeren, is communicatie en daadkracht vereist. Verder is het van belang (ook de schijn van) partijdigheid te vermijden door alle betrokkenen telkens goed te informeren en te belehren met betrekking tot de consequenties van hun (rechts)handelingen. Een notaris dient ervoor te zorgen dat registratie in het boedelregister tijdig wordt aangepast indien zich een wijziging voordoet. K lacht deels gegrond, waarschuwing.

Klachtnummer    : SHE/2016/15

Datum uitspraak : 19 september 2016

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van

mevrouw [naam klaagster] (hierna: klaagster),

wonende in [naam gemeente],

gemachtigde: de heer mr. G. van Atten, advocaat in Amsterdam,

tegen  

mevrouw mr. [naam notaris] (hierna mr. [x]),

kandidaat-notaris in [naam gemeente],

gemachtigde: mevrouw mr. H.J. Delhaas, advocaat in Amsterdam.                                   

1.         De procedure

1.1.      Klaagster heeft op 17 februari 2016 bij de kamer voor het notariaat (hierna: de kamer) een klaagschrift (met bijlagen) ingediend tegen mr. [x].

1.2.      In reactie op de klacht heeft mr. [x] een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.

1.3.      De plaatsvervangend voorzitter van de kamer heeft de behandeling van de klacht verwezen naar de volle kamer.

1.4.      De klacht is behandeld ter zitting van de kamer van 20 juni 2016. Klaagster en mr. [x] zijn ter zitting verschenen, beiden bijgestaan door hun gemachtigde. Zij hebben hun standpunt over en weer bepleit, mede aan de hand van pleitnotities. Mr. [x] heeft ter zitting stukken in het geding gebracht, waarna de kamer klaagster in de gelegenheid heeft gesteld schriftelijk op de inhoud daarvan te reageren. Bij e-mail van 30 juni 2016 heeft de gemachtigde van klaagster van deze gelegenheid gebruik gemaakt, waarna de gemachtigde van mr. [x] bij brief van 1 juli 2016 heeft gereageerd op de inhoud van laatstgenoemde e-mail.

2.         De feiten

 

2.1.      Uit het huwelijk van de ouders van klaagster is naast klaagster ook een zoon geboren. De verstandhouding tussen klaagster en haar (oudere) broer (hierna: de broer) is ernstig verstoord geraakt.

2.2.      De vader van klaagster is op 19 december 1998 overleden na bij testament over zijn nalatenschap te hebben beschikt. Samengevat heeft hij daarbij het vruchtgebruik van zijn nalatenschap en van al zijn na te laten roerende en/of onroerende zaken met ingang van de datum van zijn overlijden aan zijn echtgenote (hierna: moeder) gelegateerd.

2.3.      Op 17 januari 1999 hebben klaagster en de broer een boedelvolmacht aan moeder verstrekt. Notaris mevrouw mr. […], gevestigd in [naam vestigingsplaats], heeft op 28 januari 1999 een verklaring van erfrecht afgegeven, waarin staat vermeld dat vader tot zijn enige en algehele erfgenamen heeft achtergelaten moeder voor 1/3 deel van zijn nalatenschap en klaagster en de broer eveneens ieder voor 1/3   deel. In verband met het vruchtgebruik van de nalatenschap en de inhoud van de verstrekte boedelvolmacht was moeder gerechtigd tot het ontvangen van alle zaken, waarden en gelden die tot de nalatenschap van vader behoorden.

2.4.      Blijkens de aanslag successierecht bedroeg het saldo van de nalatenschap van vader Hfl. 218.259,00. In de toelichting op de aanslag staat vermeld dat ieder der erflaters kinderen 1/3 deel daarvan verkrijgt, te verminderen met de waarde van het vruchtgebruik (42%), zodat de belaste verkrijging per kind Hfl. 42.196,74 bedraagt. De aanslag successierecht is door moeder voldaan.

2.5.      Moeder is in het ouderlijk huis blijven wonen. Op 29 oktober 2010 heeft zij bij testament over haar nalatenschap beschikt. In augustus 2011 is zij ziek geworden. Na een ziekenhuisopname is zij opgenomen in een particulier verpleeghuis. Tot medio november 2011 heeft klaagster moeder geholpen bij haar administratie en was klaagster gemachtigd om de financiële belangen van moeder te behartigen. Moeder heeft deze machtiging op 16 november 2011 ingetrokken en machtiging verleend aan de dochter van de broer om haar zaken verder te behartigen. Vanaf dat moment heeft klaagster geen inzage meer gehad in de (financiële) administratie van moeder.

2.6.      Moeder is op [datum] februari 2013 overleden. Klaagster en de broer zijn enig erfgenaam. Bij testament heeft moeder (samengevat) al haar zaken van inboedel aan klaagster gelegateerd, onder meer onder de voorwaarde dat zij dit legaat binnen zes weken nadat zij daarmee bekend is geworden zal aanvaarden. Verder heeft moeder een afwikkelingsbewind ingesteld en de broer benoemd tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder.

2.7.      Op 11 februari 2013 is door de broer opdracht gegeven aan [naam notariskantoor] om een verklaring van executele op te stellen en klaagster te informeren over de nalatenschap van moeder. Na eerder als kandidaat-notaris aan het kantoor van [naam notariskantoor] in [naam vestigingsplaats] verbonden te zijn geweest, is mr. [x] met ingang van 15 februari 2013 benoemd tot notaris bij dat kantoor met als vestigingsplaats [naam vestigingsplaats].

2.8.      Bij brief van 19 februari 2013 heeft mr. [x] klaagster een kopie toegezonden van het testament van moeder en meegedeeld dat de broer zijn benoeming tot executeur-afwikkelingsbewind-voerder zou aanvaarden. Verder heeft mr. [x] haar nadere informatie verstrekt over de nalatenschap, over het legaat van de inboedel, over de wens van moeder dat de sieraden aan klaagster zouden toekomen en is zij geïnformeerd over de gebruikelijke gang van zaken rond de afwikkeling van een nalatenschap en haar mogelijkheden tot aanvaarding dan wel verwerping daarvan.  

2.9.      De broer heeft op 25 februari 2013 een verklaring aanvaarding executeursbenoeming ondertekend.

2.10.     Na ontvangst van de genoemde brief van mr. [x] heeft klaagster een afspraak gemaakt met mr. [x] en hebben zij elkaar op 26 februari 2013 (kort) gesproken. Omdat mr. [x] onverwacht was verhinderd om bij het begin van het gesprek aanwezig te zijn, heeft klaagster aanvankelijk gesproken met notarieel medewerkster mevrouw [y]. Tijdens het gesprek heeft klaagster aan mr. [x] een brief overhandigd, waarin zij gebeurtenissen uit het verleden beschrijft die in haar visie voor mr. [x] van belang kunnen zijn met het oog op een zorgvuldige en juiste afwikkeling van de nalatenschap. Onder meer heeft klaagster daarin meegedeeld dat vader en moeder in april 1989 een renteloze lening aan de broer hebben verstrekt ten bedrage van € 9.869,72, welke lening bij weten van klaagster tot 2011 niet was afgelost. In deze brief heeft zij tevens meegedeeld dat zij de nalatenschap beneficiair wilde aanvaarden en heeft zij mr. [x] gevraagd om namens klaagster bij de executeur-afwikkelingsbewindvoerder inzage te vragen middels een kopie van alle bankafschriften van moeder vanaf 1 januari 2011, inclusief onderbouwing van opnamen en uitgaven die op de betreffende afschriften niet duidelijk staan vermeld.

2.11.     Op 28 februari 2013 heeft mr. [x] telefonisch contact opgenomen met de broer in verband met de afgifte van het legaat aan klaagster. Vervolgens is er via e-mail over en weer gecorrespondeerd  tussen klaagster, mevrouw [y], de broer en de dames die door moeder bij testament waren aangewezen om bij de afgifte van het legaat aanwezig te zijn, om een afspraak te maken voor de afgifte van de inboedelgoederen. Klaagster heeft in dat verband (onder meer) gevraagd om een kopie van de boedellijst.

2.12.     Mr. [x] heeft op 1 maart 2013 een verklaring van executele afgegeven aan de broer. 

2.13.     Bij e-mail van 5 maart 2013 heeft klaagster (onder meer) aan mr. [x] bericht:

“Tevens breng ik nogmaals mijn erfdeel van vader, waar indertijd erfbelasting over is betaald en aan moeder in vruchtgebruik is gegeven, onder uw aandacht.”

2.14.     Bij e-mail van 8 maart 2013 heeft mevrouw [y] klaagster meegedeeld dat zij afspraken heeft gemaakt in verband met de afgifte van het legaat en de sieraden, dat zij de broer zal vragen een  boedelbeschrijving aan haar toe te sturen die zij vervolgens zal doorsturen aan klaagster en dat zij aan de broer zal doorgeven dat klaagster recht heeft op inzage in de administratie van moeder van zowel voor als na haar overlijden. Verder meldt zij (onder meer):

“Indien de lening nog niet, danwel nog niet volledig door uw broer is afgelost dient het nog openstaande bedrag inderdaad bij de afwikkeling van de nalatenschap te worden verrekend. Daar uw broer de afwikkeling regelt zal hij deze verrekening moeten verwerken.

Na navraag te hebben gedaan bij onze vestiging in [naam vestigingsplaats]blijkt dat er met betrekking tot de nalatenschap van uw vader geen dossier is. Ik kan u dus ook niet de stukken inzake de aangifte erfbelasting verstrekken.”

Bij e-mail van dezelfde dag heeft mevrouw [y] de broer gevraagd een kopie van de boedelbeschrijving aan haar toe te sturen, waarna zij zal zorgdragen voor doorzending aan klaagster.

2.15.     Op 10 maart 2013 heeft mr. [x] van de broer bericht ontvangen dat hij gebruik wilde maken van zijn bevoegdheid om iemand anders als executeur in zijn plaats te stellen. Op 15 maart 2013 heeft mr. [x] een akte “Indeplaatsstelling/verklaring van executele” gepasseerd, waarna mevrouw [naam], de dochter van de broer, zijn taken als executeur-afwikkelingsbewindvoerder heeft overgenomen. Zij zal hierna verder worden aangeduid als “de executeur”. Mr. [x] heeft klaagster over deze wijziging geïnformeerd bij e-mail van 15 maart 2013, onder toezending van een inboedelbeschrijving, en zij heeft meegedeeld dat de sieraden inmiddels in haar bezit waren. Verder heeft zij onder meer meegedeeld:

“Indien u vragen heeft betreffende de nalatenschap verzoek ik u namens de executeur/afwikkelingsbewindvoerder, deze vragen neer te leggen bij mevrouw [naam executeur]. Indien door u vragen worden gesteld aan ons kantoor inzake de nalatenschap, welke ook kunnen worden beantwoord door mevrouw [naam executeur], zullen de kosten hiervan vanaf heden in rekening worden gebracht bij u en niet ten laste komen van de nalatenschap. Voor de werkzaamheden die wij dan in opdracht van u verrichten zullen wij ons uurtarief ad € 155,00 in rekening brengen.”

Daarna is tussen klaagster en mr. [x] discussie ontstaan over de vraag of bepaalde werkzaamheden waar klaagster om vroeg al dan niet ten laste van de nalatenschap mochten worden gebracht.

2.16.     Op 18 maart 2013 heeft klaagster notaris mevrouw mr. [naam], gevestigd in [naam vestigingsplaats] (hierna: mr. [z]), gevraagd voor haar als partij-notaris op te treden.

2.17.     Op 19 maart 2013 heeft klaagster het ouderlijk huis bezocht in verband met de afgifte van het legaat van de inboedel, waarbij zij heeft geconstateerd dat een groot deel van de inboedelgoederen niet meer aanwezig was. Zij heeft enkele goederen meegenomen die voor haar van emotionele waarde waren. Tijden haar bezoek aan de woning is ook de broer daar verschenen, hetgeen tot spanningen heeft geleid. Nadien wilde klaagster deze gang van zaken en haar bevindingen over het ontbreken van de goederen met mr. [x] bespreken, maar als gevolg van discussie over het kostenaspect is de geplande bespreking op 20 maart 2013 niet doorgegaan.

2.18.     Op 11 april 2013 hebben klaagster en de broer de nalatenschap beneficiair aanvaard.

2.19.     Vervolgens is er uitgebreid gecorrespondeerd door klaagster, mr. [z], mr. [x] en de executeur. Een deel van de correspondentie zal hierna worden weergegeven. Op 23 april 2013 heeft mr. [z], na daartoe zelf initiatief te hebben ondernomen, informatie verkregen over de nalatenschap van vader. Bij e-mail van 24 april 2013 heeft mr. [z] de executeur daarover (onder meer) het volgende bericht:

“Bij kadastrale recherche is gebleken dat de woning nog ten name van de heer [naam vader] is gesteld. Door zijn overlijden in 1998 zijn zijn echtgenote en kinderen samen eigenaar geworden van de woning. Nadien is niet gebleken van een notariële akte waarin de woning ten name van de weduwe is gesteld noch is een recht van vruchtgebruik gevestigd. Dit betekent dat mijn cliënte al vanaf 1998 mede-eigenaar was van de woning en u als executrice in de nalatenschap van wijlen mevrouw [naam moeder] niet kunt beschikken over het aandeel van mijn cliënte in de woning en dus ook niet bevoegd bent om zonder haar medewerking (dus niet enkel toestemming) tot verkoop van de woning over te gaan. Uiteraard geldt dit ook voor het aandeel van de andere erfgenaam.

Mijn cliënte is bereid ten aanzien van de verkoop van de woning haar medewerking te verlenen mits u haar op de hoogte houdt van de gang van zaken met betrekking tot de woning. (…)

Omdat mijn cliënte dus eigenaar is van de woning en sprake is van onttrekkingen door de overledene en omgekeerd ook de overledene vorderingen zal kunnen hebben op de nalatenschap van haar echtgenoot, kan bij de aangifte erfbelasting wegens het overlijden van mevrouw G.B. van der Velden niet volstaan worden met een bedrag dat de kinderen nog tegoed zouden hebben van de overledene. Die aangifte zal doordat geen uitvoering is gegeven aan het testament van vader ingewikkeld worden.” 

2.20.     Bij brief van 13 augustus 2013 heeft mr. [x] klaagster bericht dat zij door de executeur als boedelnotaris was aangewezen, welke benoeming zij had aanvaard. Bij deze brief waren als bijlagen gevoegd een inboedelbeschrijving (door de executeur opgemaakt na het overlijden) en een (voorlopige) boedelbeschrijving. Daarin werd geen melding gemaakt van de genoemde vordering uit hoofde van de geldlening aan de broer.  

2.21.     Bij brief van 14 augustus 2013 heeft mr. [z] mr. [x] onder meer gevraagd om afgifte van een beëdigde boedelbeschrijving en inzage in de administratie van moeder vanaf 2008. Onder verwijzing naar een door klaagster opgestelde bijlage heeft mr. [z] tevens om een reactie gevraagd naar aanleiding van uitgaven van moeder in 2012, waaronder schenkingen van € 5.000,00 aan de executeur en aan de broer. In verband met onduidelijkheid over de afwikkeling van de nalatenschap van vader is eveneens discussie ontstaan over de vraag of de executeur (zonder medewerking van klaagster) kon overgaan tot verkoop van het ouderlijk huis. Volgens mr. [x] was zij daartoe gerechtigd, maar volgens mr. [z] was klaagster, zoals gemeld, gedeeltelijk eigenaar van het huis zodat daarvoor haar medewerking vereist was.   

2.22.     Mr. [x] heeft de brief van mr. [z] op 15 augustus 2013 per e-mail toegezonden aan de broer en de executeur met de mededeling dat zij in verband met de afgifte van een beëdigde boedelverklaring een concept van de akte zou toesturen. Verder heeft zij een overzicht gevraagd van de handelingen die de broer als executeur heeft verricht, alsmede rekening en verantwoording (onder ede) over de periode dat de executeur als gevolmachtigde van moeder is opgetreden. Op dezelfde dag heeft zij mr. [z] per e-mail meegedeeld dat zij de executeur en de voormalig executeur heeft gevraagd om een beëdigde boedelverklaring.

2.23.     Mr. [z] heeft bij e-mail van 4 september 2013 meegedeeld dat zij nog steeds geen beëdigde boedelverklaring van de executeur had mogen ontvangen, terwijl ondanks herhaald verzoek ook verder nog steeds geen inzage was verschaft aan klaagster. In reactie daarop heeft mr. [x] bij e-mail van 11 september 2013 aan mr. [z] bericht dat er een beëdigde boedelverklaring was opgemaakt en toegezonden aan de executeurs, waarvan de inhoud enkele dagen later door haar zou worden besproken.

2.24.     Bij e-mail van 11 september 2013 heeft mr. [z] mr. [x] (onder meer) meegedeeld dat tussen de executeur en klaagster nog steeds een discussie gaande was over inzage in de administratie, terwijl ook de boekhouder van moeder inmiddels geen informatie meer aan klaagster wilde verstrekken omdat hij daarvoor geen toestemming had van de executeur.

2.25.     Medio september 2013 heeft klaagster een advocaat in de arm genomen om de executeur aan te sporen om alsnog zo spoedig mogelijk inzage te verschaffen in de administratie en zorg te dragen voor de afgifte van de resterende inboedelgoederen en sieraden.    

2.26.     Op 25 september 2013 heeft de executeur, met medewerking van klaagster, een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot het ouderlijk huis.

2.27.     Mr. [x] heeft op 27 september 2013 een notariële beëdigde boedelbeschrijving opgemaakt, die zij op 30 september 2013 aan klaagster heeft toegezonden. In verband met de door klaagster gewenste inzage van de administratie is door mr. [x] met de executeur afgesproken dat de administratie vanaf de datum van overlijden van moeder op het notariskantoor ter inzage zou worden gelegd.

2.28.     Bij brief van 11 oktober 2013 heeft mr. [z] nadere vragen gesteld aan mr. [x] over de boedelbeschrijving, onder meer naar aanleiding van de forse afname van het vermogen van moeder met een bedrag van € 80.000,00 in 2011-2012. Ook heeft zij bericht dat de advocaat van klaagster inmiddels een kopie had ontvangen van de gedeeltelijke kwijtschelding van de lening van de broer en heeft zij mr. [x] gevraagd te bevorderen dat de executeur het origineel van die verklaring aan mr. [x] zou afgeven. Verder heeft zij onder meer bericht:

“Namens mijn cliënte verzoek ik u als boedelnotaris er strikt op toe te zien dat hetgeen de executrice doet, zij dit ook in het belang van de mede-erfgenaam, mijn cliënte, doet. De voornoemde sterke vermindering van de banksaldi van de overledene gedurende de afgelopen jaren roept vragen op – zoals ik u al eerder schreef op 14 augustus jongstleden. Daarover is met geen woord gesproken in de bijlage bij de beëdigde boedelbeschrijving. ”

2.29.     Op 17 oktober 2013 heeft klaagster, in aanwezigheid van mr. [z], de bankafschriften van moeder ingezien op het kantoor van mr. [x]. Klaagster heeft daarbij geconstateerd dat er een aantal malen bedragen waren overgeboekt naar de broer, zonder nadere omschrijving, terwijl er ook forse kas- en pinopnames hadden plaatsgevonden. Op verzoek van klaagster is een kopie van de afschriften aan haar overhandigd, maar bij het kopiëren is kennelijk verzuimd van een drietal afschriften ook de achterzijde te kopiëren. Van twee afschriften is vervolgens alsnog een kopie aan klaagster toegezonden. De derde kopie is na herhaald verzoek (van onder meer haar advocaat) op 27 maart 2014 aan klaagster verstrekt. Het betrof een gift van moeder aan de broer van € 5.000,00, gedaan op 5 december 2012.

2.30.     In reactie op de brief van mr. [z] van 11 oktober 2013 heeft mr. [x] haar bij brief van 23 oktober 2013 nader geïnformeerd over de stand van zaken en haar visie gegeven op de taak van de boedelnotaris. Ook heeft zij daarbij gemeld dat de kosten van de boedelnotaris naar haar mening voor rekening van de nalatenschap dienen te komen, maar dat de kosten die worden gemaakt door een eigen adviseur van een van de erfgenamen in beginsel voor rekening van die erfgenaam dienen te komen, tenzij daarover andere afspraken zijn gemaakt.

2.31.     In de loop van de tijd is de verstandhouding tussen alle betrokkenen verder verslechterd. Klaagster heeft bij de kantonrechter bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek ingediend tot ontslag van de executeur.

2.32.     In december 2013 is de tot de nalatenschap behorende woning overgedragen. Mr. [x] is niet bij de eigendomsoverdracht betrokken geweest.

2.33.     Bij e-mail van 12 december 2013 heeft mr. [x] mr. [z] bericht dat de aangifte erfbelasting door haar wordt verzorgd. De afwikkeling van de nalatenschap van vader heeft aanleiding gegeven tot discussie over de wijze waarop de aangifte moest worden ingevuld. Daarover is vanaf december 2013 veelvuldig contact geweest tussen klaagster, mr. [z], de executeur en mr. [x]. In de toelichting op de ingediende aangifte staat vermeld:

“In het testament van de heer [naam vader] was niet afgeweken van de wettelijke erfopvolging, zodat zijn erfgenamen waren zijn echtgenote en zijn beide kinderen, ieder voor 1/3 gedeelte van zijn nalatenschap. In gemeld testament was verder aan zijn echtgenote het recht van vruchtgebruik gelegateerd. Door de werking van het testament zijn de kinderen reeds voor 1/6e gedeelte eigenaar van de woning; dit gedeelte is aangegeven in de aangifte onder het kopje schuld aan de erfgenamen.”

2.34.     In januari 2014 hebben klaagster en mr. [x] per e-mail met elkaar gecorrespondeerd in verband met (samengevat) de onvrede van klaagster over de wijze waarop mr. [x] invulling gaf aan haar functie van boedelnotaris, mede in verband met het standpunt van mr. [x] over de kosten van haar werkzaamheden. Bij e-mail van 20 januari 2014 heeft mr. [x] voorgesteld een en ander met alle betrokkenen te bespreken op 6 februari 2014. Omdat geen overeenstemming kon worden bereikt over de vraag of de kosten van de aanwezigheid van mr. [z] bij een dergelijk gesprek ten laste van de nalatenschap mochten worden gebracht, is van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Medio februari 2014 hebben klaagster en mr. [x] hun correspondentie beëindigd.  

2.35.     Bij e-mail van 5 februari 2014 heeft mr. [z] aan de executeur bericht dat het er volgens haar op neerkwam dat de aangifte erfbelasting zoals die in overleg met mr. [x] was opgesteld een te hoog saldo van de nalatenschap opleverde van circa € 44.000,00.

2.36.     Op 20 mei 2014 is de aanslag erfbelasting vastgesteld. De executeur heeft in overleg met

mr. [x] op 20 juni 2014 bezwaar gemaakt tegen deze aanslag. Op 22 juli 2014 is uitspraak gedaan op het bezwaar en is de aanslag verminderd, als gevolg waarvan het saldo van de nalatenschap voor de berekening van de verschuldigde erfbelasting is verminderd met een bedrag van € 47.016,00.

2.37.     Bij beschikking van 29 september 2014 heeft de kantonrechter bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant het verzoek van klaagster tot ontslag van de executeur afgewezen. Klaagster heeft hoger beroep ingesteld tegen die beschikking.

2.38.     Vanaf 1 januari 2015 is mr. [x] feitelijk niet meer werkzaam geweest bij [naam notariskantoor]. Per 1 juli 2015 is aan haar eervol ontslag verleend uit het ambt van notaris. Met ingang van die datum heeft zij haar werkzaamheden voortgezet als kandidaat-notaris en sindsdien is zij verbonden aan een notariskantoor in [naam vestigingsplaats]. Het protocol van mr. [x] is per 1 januari 2016 overgedragen aan notaris de heer mr. [a], verbonden aan [naam notariskantoor] en gevestigd in [naam vestigingsplaats] (hierna: mr. [a]).

2.39.     Bij beschikking van 25 juni 2015 heeft het gerechtshof in ’s-Hertogenbosch de eerdere beslissing van de kantonrechter bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant vernietigd en de executeur per die datum ontslagen. Ten aanzien van de handelwijze van de executeur heeft het hof onder meer overwogen:

“… dat de door appellante gewenste en meermaals door en namens haar aan executrice verzochte inzage in de administratie van erflaatster uiterst moeizaam is tot stand gekomen, ondanks de uitgebreide informatieplicht als voor de executrice voortvloeiend uit artikel 4:148 BW. Vanaf april 2013 heeft appellante – eerst zelfstandig en vervolgens via haar partij-notaris – getracht van de executrice inzage in de administratie van erflaatster te verkrijgen. Uiteindelijk heeft het tot 17 oktober 2013 geduurd, alvorens de inzage in de administratie (niet op het kantoor van de partij-notaris, zoals de bedoeling was, maar op het kantoor van de boedelnotaris, in aanwezigheid van de partij-notaris) heeft plaatsgevonden. Zij heeft het maken van een afspraak voor de inzage van de administratie naar het oordeel van het hof onredelijk bemoeilijkt (…)

De boedelbeschrijving in de nalatenschap van erflaatster (…) is op 27 september 2013, derhalve ruim zeven maanden na het overlijden van erflaatster, opgemaakt. Naar het oordeel van het hof is de boedelbeschrijving daarmee niet ‘met bekwame spoed na het overlijden van erflaatster’ opgemaakt, zoals in het testament van erflaatster alsook in artikel 4:146 lid 2 BW is bepaald. De executrice is hierop gewezen door de partij-notaris bij brieven van 16 april 2013 en 10 juli 2013. Dit heeft er echter niet toe mogen leiden dat de boedelbeschrijving eerder door haar is opgemaakt. Uit de mail van executrice van 29 maart 2013 (…) blijkt daarentegen dat executrice bewust heeft getalmd, althans toen al voornemens was te talmen met de opstelling van de boedelbeschrijving.”

2.40.     Bij brief van 11 januari 2016 heeft klaagster mr. [x] op de hoogte gebracht van het ontslag van de executeur en heeft zij haar gevraagd geen enkele inhoudelijke vraag met betrekking tot de nalatenschap meer met de executeur te bespreken. Verder heeft zij mr. [x] verzocht een aantal vragen te beantwoorden. Op 15 januari 2016 heeft mr. [a] klaagster meegedeeld dat mr. [x] niet meer aan [naam notariskantoor] verbonden was, waarna hij mr. [x] op de hoogte heeft gesteld van de brief. Bij brief van 12 februari 2016 heeft mr. [x] op de brief van klaagster geantwoord.

2.41.     Blijkens een uittreksel uit het boedelregister van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 11 februari 2016 staat mr. [x] vanaf 23 augustus 2013 geregistreerd als boedelnotaris in de nalatenschap van moeder.

3.         De klacht

3.1.      In de kern verwijt klaagster mr. [x] dat zij als boedelnotaris volledig is voorbijgegaan aan haar belangen als legataris en mede-erfgenaam in de nalatenschap van moeder en als mede-eigenaar van het ouderlijk huis. Meer in het bijzonder verwijt klaagster mr. [x] dat zij:

1.      bij de afwikkeling van de nalatenschap van moeder geen, althans niet op de juiste wijze,  rekening heeft gehouden met de nog onverdeelde nalatenschap van vader, onder meer door een fout te maken in de aangifte erfbelasting;

2.      niet (tijdig) heeft gereageerd op haar vragen en haar niet de benodigde gegevens heeft verstrekt om tot een correcte afwikkeling van de nalatenschap van moeder te komen;

3.      haar in verband met de afwikkeling van de nalatenschap ten onrechte alleen te woord wilde staan op eigen kosten van klaagster en dat het (niet juist) handelen van mr. [x] heeft geleid tot een forse verhoging van de afwikkelingskosten;

4.      haar niet heeft geïnformeerd over haar ontslag als notaris dan wel haar vertrek bij het kantoor waar zij werkzaam was en dat zij klaagster niet heeft geïnformeerd wie de behandeling van het dossier had overgenomen.

3.2.      Mr. [x] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Op de inhoud van dit verweer zal, voor zover relevant, bij de beoordeling nader worden ingegaan.

4.          De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 93, lid 1, Wet op het Notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De kamer dient de handelwijze van mr. [x] te toetsen aan de in dat artikel omschreven tuchtnorm, waarbij allereerst aandacht wordt besteed aan de omstandigheden waaronder en de hoedanigheid waarin mr. [x] haar werkzaamheden heeft verricht.

4.2.      Bij genoemde brief van 19 februari 2013 heeft mr. [x] klaagster meegedeeld dat zij van de broer de opdracht had gekregen om klaagster te informeren over de nalatenschap van moeder. Een week later heeft klaagster op eigen initiatief een gesprek gehad met mevrouw [y] en mr. [x], waarbij zij heeft meegedeeld dat haar verhouding met de broer als gevolg van pijnlijke gebeurtenissen in het verleden in ernstige mate was verstoord. Klaagster heeft de onderlinge verhoudingen binnen de familie (ook) nader toegelicht in een brief die zij tijdens dat gesprek heeft overhandigd en zij heeft toen al meegedeeld dat zij de nalatenschap beneficiair wilde aanvaarden en dat zij inzage wilde in de financiële administratie van moeder vanaf begin 2011. Er was sprake van wantrouwen over de wijze waarop de broer de financiën van moeder had beheerd. Gelet op deze informatie is de kamer van oordeel dat het van aanvang af aan mr. [x] duidelijk moet zijn geweest dat er aanleiding bestond om te veronderstellen dat de verdeling van de nalatenschap niet zonder problemen zou verlopen.

4.3.      Nadat mr. [x] op 1 maart 2013 een verklaring van executele had afgegeven ten behoeve van de broer, heeft hij al op 15 maart 2013 zijn dochter in zijn plaats gesteld. Vanaf dat moment heeft mr. [x] klaagster namens deze executeur verzocht vragen over de nalatenschap bij de executeur zelf neer te leggen. Op zich behoort het tot de taak van de executeur om aan een erfgenaam alle door deze gewenste inlichtingen te verschaffen omtrent de uitoefening van zijn taak en ook dient de executeur (onder meer) met bekwame spoed een boedelbeschrijving op te stellen (artikel 4:148 en 4:146, lid 2 BW). Dat mr. [x] klaagster voor de beantwoording van haar vragen aanvankelijk heeft doorverwezen naar de executeur, acht de kamer dan ook terecht. 

4.4.      Toen mr. [x] medio augustus 2013 aantrad als boedelnotaris, was zij ermee bekend dat de executeur nog geen boedelbeschrijving aan klaagster had verstrekt en dat zij aan klaagster nog steeds geen inzage had gegeven in de administratie. In een dergelijke situatie is het niet eenvoudig om als boedelnotaris op te treden.

4.5.      Bij de beoordeling van de vraag of mr. [x] de rol van boedelnotaris naar behoren heeft vervuld, wordt vooropgesteld dat een (boedel)notaris zijn ambt in onafhankelijkheid dient uit te oefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid dient te behartigen (artikel 17, lid 1, Wna). Hoewel de wet geen beschrijving geeft van de taak, bevoegdheden en verplichtingen van de boedelnotaris, gaat de kamer ervan uit dat een boedelnotaris primair moet worden gezien als de juridisch adviseur van de nalatenschap, dat wil zeggen van álle erfgenamen. Bij zijn werkzaamheden en adviezen aan de executeur dient hij dus niet alleen de belangen van de executeur, maar ook de belangen van de overige betrokkenen voor ogen te houden. Daarbij zal het in het algemeen tot zijn taak behoren behulpzaam te zijn bij het opmaken van een boedelbeschrijving en het ontwerpen van een akte van verdeling, waarbij hij zoveel mogelijk dient te bewerkstelligen dat hij over de daarvoor noodzakelijke gegevens beschikt.

Overigens wordt van de executeur wel een veel actiever optreden verwacht dan van de boedelnotaris: waar de boedelnotaris in beginsel op informatie van derden mag afgaan, moet de executeur zelf op onderzoek uit gaan. Zijn er echter concrete aanwijzingen dat er nog meer bezittingen tot de nalatenschap behoren, dan zal de boedelnotaris daar wel onderzoek naar moeten verrichten. Zeker bij de behandeling van een probleemboedel als deze is het van groot belang dat de boedelnotaris voortvarend optreedt en dat de erfgenamen regelmatig worden geïnformeerd over de voortgang, dan wel de reden voor het ontbreken daarvan. Om deze regiefunctie naar behoren uit te voeren, is communicatie en daadkracht vereist. Verder is het van belang (ook de schijn van) partijdigheid te vermijden door alle betrokkenen telkens goed te informeren en te belehren met betrekking tot de consequenties van hun (rechts)handelingen. Voor zover mr. [x] als boedelnotaris is opgetreden, zal de kamer het vorenstaande bij de beoordeling in aanmerking nemen. Omdat de verwijten over de handelwijze van mr. [x] met betrekking tot de nalatenschap van vader nauw samenhangen met het (meer algemene) verwijt dat zij niet tijdig heeft gereageerd op vragen en onvoldoende informatie heeft verstrekt, zal de kamer het eerste en tweede onderdeel van de klacht gezamenlijk beoordelen.      

Onderdeel 1 en 2: nalatenschap vader / niet (tijdig) reageren op vragen / onvoldoende gegevens verstrekken

4.6.      Tussen partijen is niet in geschil dat het voor een juiste afwikkeling van de nalatenschap van moeder noodzakelijk was om te beschikken over informatie met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap van vader. Vast staat dat klaagster mr. [x] daar al vanaf het begin van haar bemoeienis met het dossier op heeft gewezen. Volgens klaagster had zij recht op afgifte van het testament van vader en zij stelt dat mr. [x] de bij haar functie behorende verantwoordelijkheid had moeten nemen door haar op zijn minst te informeren over de inhoud van het testament, dan wel haar duidelijkheid had moeten verschaffen over haar daaruit voortvloeiende erfrechtelijke aanspraken. Klaagster stelt dat mr. [x] dit niet (voldoende) heeft gedaan.

4.7.      Naar aanleiding van dit verwijt heeft mr. [x] naar voren gebracht dat zij wel heeft geprobeerd te achterhalen hoe de erfenis van vader was afgewikkeld door op het kantoor van [naam notariskantoor] in [naam vestigingsplaats] uit te zoeken of er nog een dossier aanwezig was. Omdat een verklaring van erfrecht ten tijde van het overlijden van vader echter niet in notariële vorm werd opgemaakt, bleek er geen dossier (meer) aanwezig te zijn, aldus mr. [x]. Het testament van vader was destijds opgemaakt door een notaris in [naam vestigingsplaats] en mr. [x] heeft gesteld dat zij bij de opvolger van die notaris heeft geprobeerd verdere informatie in te winnen, echter zonder resultaat. Zij heeft erop gewezen dat klaagster daar van op de hoogte is gesteld bij de hiervoor (in rechtsoverweging 2.14.) genoemde e-mail van 8 maart 2013.

4.8.      In dat verband heeft klaagster gesteld dat mr. [z] op 23 april 2013, amper een maand na haar aantreden als partij-notaris, wél in staat bleek om de benodigde informatie, zoals het testament van vader, de aanslag successierecht en de kadastrale inschrijving, “boven water te krijgen”. Hoewel mr. [x] op dat moment nog geen boedelnotaris was, waren de betreffende stukken naar het oordeel van de kamer wel degelijk van belang in het kader van de uitvoering van de opdracht van de broer om klaagster te informeren over de nalatenschap van moeder. De kamer is dan ook van oordeel dat van mr. [x] op dat punt een meer actieve houding verwacht had mogen worden.

4.9.      Zoals gemeld heeft mr. [z] de executeur vervolgens direct geïnformeerd over de gevolgen van de nalatenschap van vader bij e-mail van 24 april 2013 (weergegeven in rechtsoverweging 2.19). Ook nadat mr. [x] als boedelnotaris was aangetreden, heeft de wijze van afwikkeling van de nalatenschap van vader bij herhaling onderwerp van discussie gevormd, onder meer in verband met de voorgenomen verkoop van het voormalig ouderlijk huis door de executeur. Uit de overgelegde e-mails voorafgaand aan de eigendomsoverdracht leidt de kamer af dat het voor de betrokkenen niet altijd duidelijk is geweest of klaagster en de broer al dan niet als eigenaar van de woning moesten worden aangemerkt, terwijl naar het oordeel van de kamer uit het testament van vader kon worden afgeleid dat zij na zijn overlijden mede-eigenaar waren geworden zodat hun medewerking aan de eigendomsoverdracht vereist was. Naar het oordeel van de kamer behoorde het tot de taak van de boedelnotaris om de executeur en de erfgenamen daarover duidelijkheid te geven. Niet is echter gebleken dat mr. [x] daarin voldoende duidelijk is geweest. 

4.10.    De nalatenschap van vader heeft ook tot veel discussie aanleiding gegeven in verband met het verzorgen van de aangifte erfbelasting van moeder. In verband daarmee is in december 2013 uitgebreid gecorrespondeerd. Illustratief in dit verband is dat niet alleen klaagster en mr. [z], maar ook de executeur zélf, mr. [x] in de loop van de tijd bij herhaling vragen hebben gesteld over de gevolgen die de afwikkeling van de nalatenschap van vader zou hebben voor het saldo van de nalatenschap van moeder. Uit de e-mails die mr. [x] ter zitting heeft overgelegd, blijkt dat de executeur daarover onder meer op 18, 22 en 23 december 2013 concrete vragen aan haar heeft gesteld in verband met de ontwerp-aangifte. Naar aanleiding van de antwoorden van mr. [x] heeft de executeur vervolgens te kennen gegeven dat zij op basis van deze algemene reactie geen beslissing kon nemen. Vervolgens heeft mr. [x] haar bij e-mail van 23 december 2013 als volgt bericht:

“Indien de erfdelen van de kinderen uit de nalatenschap van uw opa goed waren geadministreerd en bij akte waren vastgelegd, had ik u een eenduidig antwoord kunnen geven. Nu dit helaas niet gebeurd is, probeer ik u zo goed mogelijk te adviseren, maar ik kan niet garanderen dat de belastinginspecteur hier zonder verdere vragen mee akkoord gaat. Het is niet dat ik niet weet hoe dit in de aangifte verwerkt moet worden, maar ik kan niet garanderen of de inspecteur van de belastingdienst een dergelijke verwerking zonder meer in de aangifte accepteert.

Voor zekerheid en (waarschijnlijk) geen verdere vragen van de inspecteur kunt u de aangifte laten zoals nu is ingevuld. In dat geval betalen de erfgenamen wel meer erfbelasting.

De keuze maakt u uiteraard, in overleg met de erfgenamen, zelf.”

4.11.    In reactie daarop heeft de executeur dezelfde dag nog aan mr. [x] gemaild dat zij begrijpt dat haar vragen niet goed te beantwoorden zijn en dat het haar verstandig lijkt om voor zekerheid te kiezen en de aangifte zo te laten. Zij deelt mee dat zij de erfgenamen hierover zal informeren en dat zij, indien zij daar prijs op stellen, de situatie bij de belastingdienst zal voorleggen. Desgevraagd heeft mr. [x] ter zitting verklaard dat zij klaagster zelf niet heeft geïnformeerd over de met de executeur gevoerde correspondentie over de erfbelasting, omdat zij ervan uit mocht gaan dat de executeur een en ander zelf aan de erfgenamen zou doorgeven.

4.12.    Ten aanzien van de gang van zaken rond de aangifte overweegt de kamer als volgt. Nu de executeur in de e-mailberichten met betrekking tot de aangifte erfbelasting duidelijk te kennen heeft gegeven dat zij niet (voldoende) over de benodigde kennis beschikte, waarbij zij voorts heeft gemeld dat zij daarover eigenlijk geen beslissing kon nemen en daarom maar voor de “voorzichtige” weg zou kiezen, is de kamer van oordeel dat het in de gegeven omstandigheden op de weg van mr. [x] had gelegen om hierin meer initiatief te nemen. Zoals mr. [z] al had gemeld, betrof het een ingewikkelde aangifte. Van een boedelnotaris mag worden verwacht dat deze de executeur waar nodig assisteert bij het doen van de aangifte erfbelasting. Mr. [x] is de executeur weliswaar behulpzaam geweest, maar naar het oordeel van de kamer had het op haar weg gelegen om klaagster op zijn minst te informeren over de gerezen discussie en de door de executeur te maken keuze. De erfgenamen hadden daarbij bovendien een rechtstreeks belang omdat zij de verschuldigde erfbelasting zouden moeten voldoen. Dat de executeur aan mr. [x] had meegedeeld dat zij de erfgenamen zelf zou informeren, ontslaat mr. [x] naar het oordeel van de kamer niet van haar verplichting om de voor de afwikkeling van de nalatenschap relevante informatie ook zelf terug te koppelen aan de erfgenamen. Dit geldt eens te meer nu de executeur zich voorheen allerminst coöperatief had getoond bij het verstrekken van informatie aan klaagster. 

4.13.      Ook ten aanzien van de lening van de broer is de kamer van oordeel dat van mr. [x] een meer actieve en onderzoekende opstelling verwacht had mogen worden. Al tijdens het eerste gesprek met klaagster was aan haar meegedeeld dat de betreffende lening bestond en zij is er van de zijde van klaagster ook nadien bij herhaling op gewezen dat deze lening niet was opgenomen in de

boedelbeschrijving. Bij een dergelijke concrete aanwijzing dat een boedelbeschrijving niet compleet is, acht de kamer het niet juist dat een boedelnotaris vervolgens genoegen neemt met een beëdigde verklaring terwijl niet is gebleken dat er een afdoende verklaring bestond voor het niet verdisconteren van deze lening. Nadien is weliswaar meegedeeld dat sprake was van een (gedeeltelijke) kwijtschelding, maar er is niet gesteld of gebleken dat de originele stukken waaruit dit zou kunnen blijken (destijds) door mr. [x] zijn geverifieerd.

4.14.    Gelet op het vorenstaande is de kamer van oordeel dat mr. [x] in haar hoedanigheid van boedelnotaris op enkele punten is tekortgeschoten als juridisch adviseur van de nalatenschap (en dus van alle erfgenamen). Hoewel zij ten aanzien van de informatievoorziening inderdaad in belangrijke mate afhankelijk was van de opstelling van de executeur, had het naar het oordeel van de kamer in de gegeven omstandigheden bovendien op haar weg gelegen om het proces van afwikkeling van de nalatenschap strenger te bewaken en daarbij meer invulling te geven aan haar regiefunctie. De eerste twee onderdelen van de klacht worden dan ook gegrond verklaard.

Onderdeel 3: kosten

4.15.    Gelet op de veelheid van vragen van de zijde van klaagster acht de kamer het niet onredelijk dat mr. [x] zich na enige tijd namens de executeur op het standpunt heeft gesteld dat de aan haar werkzaamheden verbonden kosten niet volledig ten laste van de nalatenschap konden worden gebracht. Onder verwijzing naar hetgeen de kamer hiervoor onder rechtsoverweging 4.3. heeft overwogen, behoort het immers in beginsel tot de taak van de executeur om aan de erfgenamen inlichtingen te verschaffen en een boedelbeschrijving op te stellen. Dat de executeur zich vervolgens weinig coöperatief heeft opgesteld valt te betreuren, evenals het te betreuren valt dat klaagster zich als gevolg van die opstelling genoodzaakt heeft gezien extra kosten te maken in verband met de werkzaamheden van haar partij-notaris en haar advocaat. Naar het oordeel van de kamer kan uit het standpunt dat mr. [x] namens de executeur heeft ingenomen ten aanzien van haar kosten echter niet worden afgeleid dat zij daardoor de schijn heeft gewekt dat zij enkel voor de executeur wilde optreden, zoals klaagster heeft gesteld. Dit onderdeel van de klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

Onderdeel 4: beëindigen werkzaamheden

4.16.    Vast staat dat de nalatenschap van moeder nog niet was afgewikkeld toen mr. [x] haar werkzaamheden voor [naam notariskantoor] per 1 januari 2015 beëindigde. Zij heeft klaagster niet geïnformeerd over haar vertrek, terwijl ook haar kantoorgenoten klaagster daarvan niet op de hoogte hebben gesteld. Mr. [x] heeft ter zitting verklaard dat zij ervan uit is gegaan dat haar kantoorgenoten haar cliënten, waaronder klaagster, daarover zouden informeren. Daarbij heeft zij erop gewezen dat het haar uit hoofde van de ontbindingsovereenkomst met [naam notariskantoor] niet vrijstond om nog contact op te nemen met cliënten. Naar het oordeel van de kamer had mr. [x] zich er echter van moeten overtuigen dat haar cliënten deugdelijk en tijdig zouden worden geïnformeerd over haar vertrek. Dat zij dat niet heeft gedaan, acht de kamer verwijtbaar.

4.17.    Uit het door klaagster overgelegde uittreksel uit het boedelregister blijkt bovendien dat mr. [x] op 11 februari 2016 nog altijd stond ingeschreven als boedelnotaris in de nalatenschap van moeder. Ook ten aanzien van haar inschrijving als boedelnotaris heeft zij verklaard dat zij aannam dat haar kantoorgenoten zouden zorgdragen voor aanpassing van het register, zodat het haar niet valt aan te rekenen dat zij de registratie zelf niet heeft aangepast.

4.18.    De kamer is echter van oordeel dat mr. [x] zich er van had moeten vergewissen dat haar vertrek niet tot ongewenste situaties (zoals een onjuiste registratie in het boedelregister) aanleiding zou geven. Het laatste onderdeel van de klacht zal daarom eveneens gegrond worden verklaard.

4.19.    Nu de klacht deels gegrond wordt verklaard, ziet de kamer aanleiding om aan mr. [x] een tuchtmaatregel op te leggen. Gelet op de aard van de gegrond bevonden bedenkingen wordt de maatregel van waarschuwing passend en geboden geacht.

 

5.         De beslissing

De kamer voor het notariaat:

verklaart de klacht ten aanzien van de onderdelen 1, 2 en 4 gegrond;

verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

legt aan mr. [x] de tuchtmaatregel van waarschuwing op.

Deze beslissing is gegeven door mr. H.A.W. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend rechterlijk lid, mr. L.J.M. Teunissen, notarislid, mr. J.A.P. Dings, plaatsvervangend notarislid en mr. G.A.M. van Lith, plaatsvervangend belastinglid.

Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2016 door mr. H.A.W. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen vorenstaande beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof te Amsterdam, postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.