ECLI:NL:TNORDHA:2016:28 Kamer voor het notariaat Den Haag 16-23

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2016:28
Datum uitspraak: 13-07-2016
Datum publicatie: 19-08-2016
Zaaknummer(s): 16-23
Onderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Wrakingsbeslissing.

beslissing

Kamer voor het Notariaat in het ressort Den Haag

Wrakingskamer

Datum beslissing: 13 juli 2016

Klacht nr. 16-23

Beslissing op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 100 van de Wet op het notarisambt in de zaak van:

mr. [X]

wonende te [naam],

(verder te noemen: verzoeker),

tegen

kandidaat-notaris mr.[Y] en notaris mr. [Z],

beiden gevestigd te [vestigingsplaats],

(verder te noemen: de notarissen),

advocaat mr. P. Wanders,

strekkende tot wraking van:

mr. G.P. van Ham,

in zijn hoedanigheid van plaatsvervangend voorzitter van de Kamer voor het Notariaat in het ressort Den Haag,

(verder te noemen: de plaatsvervangend voorzitter).

1.         Het procesverloop

1.1.      Op 14 oktober 2015 heeft ter zitting van de Kamer voor het Notariaat de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de klachten van verzoeker tegen de notarissen en mr. drs. [A] en mr. [B]. Bij e-mailbericht van 1 november 2015 is de plaatsvervangend voorzitter door verzoeker gewraakt en zijn de klachten tegen mrs. Van [A] en [B] ingetrokken. De behandeling van dit wrakingsverzoek is bepaald op een zitting van (de wrakingskamer van) de Kamer van 13 januari 2016. Verzoeker is bij aangetekend schrijven opgeroepen voor deze zitting.

1.2.      Bij e-mail van 21 december 2015 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de voorzitter van de wrakingskamer mr. A.F.L. Geerdes. Dit verzoek heeft verzoeker herhaald in een e-mail van 4 januari 2016.

1.3.      De president van het Gerechtshof Amsterdam heeft bij beslissing van 2 februari 2016 de kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch belast met de behandeling van het wrakingsverzoek van verzoeker tegen mr. Geerdes, omdat hij het aannemelijk acht dat binnen de kamer Den Haag geen (plaatsvervangend) voorzitter beschikbaar is die het wrakingsverzoek kan behandelen.

1.4.      Mr. Geerdes heeft bij brief van 23 februari 2016 aan de wrakingskamer in  ’s-Hertogenbosch aangegeven niet te berusten in de wraking.

1.5.      Op 30 maart 2016 is het wrakingsverzoek tegen mr. Geerdes ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Bij beslissing van de Kamer ’s-Hertogenbosch van 18 april 2016 is het verzoek tot wraking van mr. Geerdes afgewezen. In deze beslissing heeft de Kamer geoordeeld dat een volgend verzoek tot wraking van klager niet in behandeling wordt genomen. 

1.6.      De Kamer heeft daarna nog diverse e-mails van verzoeker ontvangen.

1.7.      Op 15 juni 2016 is het wrakingsverzoek tegen de plaatsvervangend voorzitter ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is in persoon verschenen. De plaatsvervangend voorzitter heeft zijn standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek schriftelijk kenbaar gemaakt. Verzoeker heeft pleitnotities overgelegd.

2.         Het standpunt van verzoeker

2.1.      Verzoeker voert het volgende aan: bij e-mail van 18 oktober 2015 heeft hij de Kamer het volgende verzocht: “(…) Klager verzoekt de Voorzitter en Secretaris van de  Kamer van 14 oktober 2015 zo snel mogelijk het toezenden van het Proces Verbaal van de zitting van 14 oktober 2015 aan Klager en de beklaagden ter beschikking te stellen, waarin de mondelinge dupliek zijdens de notarissen met daarin minimaal de betogen van hun advocaat over de “Ministerieplicht” en “geen sprake van belastingfraude (van de executeur)” zijn opgenomen. (…)”.

Klager heeft vervolgens het door hem verzochte proces-verbaal ontvangen. Volgens klager bevat het proces-verbaal onjuistheden. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 oktober 2015 gaf de advocaat van de notarissen, mr. P. Wanders, aan dat met de aangifte erfbelastingen van 30 september 2014 van hun cliënt er geen belastingfraude had plaatsgevonden. Het poneren van feitelijke onjuistheden tijdens een mondelinge behandeling van een bij wet ingesteld tuchtcollege is een onbetamelijke gedraging waar opnieuw de tuchtrechter zich over zal moeten buigen in het geval er geen klacht over die gedraging was ingediend. Indien een notaris zich laat vertegenwoordigen door een advocaat en deze weigert een pleitnota te maken is het de verantwoordelijkheid van de voorzitter om de uitingen juist weer te geven zodat duidelijk is wat de notarissen van mening waren. De plaatsvervangend voorzitter heeft cruciale uitingen uit het proces-verbaal gelaten. Vervolgens heeft verzoeker de plaatsvervangend voorzitter gewraakt.

2.2.      Na de zitting op 14 oktober 2015 heeft verzoeker de Kamer verzocht om aangetekende post ook per mail te ontvangen, omdat bij het afhalen van een aangetekende zending het identiteitsbewijs van verzoeker moet worden gescand waarop zijn Burgerservicenummer staat vermeld. Klager wenst zijn Burgerservicenummer echter niet af te geven. Verzoeker vraagt de Kamer om de oproepingsbrief van december 2015 ten behoeve van de wrakingszitting op datum onbekend. Verzoeker bezit slechts een oproepingsbrief gedateerd 23 december 2015 voor een zitting van begin januari 2016.

2.3.      Op 17 december 2015 stuurde verzoeker de volgende e-mail aan de Kamer: ”Graag verzoek ik U nu per omgaande mij de wettelijke basis te geven van het moeten scannen van ID's bij het ophalen bij een supermarkt van uw aangetekende stukken.

Uit principe geef ik mijn identiteitskaart met BSN nr niet uit handen ten behoeve van scanning en zeker niet aan supermarkt personeel of vage subcontractors pakketdiensten.

Ik stel het erg op prijs als uw organisatie haar overeenkomst met Post.NL wil beoordelen op scanningverplichtingen èn op de wettelijke grondslag.

Ik wil inhoudelijk antwoord”.

Verzoeker ontving daarop als antwoord van de Kamer: “Geachte heer [X],

Dit is een vraag die buiten onze competentie valt.

Met vriendelijke groet,

[naam]           

Secretariaat”.

Verzoeker verzoekt de Kamer om de naam van de rechter/voorzitter onder wiens verantwoordelijkheid deze afscheep e-mail is verzonden.

2.4      Op 31 maart 2016 heeft verzoeker de gronden van het wrakingsverzoek aangevuld en gesteld dat een gewraakte rechter geen handelingen meer in het dossier waarin hij is gewraakt dient te verrichten en de plaatsvervangend voorzitter niet overeenkomstig heeft gehandeld.

3.         Het standpunt van de plaatsvervangend voorzitter

De plaatsvervangend voorzitter heeft het volgende aangevoerd:

“(…)

mr. [X] heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat ik wel de zachtere zwabberige uitingen in het proces-verbaal van de zitting van 14 oktober 2015 heb genoteerd maar juist – na lezing van de klacht van 18 oktober 2015 waarin uitdrukkelijk om het proces-verbaal van de zitting van 14 oktober 2015 was verzocht – niet de harde uiting “dat er geen belastingfraude had plaatsgevonden” bij de mondelinge dupliek heb opgenomen.

De secretaris van de kamer die met de behandeling van de klachten op 14 oktober 2015 was belast heeft van hetgeen op de zitting naar voren is gebracht aantekeningen gemaakt. Aan de hand van die aantekeningen is het proces-verbaal opgesteld en vervolgens door de secretaris en mij getekend. Als dupliek van de raadsman van de (kandidaat-)notarissen heeft de secretaris genoteerd: “die keiharde fraude zit in het hoofd van klager.” Deze uiting van de raadsman staat dan ook in het proces-verbaal. Meer kan ik er niet van maken.

Wat er van het bovenstaande ook zij, mr. [X] heeft geen feiten en omstandigheden aan zijn verzoek ten grondslag gelegd als bedoeld in artikel 100 Wna. Ik berust dan ook niet in het wrakingsverzoek.

(…)”.

Verder voert de plaatsvervangend voorzitter aan dat hij in de hoedanigheid van plaatsvervangend voorzitter samen met de andere leden belast was met de behandeling van de klacht op 14 oktober 2015. Daarna is hij gewraakt door verzoeker. De plaatsvervangend voorzitter heeft zich daarna uiteraard niet meer met het dossier bemoeid. Het is een onjuiste aanname dat de e-mail van 17 december 2015 namens de plaatsvervangend voorzitter is verzonden.

De plaatsvervangend voorzitter is van oordeel dat het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen.

4.         De beoordeling

4.1.      Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter - met wie een lid van de Kamer voor het Notariaat in dit verband gelijk kan worden gesteld - in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

4.2.      Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.

4.3.      De wrakingskamer overweegt het volgende. De plaatsvervangend voorzitter wordt verweten dat hij partijdig heeft gehandeld door een onvolledig proces-verbaal op te stellen. De plaatsvervangend voorzitter stelt daar tegenover dat hij zich de betreffende opmerking van de advocaat van de notarissen niet kan herinneren. Dat gegeven impliceert dat in het proces-verbaal niet iets anders opgenomen kan worden. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat de gestelde onjuistheid geen grond voor wraking is.

4.4.      Wat betreft het verzoek namens welke voorzitter de e-mail van 17 december 2015 is verzonden en de in dat kader geformuleerde nadere wrakingsgrond oordeelt de Kamer dat een en ander buiten beschouwing dient te blijven, nu het is aangevoerd door verzoeker na het indienen van het wrakingsverzoek. Gelet op het bepaalde in artikel 513, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, eensluidend met artikel 37, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, moeten alle feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen – voor klager was dat bij zijn wrakingsverzoek van 1 november jl. Het systeem van de wet verzet zich dan ook tegen het aanvullen en verder aanvullen van een wrakingsverzoek. Ten overvloede merkt de wrakingskamer op dat de plaatsvervangend voorzitter bovendien te kennen heeft gegeven met het dossier na indiening van het verzoek geen bemoeienis meer te hebben gehad en op geen enkele wijze is gebleken dat dit anders zou zijn.

4.5.      Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat n iet is komen vast te staan dat de plaatsvervangend voorzitter jegens de verzoeker een vooringenomenheid koesterde, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, zodat

het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen.

4.6       Ten overvloede verwijst de wrakingskamer naar de beslissing van 18 april 2016, waarin is bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van klager in deze zaak niet in behandeling wordt genomen. Die beslissing blijft ongewijzigd van kracht.

5.         De beslissing

De wrakingskamer :

- wijst het verzoek tot wraking af;

- beveelt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan:

       •    verzoeker, de heer mr. [X],

•    de advocaat van de notarissen, mr. P. Wanders,

•    de plaatsvervangend voorzitter, mr. G.P. van Ham .

Deze beslissing is gegeven door mrs. A.F.L. Geerdes, G.H.M. Smelt, F. Hoppel, J. Smal en H.M. Kolster, in tegenwoordigheid van mr. F.S. Pietersma-Smit, secretaris.

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.