ECLI:NL:TNORDHA:2016:27 Kamer voor het notariaat Den Haag 16-11, 16-12 en 16-13

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2016:27
Datum uitspraak: 13-07-2016
Datum publicatie: 19-08-2016
Zaaknummer(s): 16-11, 16-12 en 16-13
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   De klacht bestaat uit de volgende onderdelen: 1. het opstellen en deponeren van een derde verklaring van erfrecht zonder klaagster in kennis te stellen; 2. het overzetten van de functie van boedelnotaris van notaris [Z] naar notaris [D], zonder klaagster in kennis te stellen; 3. het zich voordoen als boedelnotaris door notaris [Z], terwijl notaris [D] als zodanig stond ingeschreven in het boedelregister van de rechtbank; 4. notaris [D] heeft zich niet aan de erfgenamen bekend gemaakt als boedelnotaris; 5. het door de boedelnotaris onvoltooid laten van de boedelbeschrijving; 6. het door de notarissen verstrekken van door kantoorgenoot advocaat mr. [I] opgevraagde informatie ten behoeve van processtukken uit interne gegevens; 7. het aan de erven in rekening brengen van uiteenlopende kosten voor de verkoop van de woning, terwijl deze door de rechtbank aangestelde makelaar op de conditie “kosten koper” aangeboden en verkocht was er dus die kosten voor rekening van koper behoorde te komen; 8. het berekenen van excessieve kosten voor transport van het woonhuis; 9. waaronder de kosten voor het opstellen van een ongevraagde, ongebruikte en onnodige “akte van volmacht” om de woning te leveren; 10a. het onnodig langdurig vasthouden van geldmiddelen: ongeveer € 3500,- sinds 2012 tot op heden, zelfs ook na afsluiting van de werkzaamheden voor de nalatenschap in juli 2013; 10b. het daarbij vasthouden van nog eens € 244.875,52 sinds de levering op 18 augustus 2015 tot op heden; 11. er werden geen periodieke overzichten verstrekt over het tegoed op de derdengeldenrekening; 12. het door notaris [Z] aan de advocaten van [naam notariskantoor] geuite voornemen om te beschikken of willen beschikken over het saldo op de derdengeldenrekening voor het betalen van zijn rekening voor notariële werkzaamheden, echter zonder die rekening met urenverantwoording te sturen met alle bezwaren van dien, en dat terwijl de werkzaamheden sinds oktober 2015 gestaakt zijn; 13. de werkzaamheden door notaris [Z] als boedelnotaris enerzijds en de werkzaamheden door kantoorgenoot mr. [I] als partij-advocaat in dezelfde nalatenschap verdraagt zich niet met de vereiste onpartijdigheid; 14. de informatie-uitwisseling tussen de notarissen [Z] en [C] en hun kantoorgenoot en advocaat mr. [I] die drie erfgenamen vertegenwoordigt, is zodanig dat die los van de voorgaande klacht niet in overeenstemming is met die onafhankelijkheid en onpartijdigheid.  

Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag

Beslissing d.d. 13 juli 2016 inzake de klacht onder nummers 16-11, 16-12 en 16-13 van

[klaagster],

hierna ook te noemen: klaagster,

gemachtigde: [gemachtigde],

tegen

mr. [Z] ,

notaris te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: notaris [Z],

en

mr. [C] ,

notaris te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: notaris [C],

en

mr. [D] ,

oud-notaris te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: notaris [D],

hierna ook tezamen te noemen: de notarissen.

De procedure

De Kamer heeft kennisgenomen van:

·         de klacht, ingekomen op 17 februari 2016, en nogmaals de klacht, met bijlagen, ingekomen op 17 maart 2016,

·         het antwoord van de notarissen, met bijlagen.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juni 2016. Daarbij waren aanwezig klaagster en haar gemachtigde [naam] en de notarissen. Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt met daaraan de door beide partijen overgelegde pleitnotities gehecht.

De feiten

Op 16 februari 2011 is de moeder van klaagster, mevrouw [Y] (hierna te noemen: erflaatster), overleden. Sinds 16 april 2009 stond erflaatster onder bewind van Stichting CAV te Zoetermeer. Klaagster was gehuwd met de heer [X], welk huwelijk door het overlijden van de heer [X] op 9 augustus 2006 werd ontbonden. Uit voornoemd huwelijk werden vijf in leven zijnde kinderen geboren, te weten klaagster, de heer [G], mevrouw [H], de heer [J] en mevrouw [K].

Op 22 juni 2011 heeft notaris [Z] een verklaring van erfrecht gepasseerd. Hieruit blijkt dat erflaatster op 23 februari 1993 een testament had gemaakt voor de waarnemer van mr. [naam], destijds notaris te [vestigingsplaats]. In dit testament heeft erflaatster haar kinderen benoemd tot haar erfgenamen. Haar zoon [J] (J) is daarbij voor 1/100e gedeelte tot erfgenaam benoemd en de overige vier kinderen tezamen en voor gelijke delen voor het resterende gedeelte. De broers en zusters van klaagster hebben bij akte van 14 juni 2011 de nalatenschap beneficiair aanvaard. Klaagster heeft geen verklaring afgegeven of zij de nalatenschap al dan niet heeft aanvaard. Omdat de nalatenschap door de overige erfgenamen beneficiair aanvaard is, dient de nalatenschap in beginsel wettelijk vereffend te worden. Zuster [H] en beide broers hebben zuster [K] volmacht gegeven om alle tot de nalatenschap behorende vorderingen te innen en om voor die inning kwijting te verlenen. Uit de verklaring van erfrecht blijkt dat klaagster (zo lang zij de nalatenschap niet verwerpt) en zuster [K] uitsluitend tezamen bevoegd zijn om de nalatenschap te beheren. Uit de verklaring van erfrecht blijkt dat de erfgenamen tezamen en voor gelijke delen erfgenaam zijn.

Op 1 juli 2011 heeft notaris [Z] een tweede verklaring van erfrecht afgegeven. Hieruit blijkt – beter dan uit de verklaring van erfrecht van 22 juni 2011 –  dat [J]voor 1/100e gedeelte tot erfgenaam is benoemd en de overige vier kinderen tezamen en voor gelijke delen voor het resterende gedeelte. Voor het overige is de inhoud van de verklaring van erfrecht (nagenoeg) identiek aan de eerste.

In augustus 2011 hebben alle vijf erfgenamen volmacht gegeven aan notaris [Z] voor het afwikkelen van de nalatenschap van erflaatster in de hoedanigheid van boedelnotaris.

Op 13 september 2011 heeft notaris [D] een derde verklaring van erfrecht gepasseerd, waaruit blijkt dat notaris [Z] bevoegd is om alle tot de nalatenschap behorende vorderingen te innen en om voor die inning kwijting te verlenen.

Op 31 januari 2013 heeft klaagster voornoemde volmacht aan notaris [Z] ingetrokken.

De klacht en het verweer van de notarissen

De klacht bestaat uit de volgende onderdelen:

1. het opstellen en deponeren van een derde verklaring van erfrecht zonder klaagster in kennis te stellen;

2. het overzetten van de functie van boedelnotaris van notaris [Z] naar notaris [D], zonder klaagster in kennis te stellen;

3. het zich voordoen als boedelnotaris door notaris [Z], terwijl notaris [D] als zodanig stond ingeschreven in het boedelregister van de rechtbank;

4. notaris [D] heeft zich niet aan de erfgenamen bekend gemaakt als boedelnotaris;

5. het door de boedelnotaris onvoltooid laten van de boedelbeschrijving;

6. het door de notarissen verstrekken van door kantoorgenoot advocaat mr. [I] opgevraagde informatie ten behoeve van processtukken uit interne gegevens;

7. het aan de erven in rekening brengen van uiteenlopende kosten voor de verkoop van de woning, terwijl deze door de rechtbank aangestelde makelaar op de conditie “kosten koper” aangeboden en verkocht was er dus die kosten voor rekening van koper behoorde te komen;

8. het berekenen van excessieve kosten voor transport van het woonhuis;

9. waaronder de kosten voor het opstellen van een ongevraagde, ongebruikte en onnodige “akte van volmacht” om de woning te leveren;

10a. het onnodig langdurig vasthouden van geldmiddelen: ongeveer € 3500,- sinds 2012 tot op heden, zelfs ook na afsluiting van de werkzaamheden voor de nalatenschap in juli 2013;

10b. het daarbij vasthouden van nog eens € 244.875,52 sinds de levering op 18 augustus 2015 tot op heden;

11. er werden geen periodieke overzichten verstrekt over het tegoed op de derdengeldenrekening;

12. het door notaris [Z] aan de advocaten van [naam notariskantoor] geuite voornemen om te beschikken of willen beschikken over het saldo op de derdengeldenrekening voor het betalen van zijn rekening voor notariële werkzaamheden, echter zonder die rekening met urenverantwoording te sturen met alle bezwaren van dien, en dat terwijl de werkzaamheden sinds oktober 2015 gestaakt zijn;

13. de werkzaamheden door notaris [Z] als boedelnotaris enerzijds en de werkzaamheden door kantoorgenoot mr. [I] als partij-advocaat in dezelfde nalatenschap verdraagt zich niet met de vereiste onpartijdigheid;

14. de informatie-uitwisseling tussen de notarissen [Z] en [C] en hun kantoorgenoot en advocaat mr. [I] die drie erfgenamen vertegenwoordigt, is zodanig dat die los van de voorgaande klacht niet in overeenstemming is met die onafhankelijkheid en onpartijdigheid.

De notarissen hebben per klachtonderdeel het volgende verweer gevoerd:

1. de in een verklaring van erfrecht vermelde personen zijn geen partijen bij een notariële akte. Aangezien klaagster geen partij is bij de akte, bestaat er geen verplichting tot het toesturen van de verklaring van erfrecht. De reden dat klaagster bij de twee eerder afgegeven verklaringen van erfrecht wel één of meer exemplaren heeft ontvangen, ligt uitsluitend in de omstandigheid dat de conclusie van die verklaringen van erfrecht was dat klaagster tezamen met mevrouw [K] bevoegd was om de nalatenschap van erflaatster te beheren. Het is klaagster vanaf de dag dat door haar een volmacht is afgegeven duidelijk dat notaris [Z] namens haar (en alle andere erfgenamen) als gevolmachtigde heeft opgetreden en wel tot het moment dat klaagster de volmacht heeft ingetrokken. Klaagster heeft daarover een intensief contact gehad met de notaris.

De reden dat de derde verklaring van erfrecht is afgegeven door notaris [D], is gelegen in het feit dat klaagster en de andere erfgenamen het vertrouwen in notaris [Z] hadden uitgesproken om namens hen als gevolmachtigde op te treden. Het zou in het kader van de te onderscheiden verantwoordelijkheden van de (boedel)gevolmachtigde respectievelijk de passerend notaris niet juist zijn dat één en dezelfde persoon zich inlaat met diens eigen bevoegdheidsverklaring;

2. slechts als betrokken notaris heeft notaris [D] een zeer beperkte rol gehad bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. Door notaris [D] is nimmer gesteld dat hij als boedelnotaris is betrokken bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. Er zijn ook geen gedragingen van hem die hem tot boedelnotaris hebben laten zijn, die de schijn hebben doen laten ontstaan dat hij de boedelnotaris zou zijn (geworden) en evenmin is hij als zodanig door de erfgenamen aangewezen. De notaris heeft zich als betrokken notaris ingeschreven in het boedelregister;

3. zie punt 2;

4. zie punt 2;

5. klaagster dient niet ontvankelijk te worden verklaard, aangezien zij heeft ingestemd met de afwikkeling van de nalatenschap en daartoe bij onderhands schriftelijk stuk heeft verklaard onvoorwaardelijk finale kwijting te geven voor de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. Het is dan niet meer mogelijk om achteraf een klacht in te dienen.

Wegens de beneficiaire aanvaarding dient de nalatenschap wettelijk vereffend te worden. Uit artikel 4:211 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat de erfgenamen met bekwame spoed een onderhandse of notariële boedelbeschrijving moeten opmaken. De erfgenamen zijn hier meerdere malen door notaris [Z] op gewezen. Dat de boedelnotaris de boedelbeschrijving “onvoltooid” zou hebben gelaten, gaat uit van een verkeerde rechtsopvatting;

6. het spreekt voor zich dat op het kantoor van [naam notariskantoor], waaraan zowel notarissen als advocaten zijn verbonden, gewerkt en gehandeld wordt overeenkomstig de daarvoor geldende regelgeving. Jaarlijks worden er IDS-regelingen opgemaakt.

De enkele omstandigheid dat ooit een fax is verzonden door [naam notariskantoor], van welke fax vervolgens een kopie advocaat [I] heeft bereikt, maakt niet dat daarmee bewezen is dat [naam notariskantoor] deze fax aan advocaat [I] heeft gezonden. Klaagster komt slechts met insinuaties;

7. het beeld dat klaagster schetst dat bij een verkoop van een woning onder de voorwaarden “kosten koper” alle kosten voor rekening van koper dienen te komen, is onjuist. De werkzaamheden in het dossier waren veel omvattend (één erfgenaam woonde in India, de erfgenamen leefden al jarenlang in onmin, verkoop werd via de rechter afgedwongen, klaagster en haar advocaten hebben veelvuldig contact opgenomen met het notariskantoor en de totaal aan het dossier bestede tijd bedraagt 21,5 uur). Een groot deel van het honorarium is niet in rekening gebracht;

8. zie punt 7;

9. de advocaat van klaagster heeft zelf voorgesteld een volmacht op te stellen. Door toedoen of nalaten van klaagster en/of haar broers en zusters is het helaas zover gekomen dat via de Rechtbank een gemachtigde voor (onder andere) klaagster aangesteld moest worden;

10a. op 19 juli 2013 geeft klaagster finale kwijting verleend voor de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster en het in dat kader gevoerde beheer. Deze verklaring heeft klaagster afgelegd door ondertekening van een onderhandse akte in het bijzijn van notaris [Z] op zijn kantoor. Door klaagster is gelijktijdig (wederom) de keuze gemaakt om niet over te gaan tot het sluiten van een partiële verdeling ter zake van de door notaris [Z] beheerde boedelgelden. De overige erfgenamen hebben overigens verklaard wel over te willen gaan tot de partiële verdeling van de door de notaris aangehouden boedelgelden. Het is klaagster duidelijk gemaakt dat het overgaan tot een verdeling, waaraan niet alle erfgenamen hun medewerking verlenen, nietig of vernietigbaar is en dat notaris [Z] daar geen medewerking aan zal verlenen. De oorzaak voor het niet beëindigen van het beheer ligt geheel bij klaagster;

10b. zie punt 10a;

11. er bestaat geen wettelijke verplichting tot het toezenden van financiële overzichten. De suggestie dat geen enkel financieel overzicht tussen 2013 en februari 2016 is vertrekt, is geheel onjuist;

12. door notaris [Z] zijn na het opmaken van de declaratie in 2013 nog nadere aanvullende werkzaamheden verricht;

13. zie punt 6;

14. zie punt 6.

De beoordeling van de klacht

Ter beoordeling van de Kamer staat of de notarissen hebben gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 93 Wna. Notarissen zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden, alsmede ter zake van handelen of nalaten dat behoorlijke notarissen niet betaamt. 

Voor zover het klachtonderdeel 1 betreft overweegt de Kamer als volgt. Vast is komen te staan dat klaagster een volmacht had getekend, zodat notaris [Z] namens haar (en de andere erfgenamen) als gemachtigde kon optreden. Notaris [Z] heeft wel een afschrift ontvangen van de door notaris [D] afgegeven verklaring van erfrecht. Nu notaris [Z] wel een afschrift van de verklaring van erfrecht heeft ontvangen, moet die afgifte aan de gevolmachtigde (van de erfgenamen) aangemerkt worden als de ontvangst van de verklaring van erfrecht door klaagster zelf en was notaris [Z] als gevolmachtigde daartoe bevoegd. De reden dat klaagster van de twee eerder afgegeven verklaringen van erfrecht wel één of meer afschriften had ontvangen, is uitsluitend gelegen in het feit dat zij in die twee verklaringen van erfrecht tezamen met mevrouw [K] bevoegd was om de nalatenschap van erflaatster te beheren. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Voor zover het klachtonderdelen 2, 3 en 4 betreft overweegt de Kamer als volgt. Niet is vast komen te staan dat notaris [D] zich als boedelnotaris heeft gedragen of de schijn heeft doen laten bestaan dat hij boedelnotaris zou zijn geworden. Omdat notaris [D] de derde verklaring van erfrecht had gepasseerd, heeft hij zich als “betrokken notaris” laten inschrijven in het boedelregister. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.

Voor zover het klachtonderdeel 5 betreft overweegt de Kamer als volgt. Uit artikel 4:211 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat de erfgenamen in hun hoedanigheid van gezamenlijke vereffenaars (aangezien er beneficiair aanvaard is) met bekwame spoed een onderhandse of notariële boedelbeschrijving moeten opmaken. Vast is komen te staan dat notaris [Z] klaagster daar meerdere malen bij brief (o.a. van 11 mei 2011 en 2 augustus 2011) op heeft gewezen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Voor zover het klachtonderdelen 6, 13 en 14 betreft overweegt de Kamer als volgt. Niet voldoende gesteld noch gebleken is dat de normen zijn overtreden door een notaris van [naam notariskantoor]. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.

Voor zover het de klachtonderdelen 7 en 8 betreft overweegt de Kamer als volgt. Onjuist is de stelling van klaagster dat in een “kosten koper” dossier alle kosten voor rekening van de koper komen. Indien er aan de kant van de verkopers/erfgenamen nader onderzoek nodig is om de beschikkingsbevoegdheid vast te stellen of omdat één of meerdere erfgenamen in het buitenland wonen, dienen deze kosten redelijkerwijs bij de verkopers in rekening te worden gebracht. Ten tijde van de aankoop waren deze omstandigheden immers niet voorzienbaar voor de koper. Verder hebben de notarissen aangevoerd dat zij een groot deel van de kosten niet in rekening hebben gebracht. Dit verweer is onweersproken gebleven. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.

Voor zover het klachtonderdeel 9 betreft overweegt de Kamer als volgt. Vast is komen te staan dat op 15 juli 2015 advocaat mr.[I] aan kantoorgenoot [M]een e-mail heeft gestuurd waarin staat “Cliënte heeft ingestemd met levering via volmacht van [klaagster](overigens onder uitdrukkelijk voorbehoud standpunt dat het niet nodig is!), kosten circa 125 ex kunnen ten laste van verkoopopbrengst in rekening worden gebracht”. Nu klaagster dit niet heeft weersproken is het verweer steekhoudend en is het klachtonderdeel ongegrond.

Voor zover het klachtonderdelen 10a en b betreft overweegt de Kamer als volgt. Vast is komen te staan dat klaagster 19 juli 2013 finale kwijting heeft verleend voor de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster en het in dat kader gevoerde beheer. Klaagster heeft hiervoor een onderhandse akte ondertekend. Door klaagster is toen ook de keuze gemaakt om niet over te gaan tot het sluiten van een partiële verdeling ter zake van de door notaris [Z] beheerde boedelgelden. De overige erfgenamen hadden wel ingestemd met een partiële verdeling. Notaris [Z] heeft klaagster verzocht om een bankrekening ten name van de erven aan hem kenbaar te maken. Dit heeft klaagster tot op heden niet gedaan. Dat de boedelgelden tot op heden niet zijn uitgekeerd, is niet de notaris, maar klaagster te verwijten. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Voor zover het klachtonderdeel 11 betreft overweegt de Kamer als volgt. Dit klachtonderdeel treft geen doel, omdat vast is komen te staan dat er op 16 april 2014 door notaris [Z] een financieel overzicht aan klaagster is verstrekt. Verder is het verstrekken van financiële overzichten door notarissen niet verplicht. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Voor zover het klachtonderdeel 12 betreft overweegt de Kamer als volgt. Vast is komen te staan dat notaris [Z] na het opmaken van de declaratie in 2013 nog nadere aanvullende werkzaamheden heeft verricht zoals het beheren, administreren en verantwoorden van de boedelgelden, het voeren van overleg met de advocate van klaagster, het voeren van overleg met de andere erfgenamen en het geven van advies aan één of meer andere erfgenamen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

De beslissing

De Kamer voornoemd:

verklaart de klacht voor zover de klacht ziet op notaris [D] ongegrond;

verklaart de klacht voor zover de klacht ziet op notaris [C] ongegrond;

verklaart de klacht tegen notaris [Z] op alle overige onderdelen ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. A.F.L. Geerdes, voorzitter, G.H.M. Smelt, F. Hoppel, J. Smal en H.M. Kolster en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2016.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam. Het beroepschrift dient binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief door het Hof te zijn ontvangen, waarbij de datum van ontvangst door het Hof bepalend is.