ECLI:NL:TNORDHA:2016:20 Kamer voor het notariaat Den Haag 15-103

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2016:20
Datum uitspraak: 18-05-2016
Datum publicatie: 01-06-2016
Zaaknummer(s): 15-103
Onderwerp: Ondernemingsrecht
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Klager stelt dat de notaris onzorgvuldig heeft gehandeld door zijn dienstverlening te weigeren. Klager wordt door de dienstweigering bemoeilijkt in de uitoefening van zijn beroep; hij kan namelijk niet verder met het opstellen van de aangifte inkomstenbelasting.

Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag

Beslissing d.d. 18 mei 2016 inzake de klacht onder nummer 15-103 van:

[klager],

hierna ook te noemen: klager,

tegen

[notaris],

notaris te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: de notaris,

advocaat: mr. J.B. Londonck Sluijk.

De procedure

De Kamer heeft kennisgenomen van:

·         de klacht, met bijlagen, ingekomen op 31 december 2015,

·         het antwoord van de notaris, met bijlagen,

·         e-mail van de advocaat van de notaris d.d. 23 februari 2016.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 maart 2016. Daarbij waren aanwezig klager en de notaris bijgestaan door zijn advocaat mr. J.B. Londonck Sluijk en kantoorgenoot mr. [Y]. Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt met daaraan de door klager overgelegde pleitnotities gehecht.

De feiten

Klager was fiscaal adviseur van de heer [X] (hierna: [X]). In die hoedanigheid heeft hij onderhavige klacht ingediend. Hij is niet gemachtigd door [X] om een klacht in te dienen. Klager is verantwoordelijk voor het opstellen en indienen van de jaarlijkse aangifte inkomstenbelasting voor [X]. [X] en de heer [P] (hierna: [P]) zijn in een overeenkomst van 10 april 2005 een calloptie overeengekomen, die inhield dat [X] op een door hem te bepalen moment de helft van de aandelen moest kunnen verwerven in vennootschap [G] ([G]). Ter uitvoering van deze calloptie werd aan iedere werknemer van het kantoor van de notaris een onherroepelijke volmacht verstrekt. De door partijen gemaakte afspraken ten aanzien van de calloptie zijn door de notaris vastgelegd in een overeenkomst. Toen de notaris werd gevraagd om zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de calloptie, heeft de notaris zijn dienst geweigerd.

De klacht en het verweer van de notaris

Klager stelt dat de notaris onzorgvuldig heeft gehandeld door zijn dienstverlening te weigeren. Klager wordt door de dienstweigering bemoeilijkt in de uitoefening van zijn beroep; hij kan namelijk niet verder met het opstellen van de aangifte inkomstenbelasting.

De notaris heeft aangevoerd dat hij terecht dienst heeft geweigerd. De notaris wist dat de betrokken partijen op een later moment wilsovereenstemming hadden bereikt over een andere regeling, en dat de oorspronkelijke calloptie was komen te vervallen. De notaris zou daarnaast, als hij wel zijn medewerking zou verlenen aan de uitvoering van de calloptie, handelen in strijd met het doel waarvoor de onherroepelijke volmacht was afgegeven en ook de belangen van [P] schaden.

De beoordeling van de ontvankelijkheid

Artikel 99, eerste lid van de Wet op het notarisambt (Wna) bepaalt, voor zover hier van belang, dat klachten kunnen worden ingediend door “een ieder met enig redelijk belang”.

De tot 1 januari 2013 geldende Wna kende een dergelijke bepaling niet. Onder het oude recht werd voor de beoordeling van de vraag wie een klacht kon indienen aansluiting gezocht bij artikel 49 Wna, dat bepaalt aan wie een afschrift van een akte kan worden verstrekt door de notaris. Voorts gold volgens tuchtrechtelijke jurisprudentie dat degene die zodanig bij het in een klacht gewraakte doen en/of nalaten van een notaris betrokken was, dat hij als belanghebbende bij een uitspraak over een klacht kon worden aangemerkt, in die klacht kon worden ontvangen. Bij de beantwoording van de vraag of iemand een zodanige belanghebbende was, speelde een rol  in hoeverre deze door het handelen of nalaten van een notaris zodanig in zijn eigen belang kon worden getroffen dat deze daarin behoorde te mogen opkomen ter bescherming van dat belang, of in hoeverre deze anderszins zo nauw betrokken was geweest bij het onderwerp dat in de klachtprocedure werd behandeld, dat daarin een belang was gelegen om in die procedure te verschijnen. Uit de wetsgeschiedenis van het tot 1 januari 2013 geldende artikel 99 Wna bleek verder dat zowel de KNB als het Bureau Financieel Toezicht een tuchtrechtelijke klacht konden indienen, evenals, bijvoorbeeld, collega-notarissen. Blijkens de Memorie van Toelichting op het huidige artikel 99 lid 1 is in de herziene tekst van het eerste lid geëxpliciteerd dat de kring van degenen die een tuchtrechtelijke klacht kunnen indienen bestaat uit een ieder die enig redelijk belang heeft bij de indiening van een klacht. Dit belang kan volgen uit betrokkenheid bij een specifieke zaak of bestaan uit een belang bij de handhaving van de beroepsnormen en -regels voor het notariaat. Naast de cliënt van de notaris, de KNB en het Bureau kan hierbij, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, worden gedacht aan belangenorganisaties, het openbaar ministerie en instanties die zijn belast met het taken die raken aan werkzaamheden van de notaris, zoals gemeenten, de belastingdienst of het kadaster. Er geldt dan ook een ruim belanghebbendenbegrip: een rechtstreeks belang bij de klacht is niet zonder meer vereist, ook een indirect of afgeleid belang van de klager kan grond zijn voor ontvankelijkheid. Hiermee is een ruime toegang tot de tuchtrechtelijke klachtprocedure beoogd ter ondersteuning van de corrigerende functie van het tuchtrecht en het zelfreinigend vermogen van de beroepsgroep.

Vast staat dat klager geen partij is geweest bij de overeenkomst van 10 april 2005. Klager was adviseur van één van de partijen voor wie de notaris werkzaam was. Hij was daarmee niet meer dan een derde. Klager heeft ter onderbouwing van zijn belang het volgende gesteld. Bij de opstelling en indiening van de aangifte inkomstenbelasting 2005 van [X] door klager dient de vraag of er in dat jaar sprake is van een aanmerkelijk belang in de zin van artikel 4.6 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 bevestigend te worden beantwoord. De optie voldoet immers aan de daaraan gestelde vereisten. De notaris gaat geheel voorbij aan de fiscale consequenties van de optie van [X], terwijl hij geacht wordt die fiscale basis als notaris tenminste te kennen. Aangezien blijkens jaarlijkse toetsing die optie nog steeds geldend is, is de vraag tot en met de aangifte 2014 door klager in overleg met [X] bevestigend beantwoord. Klager wordt door het weigeren van dienstverlening door de notaris bemoeilijkt in zijn werkzaamheden c.q. kan deze niet adequaat uitvoeren.

Naar het oordeel van de Kamer heeft klager zijn (indirect of afgeleid) belang onvoldoende onderbouwd en gesubstantieerd. Waarom klager zijn werkzaamheden niet adequaat kon uitvoeren door de opstelling van de notaris is de Kamer niet duidelijk geworden. De in het kader van een aangifte te hanteren waarde van een optie is immers niet een kwestie tussen klager en de notaris, maar veeleer tussen klager en de inspecteur. 

Nu het redelijk belang van klager onvoldoende is komen vast te staan is de Kamer van oordeel dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht. Aan een verdere inhoudelijke behandeling komt de Kamer daarom niet toe.  

De beslissing

De Kamer voornoemd:

verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Deze beslissing is gegeven door mrs. A.F.L. Geerdes, voorzitter,  G.H.M. Smelt, R.J. Groenhof, J.P. van Loon en P.H.B. Gorsira en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2016.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam. Het beroepschrift dient binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief door het Hof te zijn ontvangen, waarbij de datum van ontvangst door het Hof bepalend is.