ECLI:NL:TNORARL:2016:6 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden AL/2015/129

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2016:6
Datum uitspraak: 23-02-2016
Datum publicatie: 26-07-2016
Zaaknummer(s): AL/2015/129
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Nalatenschapskwestie. De erflater heeft in zijn testament aan zijn erfgenamen een last opgelegd. De notaris heeft aan de lastbevoordeelde mededeling gedaan van de inhoud van de last. De kamer is van oordeel dat de notaris daartoe bevoegd was. De kamer verwijst daarvoor naar het bepaalde in artikel 49 lid 1 en lid 4 Wet op het notarisambt en naar het bepaalde in artikel 4:131 lid 1 en lid 2 Burgerlijk Wetboek. Verder acht de kamer het arrest van de Hoge Raad van 11 maart 1994 (NJ 1995, 3) in dit geval van belang. Anders dan klaagster stelt, vindt de kamer voldoende aannemelijk geworden dat de notaris is benoemd tot boedelnotaris. Op het moment dat de notaris de lastbevoordeelde informeerde was hij terecht in de veronderstelling dat hij de nalatenschap behandelde. De notaris heeft klaagster en haar gemachtigde wel onvoldoende geïnformeerd. Het had op zijn weg gelegen aan hen mededeling te doen dat hij de lastbevoordeelde van de inhoud van de last op de hoogte had gebracht. Ook heeft de notaris ten onrechte klaagster niet uitgelegd waarom volgens hem de lastbevoordeelde wel recht had op informatie uit het testament. Hiervoor wordt aan de notaris de maatregel van waarschuwing opgelegd.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk: AL/2015/129

Beslissing van de kamer voor het notariaat op de klacht van

(…),

wonende te (…),

klaagster,

gemachtigde: mr. M.D. Wisman, advocaat te Amsterdam,

tegen

mr. (…),

notaris te (…).

Partijen worden hierna klaagster en de notaris genoemd.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit, onder andere:

-      een brief van 25 augustus 2015, met bijlagen, van de gemachtigde van klaagster

-      een brief van 24 september 2015, met bijlagen, van de notaris.

1.2 De klacht is behandeld ter openbare zitting van de kamer van 15 januari 2016. Ter zitting zijn verschenen klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en de notaris. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigde van klaagster aan de hand van de door haar overgelegde schriftelijke aantekeningen.

2. De feiten

2.1 Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd en op basis van de overgelegde stukken, gaat de kamer uit van de volgende feiten.

2.2 Op 20 mei 2013 is overleden de echtgenoot van klaagster (verder te noemen: de erflater). Uit het huwelijk van de erflater en klaagster zijn drie kinderen geboren.

2.3 De erflater was (via besloten vennootschappen) vennoot van de vennootschap onder firma (X). De andere vennoot was (A) (verder ook te noemen: (A)).

2.4 De erflater heeft op 16 september 2011 ten overstaan van notaris mr. (B) te (…) een testament (verder te noemen: het eerste testament) opgemaakt, waarin hij klaagster en zijn kinderen tot erfgenamen benoemd. Verder houdt het eerste testament, voor zover hier van belang, de volgende bepalingen in:

“V1 EXECUTELE

            (…)

2. Ik benoem tot executeur testamentair van mijn nalatenschap mijn zoon en de heer mr. (C), notaris te (…), deze laatste alleen en voor alles de richtige uitvoering van de in artikel XVII opgelegde last betreffende.

            (…)

XVII LAST BEPALINGEN

I] In afwijking van en aanvulling op al het vorenstaande, leg ik mijn erfgenamen respectievelijk legataris de last op om – onder toepassing van artikel 131 boek 4 Burgerlijk Wetboek – de onderneming (X) voor te [doen] zetten, indien ik tot de dag van mijn overlijden deze onderneming direct of indirect drijf mede met de heer (A) of zijn vennootschap; deze voortzettingsplicht geldt gedurende de periode van vijf jaar vanaf mijn overlijden of zoveel korter de heer (A) deze onderneming (X) [mede] drijft , doch uiterlijk tot de datum waarop de heer (A) de leeftijd van vijfenzestig (65) jaar bereikt; indien en zodra de heer (A) door arbeidsongeschiktheid deze onderneming niet meer kan drijven, houdt vorenbedoelde voortzettingsplicht op van mijn erfgenamen na zes maanden nadat deze arbeidsongeschiktheid is geconstateerd.

Mijn erfgenamen zijn verplicht vorenbedoelde voortzetting van de onderneming (X) te realiseren met de middelen en op de wijze, zoals ik zulks tot de dag van mijn overlijden deed, waarbij het winstdeel/inkomen per jaar van de heer (A) gedurende vorenbedoelde voortzettingstermijn tenminste gelijk zal zijn en blijven aan het gemiddelde van zijn in euro gerekend deel uit de winst/inkomen uit (X) in de drie kalenderjaren voorafgaande aan mijn overlijden, bindend vast te stellen door de accountant van (X). Vorenbedoeld gegarandeerd minimum inkomen in vorenbedoelde voortzettingsperiode kan echter niet meer bedragen dan de winst in dat jaar uit vorenbedoelde onderneming in die desbetreffende periode. De heer (A) wordt geacht zijn volledige inzet en arbeid te geven aan deze onderneming.

Gedurende vorenbedoelde voortzettingsperiode zijn mijn erfgenamen niet verplicht aanvullende investeringen te plegen in deze onderneming, doch zullen zij wel     de uitvoering dezer last onder leiding van mr. (C) voornoemd vastleggen met de heer (A). Laatstgenoemde is gehouden als een goed huisvader met de onderneming en haar klanten om te gaan.

II] Ik acht bekend dat het onder XVII lid I bepaalde destijds mondeling met de heer (A) bij het aangaan van de vennootschap onder (X) in vennootschapsstructuur was overeengekomen betreffende de ontbinding/voortzetting van de vennootschap onder firma door mijn overlijden. Kosten van/door ziekte van de heer (A) gedurende de voortzettingsperiode komen voor rekening en risico van laatstgenoemde. De heer (A) is gerechtigd in de dienstwoning op het terrein van de onderneming te wonen, mits hij schriftelijk verklaart deze bij beëindiging van de voortzettingsperiode hij deze woning onverwijld zal verlaten, zulks op straffe van een boete, gelijk aan de woz.waarde van deze dienstwoning t.b.v. mijn erfgenamen.

III] …”

2.5 Op 24 april 2013 heeft erflater ten overstaan van de notaris een (aanvullend) testament (verder de noemen: het tweede testament) opgemaakt, waarin onder meer het volgende is bepaald:

“AANVULLING / WIJZIGING BESTAANDE TESTAMENT

Ik handhaaf mijn bestaande testament op zestien september tweeduizend elf (16-09-2011) verleden voor mr. (B), notaris gevestigd te (…), behoudens de navolgende aanvullingen/wijzigingen:

(…)

C. bij punt VI. “Executele”:

Alle bepalingen opgenomen met betrekking tot de heer mr. (C), notaris te (…), komen te vervallen.

Daarnaast benoem ik mijn echtgenote, naast mijn zoon, tot executeur.

D. bij punt XVII. “Last bepalingen”:

-    Alle bepalingen opgenomen met betrekking tot de heer mr. (C), notaris te (…) komen te vervallen, voor het overige blijft het bepaalde van kracht.

Aan de last zal uitvoering worden gegeven door mijn erfgenamen en/of mijn echtgenote onder leiding van de notaris die mijn nalatenschap behandelt in samenspraak met mijn accountant.

-    De beschikking ten behoeve van (A) met betrekking tot het gebruik van de dienstwoning komt te vervallen.

(…)”

2.6 Medio juni 2013 heeft klaagster de notaris telefonisch verzocht een verklaring van executele op te stellen. Vervolgens is zij op 20 juni 2013 op het kantoor van de notaris verschenen. Bij die gelegenheid heeft klaagster in het bijzijn van de notaris een verklaring getekend, waarin zij onder meer verklaart de benoeming van executeur in de nalatenschap van de erflater te aanvaarden en de notaris aan te wijzen als boedelnotaris.

2.7 De notaris heeft op 27 juni 2013 de verklaring van executele opgemaakt en een afschrift daarvan verzonden aan klaagster.

2.8 Op 24 september 2013 heeft de notaris zich in het boedelregister bij de rechtbank Den Haag laten registreren als notaris die betrokken is bij de afwikkeling van de nalatenschap van de erflater.

2.9 De notaris heeft op 19 december 2013 (A) mondeling geïnformeerd over de inhoud van de lastbepalingen in het eerste en het tweede testament.

2.10 Op 6 januari 2014 heeft notaris mr. (D) te (…) namens klaagster per e-mail de notaris verzocht aan (A) geen informatie te verstrekken over het door hem verleden testament en daarvan geen uittreksel af te geven. De advocaat van klaagster heeft bij brief van 28 februari 2014 de notaris meegedeeld dat de notaris op de e-mail van mr. (D) niet heeft gereageerd en dat het in die e-mail gestelde onverkort van kracht is.

2.11 Notaris mr. (E) te (…) heeft op 13 maart 2014 in het boedelregister bij de rechtbank De Haag laten registreren dat hij met ingang van 1 februari 2014 is betrokken bij de afwikkeling van de nalatenschap van de erflater.        

2.12 Bij brief van 17 april 2014 heeft de notaris gereageerd op de brief van 28 februari 2014 van de advocaat van klaagster inzake de lastbepaling.

3. De klacht

3.1 Klaagster voert het volgende aan. Klaagster heeft zich in mei 2013 tot de notaris gewend voor het verkrijgen van een verklaring van executele. Aan de notaris is geen andere opdracht

gegeven dan het opstellen van die verklaring. Na klaagsters bezoek aan de notaris op 20 juni 2013 heeft er nog slechts summier e-mailcontact plaatsgehad tussen haar en de notaris. Op

3 januari 2014 heeft de notaris klaagster telefonisch bericht dat hij (A) op kantoor zou ontvangen om de lastbepaling voor te lezen en te bespreken. Klaagster heeft toen de notaris nadrukkelijk laten weten daarvoor geen toestemming te geven en heeft erop aangedrongen

het gesprek geen doorgang te laten vinden. De notaris heeft daarop geantwoord dat hij zich had ingeschreven als boedelnotaris en dat hij op grond daarvan de lastbepaling aan (A) diende voor te lezen. Klaagster heeft bij herhaling gezegd dat zij niet wilde dat het gesprek tussen de notaris en (A) zou plaatsvinden. Op 6 januari 2014 heeft notaris mr. (D) op verzoek van klaagster de notaris meegedeeld dat de notaris zich diende te onthouden van het verstrekken van enige informatie aan (X) wat betreft het testament. De notaris heeft niettemin (A) over de lastbepaling geïnformeerd.

3.2 Klaagster maakt de notaris de volgende verwijten.

Klachtonderdeel 1

Ingevolge artikel 22 Wna is de notaris verplicht tot geheimhouding ten aanzien van al hetgeen waarvan hij kennisneemt in zijn functie van notaris. Uitzonderingen op die regel staan onder meer vermeld in artikel 49 lid 1 Wna. Op grond van dit artikel mag een notaris slechts een afschrift, grosse of uittreksel van een akte verstrekken aan partijen bij die akte. Aan degene die aan de akte een recht ontlenen kan een afschrift, grosse of uittreksel worden verstrekt, indien de gehele akte van rechtstreeks belang is voor dat recht. Voor inzage in de akte of het desbetreffende gedeelte gelden, gelet op artikel 49 lid 4 Wna dezelfde beperkingen. Deze regels zijn als vanzelfsprekend ook van toepassing op het voorlezen van (delen van) een akte. Een lastbevoordeelde behoort niet tot de categorie van personen die een recht ontlenen aan een testament, omdat het kenmerk van een lastbevoordeling nu juist is, dat die figuur geen vorderingsrecht aan de bevoordeelde verschaft. Indien (A) al lastbevoordeelde zou zijn - hetgeen klaagster betwist - dan heeft hij nog geen vorderingsrecht en had de notaris geen delen van het testament aan hem, op welke wijze dan ook, bekend mogen maken. Door (A) te informeren heeft de notaris zijn geheimhoudingsplicht geschonden.

Klachtonderdeel 2

Uit het bepaalde in artikel 17 lid 1 Wna en artikel 5 Verordening beroeps- en gedragsregels 2011 vloeit voor een notaris de plicht voort niet te handelen in strijd met de laatste wil van de erflater. De notaris heeft dit wel gedaan. Door zichzelf een taak te geven wat betreft de lastbepaling heeft de notaris in strijd met het tweede testament gehandeld. Hierin was slechts een rol weggelegd voor de notaris die de nalatenschap behandelt. Dit was de notaris niet.

Klachtonderdeel 3

Op grond van artikel 17 lid 1 Wna en artikel 43 lid 1 Wna rust op een notaris een informatieplicht en belehrungspflicht. Het geven van informatie is een belangrijk deel van het takenpakket van een notaris.

De notaris had klaagster, toen zij op 20 juni 2013 bij hem kwam voor de verklaring van executele, moeten wijzen op de betekenis van de lastbepaling in het testament van de erflater en op de mogelijke rol van de notaris die de nalatenschap afhandelt bij de uitvoering van de

last. De notaris had, gelet op de tekst van de lastbepaling, aan klaagster een toelichting moeten geven in verband met artikel 4:131 BW. De notaris heeft dat niet gedaan.

Evenmin heeft de notaris klaagster laten weten dat, wanneer hij een verklaring van executele opstelt, hij zich behoort in te schrijven in het boedelregister.

De notaris heeft klaagster niet op de hoogte gesteld van het verschil tussen een betrokken notaris en een boedelnotaris. Later, in zijn brief aan de advocaat van klaagster, heeft de notaris het verschil tussen beiden in het midden. De notaris heeft klaagster ten tijde van het opmaken van de verklaring van executele niet geïnformeerd over de rol die hij door de beperkte opdracht voor zichzelf zag.

De notaris heeft klaagster van januari tot en met april 2014 voorgehouden dat hij zich had ingeschreven in het boedelregister. Later is gebleken dat de notaris nooit ingeschreven heeft gestaan.

Het was de notaris bekend dat klaagster in (…) woonachtig is. Ten onrechte heeft de notaris klaagster er niet op gewezen dat zij de verklaring van executele ook kon laten opstellen door een notaris bij haar in de buurt.

De notaris heeft klaagster bij herhaling niet (volledig) of verkeerd geïnformeerd.    

3.3 De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. De kamer zal hierna op het verweer, voor zover dit van belang is voor de beoordeling van de klacht, ingaan.

4. De beoordeling

4.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer zal de klacht tegen de notaris aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel 1

4.2 De vraag die ter beantwoording voorligt, is of de notaris aan (A) de inhoud van de lastbepalingen heeft mogen meedelen. Daarover wordt het volgende overwogen.

4.3 De kamer stelt voorop dat zij voorbijgaat aan de het verweer van de notaris dat de lastbepalingen als legaat moeten worden aangemerkt, nu dit verweer haar beslissing niet anders zal maken. De kamer is verder van oordeel dat de erflater met de bepalingen heeft beoogd (A) en niet, zoals klaagster stelt, de onderneming (X) te bevoordelen. Uit de tekst van de bepalingen volgt voldoende duidelijk dat (A) in de gelegenheid dient te worden gesteld de onderneming voort te zetten. Deze wil van de erflater moet worden nageleefd. De kamer ziet (A) dan ook als lastbevoordeelde.   

4.4 In artikel 49 lid 1 Wna is bepaald dat een notaris uittreksels van notariële akten mag uitgeven aan personen die aan een deel van de inhoud van de akte een recht ontlenen, doch alleen wat betreft dat gedeelte van de akte dat rechtstreeks van belang is voor dat recht.

Lid 4 van dit artikel opent de mogelijkheid dat deze personen ook inzage in het desbetreffende gedeelte van de akte verlangen. Ditzelfde moet gelden voor het voorlezen door de notaris van het bedoelde gedeelte aan die personen. De stelling van klaagster dat een recht op inzage (slechts) toekomt aan degene die een vorderingsrecht heeft, acht de kamer

onjuist. De kamer is van oordeel dat in dit geval aan het woord ‘recht’ de betekenis toekomt van rechtsfeit (een feit waaraan het objectieve recht een rechtsgevolg verbindt). Of met andere woorden: personen voor wie het recht gevolgen aan het testament verbindt, kunnen inzage (voorlezing) verlangen. Daarvan is hier sprake, gezien artikel 4:131 BW. Uit dit artikel volgt dat het recht van een erfgenaam of legataris, op wie een testamentaire last rust, door de rechter vervallen kan worden verklaard als de last niet wordt uitgevoerd (lid 1) en dat de vervallenverklaring door de rechter kan worden uitgesproken op verzoek van elke onmiddellijk belanghebbende bij die vervallenverklaring (lid 2). De lastbevoordeelde is als een onmiddellijk belanghebbende in de zin van dit artikel aan te merken.        

4.5 De kamer acht in dit verband ook het arrest van de Hoge Raad van 11 maart 1994

(NJ 1995, 3) van belang. In deze beslissing sprak de Hoge Raad zich uit over het begrip “onmiddellijk belanghebbende personen”, als bedoeld in artikel 42 (oud) Wna, aan wie de notaris afschriften van of uittreksels uit notariële akten mag verstrekken. Nu niet is gebleken dat de wetgever bij de wijziging van de Wna in 1999 heeft beoogd van de destijds bestaande jurisprudentie af te wijken, blijft het arrest ook thans van belang. Uit hetgeen wordt overwogen onder 3.3 van het arrest volgt, dat de vraag wie recht heeft op afgifte van een afschrift van of uittreksel uit een notariële akte, in de eerste plaats wordt bepaald door de vraag of de inhoud van die akte jegens degene die een afschrift of uittreksel (of in de onderhavige zaak: de voorlezing van de bepaling) wenst – en daarbij een redelijk belang heeft – als door partijen aan de notaris ‘toevertrouwd’ heeft te gelden. Anders gezegd: onderzocht moet worden of partijen bij de akte willen dat de inhoud daarvan jegens de derde verborgen blijft. In de thans voorliggende zaak is de erflater de partij bij de akten (de testamenten). Dat de erflater wenste dat de lastbevoordeling in de testamenten voor (A) verborgen zou blijven, is niet gebleken. De kamer wijst daarbij op de verklaring van de erflater in het eerste testament, dat hij bekend acht dat de lastbepaling destijds met (A) bij het aangaan van de vennootschap onder firma (X) is overeengekomen. Daaruit volgt geenszins dat de last voor (A) onbekend diende te blijven. Wat betreft de eis van de Hoge Raad dat de derde ook een redelijk belang moet hebben bij de afgifte, overweegt de kamer als volgt. Volgens de Hoge Raad is sprake van een redelijk belang bij afgifte, wanneer de derde is verwikkeld in een geschil met een of meer partijen bij de transactie over de vraag of hij als gevolg van die transactie in zijn rechten wordt benadeeld. (A) heeft dit belang, nu immers bij de behandeling van de klacht is gebleken dat (A) met de erfgenamen debatteerde over de ontbinding van de vennootschap onder firma.

4.6 Uit het voorgaande volgt dat aan (A) de inhoud van de lastbepaling (mondeling) mocht worden bekendgemaakt. Deze notaris mocht dit doen, nu voor hem het tweede testament is gepasseerd en hij ook door klaagster in haar verklaring van 20 juni 2013 was aangewezen als boedelnotaris. Het eerste klachtonderdeel is ongegrond.    

Klachtonderdeel 2

4.7 Klaagster stelt zich op het standpunt dat de notaris niet degene was die de nalatenschap behandelde en dat hij dus in strijd heeft gehandeld met bepaling

 “D. bij punt XVII.” in het tweede testament door zichzelf een taak te geven wat betreft het openbaren van de lastbepaling.

De kamer overweegt het volgende. Klaagster heeft in haar verklaring van 20 juni 2013 de notaris aangewezen als boedelnotaris. De notaris heeft zich ook ingeschreven in het boedelregister. Door de notaris wordt gemotiveerd betwist dat klaagster hem op

20 juni 2013 heeft meegedeeld dat zijn enige taak was het opstellen van een verklaring van executele. Daarvan is ook niet gebleken. Na genoemde datum hebben tussen de

notaris en klaagster nog e-mailcontacten plaatsgevonden. De kamer leidt uit een en ander af dat de notaris vóór begin januari 2014 toen hem werd meegedeeld dat hij zich niet met de afwikkeling van de nalatenschap diende bezig te houden, er niet van hoefde uit te gaan dat hij als boedelnotaris niet (meer) betrokken was bij de behandeling van de nalatenschap. (A) is op 19 december 2013 door de notaris geïnformeerd. De notaris was toen terecht in de veronderstelling dat hij de nalatenschap behandelde. Het tweede klachtonderdeel is ongegrond.      

Klachtonderdeel 3

4.8 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster de notaris dat hij zijn informatieplicht en belehrungspflicht heeft geschonden.

De kamer is van oordeel dat voor de notaris geen dan wel onvoldoende aanleiding bestond klaagster erop te wijzen dat zij zich voor het opstellen van een verklaring van executele ook kon wenden tot een notaris in (de buurt van) haar woonplaats. De notaris mocht aannemen dat, nu het tweede testament van de erflater door hem was gepasseerd, klaagster zich voor de afgifte van een verklaring van executele tot hem wenste te richten.   

Tot de hiervoor genoemde p(f)licht behoort niet het informeren van klaagster dat een notaris, die een verklaring van executele opstelt, zich dient in te schrijven in het boedelregister. Evenmin behoort daartoe het geven van uitleg aan klaagster wat het verschil is tussen een boedelnotaris en een betrokken notaris. Dat de notaris in zijn brief aan de advocaat van klaagster onduidelijkheid heeft laten bestaan over zijn inschrijving is onvoldoende komen vast te staan. De notaris heeft in zijn verweer genoegzaam uitgelegd dat hij de term boedelnotaris heeft gebezigd, omdat de advocaat die terminologie ook gebruikte. Niet is gebleken dat door de reactie van de notaris bij de advocaat verwarring is ontstaan. De notaris heeft aan de hand van een door hem overgelegde afschrift uit het boedelregister voldoende aangetoond dat hij zich in dit register heeft ingeschreven.

Wat betreft zijn voorlichtende taak over de lastbepaling heeft de notaris aangevoerd, dat hij ervan uitging dat het verstrekken van informatie zou plaatsvinden bij gelegenheid van het nader overleg met klaagster over de afwikkeling van de nalatenschap. De kamer acht die zienswijze niet onbegrijpelijk, nu de notaris, in zijn visie, was benoemd tot boedelnotaris en hem destijds niet was gebleken dat klaagster van zijn diensten geen gebruik meer wenste te maken. De kamer neemt hierbij in aanmerking dat onbetwist is gebleven de stelling van de notaris dat hij in de brief, waarbij de verklaring van executele aan klaagster werd toegezonden, heeft meegedeeld dat nader contact over de afwikkeling van de nalatenschap zou plaatsvinden. Indien die mededeling onjuist was geweest, had het op de weg van klaagster gelegen daartegen bezwaar te maken - waarvan niet is gebleken -, zodat de notaris klaagster alsnog had kunnen voorlichten.

Uit het voorgaande volgt dat het klachtonderdeel in zoverre ongegrond is.

4.9 De notaris is wel anderszins in zijn informatieplicht tekortgeschoten. De kamer overweegt daarover het volgende.

De notaris heeft verklaard dat hij op 19 december 2013 (A) mondeling op de hoogte heeft gebracht van de inhoud van de lastbepaling. Begin januari 2014 heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen klaagster en de notaris over de informatieverstrekking aan (A). Bij die gelegenheid heeft de notaris niet aan klaagster gemeld dat hij op

19 december 2013 (reeds) met (A) heeft gesproken. In ieder geval heeft de notaris de e-mail van notaris mr. (D) van 6 januari 2014, dat geen informatie aan (A) mocht

worden verstrekt, niet beantwoord met de mededeling dat de lastbepaling al op genoemde datum aan (A) was voorgelezen. Aldus heeft de notaris, zeker nu hij meende boedelnotaris te zijn, klaagster en haar gemachtigde onvoldoende geïnformeerd. Vervolgens heeft de notaris aan klaagster, wetende dat zij niet wenste dat aan (A) de

lastbepaling zou worden bekendgemaakt, geen uitleg gegeven over zijn interpretatie van de last en niet meegedeeld waarom in zijn zienswijze (A) wel recht had op informatie uit de testamenten. Dit betekent dat de notaris klaagster onvoldoende heeft voorgelicht. Zijn informatieplicht bracht verder mee dat de notaris klaagster op de hoogte had moeten brengen van zijn contact met de accountant die bij de onderneming van de vennootschap onder firma (X) betrokken was. De notaris heeft namelijk verklaard dat hij informeel met hem heeft gesproken over de afwikkeling van de lastbepaling. Ook op dit punt is de notaris in gebreke gebleven.     

Het klachtonderdeel treft dus in zoverre doel. Het verwijt acht de kamer zodanig ernstig dat zij de notaris daarvoor de maatregel van waarschuwing zal opleggen. 

5. De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

verklaart klachtonderdeel 3 gegrond, zoals hiervoor onder 4.9 is overwogen en legt de notaris daarvoor de maatregel van waarschuwing op,

verklaart de klachtonderdelen voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. M.L.J.C. van Emden-Geenen, voorzitter,

E.J.M. Kerpen, C.J. Hofman-Wels, V. Oostra en K.H.H.J. Kuhlmann, leden, en in tegenwoordigheid van mr. J.G.W. Oor, secretaris, uitgesproken in het openbaar op

23 februari 2016.

de secretaris                                                                                                 de voorzitter