ECLI:NL:TNORARL:2016:57 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/309281 KL RK 16-114

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2016:57
Datum uitspraak: 23-11-2016
Datum publicatie: 05-12-2016
Zaaknummer(s): C/05/309281 KL RK 16-114
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Niet gebleken is dat klaagster, zij is geen erfgename of anderszins begunstigde in de nalatenschap, belanghebbende in de zin van de Wna is. Maar zelfs al zou dat anders zijn, is sprake van eenzelfde klacht als de klacht die eerder door de zoon van klaagster is ingediend.  

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk: C/05/309281 / KL RK 16/114

Beslissing van de voorzitter van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden op de klacht van

[…] ,

wonende te […],

klaagster,

tegen

[…] ,

notaris te […].

Partijen worden in deze beslissing klaagster en de notaris genoemd.

1. De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de e-mail met bijlagen van 26 september 2016 van klaagster

- de brief van de notaris met de datum 22 juli 2016, door de kamer ontvangen op 1 november 2016.

2. De feiten

2.1 De voormalige echtgenoot (hierna: erflater) van klaagster is op 26 september 1997 overleden. De destijds nog minderjarige zoon van klaagster was zijn enig erfgenaam. De notaris is in 1998, als kandidaat-notaris, betrokken geweest bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater.

2.2 Op 4 februari 2013 is de moeder van erflater (hierna: oma) overleden.

2.3 Klaagster (en haar zoon) hebben in oktober 2013 bij de kamer voor het notariaat een klacht ingediend tegen de notaris, inhoudende dat de notaris de nalatenschap van erflater niet volgens de regels van de wet heeft afgehandeld en dat de notaris hen destijds volledig heeft misleid. 

2.4 De voorzitter van de kamer heeft bij beslissing 11 november 2013 klaagster en haar zoon kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in hun klacht. Daarbij is door de voorzitter overwogen dat de klacht niet binnen een termijn van drie jaar is ingediend, zoals artikel 99 lid 15 Wet op het notarisambt (Wna) voorschrijft.

2.5 Het verzet tegen de beslissing van de voorzitter is door de kamer voor het notariaat bij beslissing van 9 april 2014 ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde hoger beroep is door het gerechtshof Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard bij beslissing van 24 augustus 2014.

2.6 Op 14 juli 2016 is door de zoon van klaagster opnieuw een klacht ingediend tegen de notaris. Het eerste onderdeel van deze klacht zag op de afwikkeling van de nalatenschap van oma. In het tweede klachtonderdeel werd wederom aangevoerd dat de notaris is tekortgeschoten in de afwikkeling van de nalatenschap van erflater.

2.7 De voorzitter van de kamer heeft bij beslissing van 26 augustus 2016 het eerste deel van de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de notaris gemotiveerd heeft betwist dat hij belast is met afwikkeling van de nalatenschap van oma. In het tweede onderdeel is klager (de zoon van klaagster) kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat dat onderdeel van de klacht al eerder ter beoordeling aan de kamer was voorgelegd.

3. De klacht en het verweer

3.1 In de klachtbrief gaat klaagster in op het overlijden van erflater in 1997 en de door haar zoon gestelde vragen na het overlijden van oma in 2013. In dit verband noemt klaagster fouten die naar haar mening in 2013 in de successie aangifte zijn gemaakt. Verder wijst klaagster op fouten die de notaris in 1998 heeft gemaakt bij het opmaken van de akte inzake beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap van erflater. Klaagster verwijst hierbij naar stukken waarin erflater als zijnde gehuwd voorkomt en stukken waarin hij als ongehuwd is aangemerkt. Klaagster geeft aan dat zij en erflater op 1 december 1989 officieel zijn gescheiden. Klaagster noemt een akte van verwerping van 28 december 1998 waarin staat dat erflater ongehuwd is terwijl de overlijdensakte spreekt van gehuwd. Voor het overige noemt klaagster een aantal, zoals zij het noemt, onderzoeksvragen. Zo vraagt klaagster welke overlijdensakte de moeder, broer en drie zussen van erflater hebben ontvangen. Ook vraagt klaagster welke akte en welke identiteitsbewijzen de notaris in 1998 heeft opgevraagd.

3.2 Op het verweer van de notaris zal de voorzitter, voor zover dat nodig is voor de beoordeling van de klacht, hierna ingaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt.

4.2 Ingevolge het bepaalde in artikel 99 lid 5 Wna is de voorzitter van de kamer bevoegd na een summier onderzoek de klacht terstond bij een met redenen omklede beslissing af te wijzen, indien hij van oordeel is dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, dan wel kennelijk ongegrond is of van onvoldoende gewicht.

4.3 Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam geldt in het notarieel tuchtrecht het ne-bis-in-idem-beginsel (vgl. gerechtshof Amsterdam 26 januari 2016; ECLI:NL:GHAMS:2016:247). Dit beginsel brengt mee dat na beoordeling van een klacht door een tuchtrechter, een latere klacht over “hetzelfde feit” niet opnieuw kan worden beoordeeld.

4.4 Voor zover de klacht ziet op de nalatenschap van oma overweegt de voorzitter het volgende van belang. De hierover door de zoon van klaagster ingediende klacht is bij beslissing van 26 augustus 2016 kennelijk ongegrond verklaard (zie 2.7). Niet gebleken is dat klaagster, zij is geen erfgename of anderszins begunstigde in die nalatenschap, belanghebbende in de zin van de Wna is. Maar zelfs al zou dat anders zijn, is sprake van eenzelfde klacht als de klacht die eerder door de zoon van klaagster ingediend. Er is derhalve al geoordeeld over deze klacht, in die zin dat werd vastgesteld dat de notaris niet is betrokken bij de afwikkeling van de nalatenschap van oma. Gelet op het voorgaande zal de voorzitter klaagster in haar klacht, voor wat betreft het eerste onderdeel daarvan, kennelijk niet-ontvankelijk verklaren omdat klaagster geen belanghebbende is, dan wel de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaren omdat hier al eerder over werd geoordeeld, dan wel de klacht kennelijk ongegrond verklaren omdat de notaris niet betrokken was bij de afwikkeling van de nalatenschap van oma.

4.5 Voor zover de klacht ziet op werkzaamheden van de notaris in 1998 is klaagster in de beslissing van de voorzitter van 11 november 2013 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht tegen de notaris. De voorzitter heeft overwogen dat de klacht te laat is ingediend en daarbij verwezen naar artikel 99 lid 15 Wna, waarin is bepaald dat een klacht binnen drie jaar, nadat men van het verwijtbare handelen of nalaten van een notaris heeft kennisgenomen, moet worden ingesteld. De kamer voor het notariaat heeft op 9 april 2014 het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ongegrond verklaard. De omstandigheid dat klaagster naar haar zeggen pas door het bericht van 15 juli 2013 meer duidelijkheid heeft gekregen over de feiten uit 1998, kon daaraan naar het oordeel van de kamer niet afdoen.      

4.6 De voorzitter stelt thans vast dat klaagster wederom klaagt over de afhandeling van de nalatenschap van erflater in 1998 door de notaris. Over dit feit hebben de voorzitter en de kamer

voor het notariaat zich in hun beslissingen van 11 november 2013 en 9 april 2014 reeds uitgelaten. Het hiervoor genoemde ne-bis-in-idem-beginsel brengt mee dat de klacht niet nogmaals ter beoordeling kan worden voorgelegd. Voor zover klaagster zich erop beroept dat zij door de e-mail van de belastingdienst in mei 2016 pas meer duidelijkheid heeft verkregen over de handelwijze van de notaris, kan dit beroep niet slagen. Immers, door klaagster zijn geen zaken genoemd die niet al vanaf 1998 bij haar bekend waren of bij haar bekend hadden kunnen zijn. De voorzitter zal klaagster dan ook in haar klacht, voor wat betreft het tweede onderdeel daarvan, kennelijk niet-ontvankelijk verklaren. Voor zover door klaagster zaken zijn genoemd die niet eerder bekend waren is de klacht kennelijk ongegrond omdat daarmee het gestelde klachtwaardige handelen van de notaris niet afdoende is onderbouwd.

4.7 Met betrekking tot de door klaagster genoemde onderzoeksvragen is klaagster in haar klacht kennelijk niet-ontvankelijk omdat het niet aan de kamer is om onderzoek in te stellen. Voor zover klaagster heeft bedoeld hiermee een klacht te formuleren is zij in haar klacht kennelijk niet-ontvankelijk omdat deze niet tijdig is ingediend, dan wel kennelijk ongegrond omdat ook hiermee het gestelde verwijtbare handelen van de notaris niet afdoende is onderbouwd.

5. De beslissing

De voorzitter van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

-        verklaart klaagster in haar klacht (voor zover deze ziet op de nalatenschap van oma) kennelijk niet-ontvankelijk, dan wel verklaart de klacht wat dat betreft kennelijk niet-ontvankelijk, dan wel kennelijk ongegrond;

-        verklaart klaagster in haar klacht ( voor zover het gaat om de werkzaamheden van de notaris in 1998 en om de geformuleerde onderzoeksvragen) kennelijk niet-ontvankelijk, dan wel verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door de voorzitter, mr. M.L.J.C. van Emden-Geenen, op 23 november 2016.

Tegen deze beslissing van de voorzitter kan klager binnen veertien dagen na de verzending van het afschrift van de beslissing schriftelijk verzet doen bij de Kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden. Postadres: postbus 9030, 6800 EM Arnhem.