ECLI:NL:TNORARL:2016:48 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden KL RK 16-52 KL RK 16-53

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2016:48
Datum uitspraak: 07-10-2016
Datum publicatie: 21-10-2016
Zaaknummer(s):
  • KL RK 16-52
  • KL RK 16-53
Onderwerp:
  • Personen- en Familierecht
  • Registergoed
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Naar het oordeel van de Kamer zijn door klager, mede gelet op het verweer van de notaris, onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht om tot de conclusie te komen dat de notaris had moeten twijfelen aan de wilsbekwaamheid van moeder, waardoor zij het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid had moeten toepassen. De kamer acht het niet onzorgvuldig dat de notaris geen aanleiding heeft gezien om in een afzonderlijk gesprek, buiten aanwezigheid van zoon [B], aan moeder te vragen of zij inderdaad instemde met de hypothecaire geldlening, met name vanwege de observatie van de heer [Y] dat moeder actief deelnam aan het gesprek, duidelijk kon aangeven waarom zij de geldlening wilde aangaan en geen verwarde indruk maakte. Verder is hierbij in aanmerking genomen dat moeder al eerder geldleningen ten behoeve van haar zoon [B] was aangegaan.

Kenmerk: C/05/303265/KL RK 16-52 en C/05/303266 / KL RK 16-53

beslissing van de kamer voor het notariaat van

op de klacht van

[…],

wonende te […],

klager,

gemachtigde: mr. R.H. Broeksema, advocaat te Zwolle

tegen

1. mr. […],

oud-notaris te […],

2. mr. […],

notaris te […].

Partijen worden hierna respectievelijk klager, oud-notaris en notaris genoemd.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit

-          de klacht met bijlagen van 16 mei 2016;

-          de brief van de secretaris van de kamer voor het notariaat aan klager van 7 juni 2016;

-          de brief van klager van 14 juni 2016;

-          de brief met bijlagen van de notaris van 8 juli 2016;

-          de brief van 11 juli 2016 van de oud-notaris.

1.2 De klachtzaak is ter zitting van 26 augustus 2016 behandeld, waarbij zijn verschenen klager, vergezeld door zijn gemachtigde, enerzijds en de oud-notaris en de notaris anderzijds.

2. De feiten

2.1 Klager is één van de drie zoons van mevrouw […] (hierna: moeder), geboren op 15 september 1923. De vader van klager is reeds overleden.

2.2 Moeder heeft een hypothecaire geldlening van € 122.500,= aangegaan. Deze geldlening heeft moeder afgesloten (mede) ten behoeve van haar zoon [B].

Op 31 december 2009 heeft de notaris de hypotheekakte gepasseerd.

2.3 Moeder heeft op 19 november 2012 aan haar zoon [B] een volmacht gegeven bij notariële akte, verleden voor mr. [X], destijds kandidaat-notaris te […].

2.4 In september 2014 heeft klager de oud-notaris benaderd, omdat klager meende dat zijn broer [B] niet goed omging met de volmacht van moeder. Naar aanleiding hiervan heeft de oud-notaris gesprekken gevoerd met moeder, klager en broer [B], waarna hij bij brief van 31 oktober 2014 aan de drie broers heeft voorgesteld om de goederen van moeder onder bewind te laten stellen en een onafhankelijke derde als bewindvoerder te laten benoemen.

2.5 Klager heeft zich in oktober 2014 gewend tot mr. [Z], notaris te […], gemeente […]. Tot 2009 was mr. [Z] de vaste notaris van moeder.

Naar aanleiding van het overleg tussen klager en mr. [Z], heeft mr. [Z] klager bij brief van 31 oktober 2014 onder meer bericht dat hij in het verleden betrokken is geweest bij een hypothecaire geldlening die moeder zou aangaan mede ten behoeve van broer [B].

[Z] heeft hieraan toegevoegd dat hij destijds heeft besloten hieraan zijn medewerking niet te verlenen, omdat hij er niet van overtuigd was dat moeder voldoende begreep wat de consequenties konden zijn van het verlenen van een hypotheek.

2.6 De kantonrechter heeft de goederen van moeder onder bewind gesteld en de Stichting […] tot bewindvoerder en broer [B] tot mentor benoemd.

3. De klacht en het verweer

3.1 De klacht komt op het volgende neer.

Klager verwijt de notaris dat zij in 2009 de hypotheekakte heeft gepasseerd, terwijl zij had kunnen en moeten bemerken dat moeder niet meer voldoende in staat was haar wil te bepalen. De notaris had beter moeten onderzoeken of moeder wilsbekwaam was. Volgens klager leed moeder al jaren aan dementie en was dit merkbaar als je een gesprek met haar voerde. Klager heeft het vermoeden dat moeder onder invloed stond van haar zoon [B] die zou profiteren van de hypothecaire geldlening. Klager denkt dat broer [B] aanwezig is geweest bij het gesprek met de notaris en dat hij moeder heeft laten verklaren wat hem van pas kwam.

Vanwege de wilsonbekwaamheid van moeder had evenmin medewerking mogen worden verleend aan de in 2012 door moeder gegeven volmacht aan broer [B]. De notaris heeft ook in dit geval onvoldoende onderzocht of moeder voldoende haar wil kon bepalen.

3.2 Op het verweer van de oud-notaris en de notaris zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling, nader ingaan.

4. De beoordeling

De ontvankelijkheid van de klacht

4.1 De klacht dient voor zover deze is gericht tegen de oud-notaris niet-ontvankelijk te worden verklaard. De klachtbrief is bepalend voor de omvang en de inhoud van de klacht. Daargelaten wat klager tijdens de klachtprocedure over de oud-notaris naar voren heeft gebracht, de klachtbrief van 16 mei 2016 bevat geen verwijten die het handelen van de oud-notaris betreffen.

4.2 Klager heeft in zijn klachtbrief onder meer geklaagd over de akte van 19 november 2012 waarbij door moeder volmacht is verleend aan haar zoon [B]. Deze akte is echter verleden voor kandidaat-notaris mr. [X]. De oud-notaris en de notaris tegen wie de klacht is gericht zijn hier niet bij betrokken geweest, hetgeen met zich brengt dat klager niet in zijn klacht over de medewerking aan de volmacht kan worden ontvangen.

4.3 De notaris heeft in haar verweer aangevoerd dat de klacht over het passeren van de hypotheekakte in 2009 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat deze klacht langer dan drie jaar na het handelen waarop de klacht betrekking heeft - namelijk het passeren van de hypotheekakte - is ingediend.

4.4 Ingevolge artikel 99 lid 15 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft.

4.5 Klager heeft desgevraagd aangegeven dat hij niet eerder een klacht heeft ingediend tegen de notaris en de oud-notaris, omdat hij pas bij afgifte van een legaat in de nalatenschap van zijn vader begin 2015 heeft ontdekt dat aan zijn broer [B] een volmacht was gegeven en dat tevens een hypotheek was gevestigd op de woning van moeder ten behoeve van een geldlening aan broer [B].

4.6 De kamer constateert dat notaris [Z] in zijn brief van 31 oktober 2014 klager heeft geïnformeerd over een voorgenomen hypothecaire geldlening in 2009. De kamer acht het voldoende aannemelijk dat klager niet eerder dan na ontvangst van deze brief op de hoogte is geraakt van de in 2009 gepasseerde hypotheekakte. Dit betekent dat de klacht die op de hypotheekakte betrekking heeft tijdig, namelijk binnen drie jaar nadat klager kennis heeft genomen van het handelen van de notaris, is ingediend.

4.7 Voorts stelt de kamer ambtshalve vast dat klager als belanghebbende bij deze klacht kan worden aangemerkt.

Ingevolge artikel 99 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) kunnen klachten tegen notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen door een ieder met enig redelijk belang worden ingediend bij de kamer voor het notariaat.

De kamer is van oordeel dat klager als mogelijk toekomstig erfgenaam van moeder enig redelijk belang bij deze klacht heeft.

Zoals in een vergelijkbare zaak door het Gerechtshof te Amsterdam (uitspraak van 16 december 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:5348) is overwogen, is hierbij ook van belang dat klager voor indiening van een klacht gebonden is aan de vervaltermijn van drie jaren als bedoeld in artikel 99 lid 15 Wna. Klager is in het najaar van 2014 op de hoogte geraakt van de hypothecaire geldlening. Vanaf dat moment gaat de termijn van drie jaren lopen, hetgeen betekent dat de vervaltermijn verstreken kan zijn als klager met indiening van de klacht had gewacht tot na overlijden van moeder.

De beoordeling van de klacht

4.8 Zoals hierboven is overwogen, kan klager in zijn klacht worden ontvangen voor zover deze betrekking heeft op het passeren van de hypotheekakte in 2009 door de notaris.

4.9 Ingevolge artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.10 De notaris heeft het volgende verweer gevoerd.

Het verzoek tot het opstellen van de hypotheekakte kwam binnen via een bij de notaris als goed en betrouwbaar bekend staande hypotheekadviseur. De woonplaats van klaagster en het kantooradres waren niet zodanig ver van elkaar verwijderd, dat dit vragen heeft opgeroepen bij de notaris. Voorafgaand aan het passeren van de akte heeft een notarisklerk van het kantoor, de heer [Y], een gesprek gevoerd met moeder en zoon [B]. Hij heeft daarbij uitdrukkelijk de gevolgen van de akte met moeder besproken. Volgens de heer [Y] maakte moeder geen verwarde indruk, nam zij actief deel aan het gesprek en kon zij duidelijk aangeven om welke reden zij de hypothecaire geldlening wilde aangaan. Tijdens de passeerafspraak, waarbij de hypotheekadviseur en zoon [B] aanwezig waren, had de notaris geen enkele twijfel inzake de wilsbekwaamheid van moeder. Er was dan ook geen reden om nader onderzoek te doen naar de in het Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid genoemde indicatoren. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft de notaris hieraan toegevoegd dat zij voorafgaand aan het passeren van de akte met moeder de consequenties van de akte heeft besproken en dat het bovendien niet de eerste keer was dat moeder een geldbedrag had doorgeleend aan haar zoon [B].

4.11 De kamer neemt tot uitgangspunt dat een cliënt die handelingsbekwaam is, moet worden geacht zijn belangen te kunnen behartigen. Dit is het wettelijk uitgangspunt. Eerst indien aanleiding bestaat om daaraan te twijfelen, dient volgens vaste rechtspraak van de Notariskamer van het Gerechtshof te Amsterdam een notaris de geestesgesteldheid van zijn cliënt nader te onderzoeken aan de hand van het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid.

Naar het oordeel van de Kamer zijn door klager, mede gelet op het verweer van de notaris, onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht om tot de conclusie te komen dat de notaris had moeten twijfelen aan de wilsbekwaamheid van moeder, waardoor zij het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid had moeten toepassen.

4.12 De kamer acht het niet onzorgvuldig dat de notaris geen aanleiding heeft gezien om in een afzonderlijk gesprek, buiten aanwezigheid van zoon [B], aan moeder te vragen of zij inderdaad instemde met de hypothecaire geldlening, met name vanwege de observatie van de heer [Y] dat moeder actief deelnam aan het gesprek, duidelijk kon aangeven waarom zij de geldlening wilde aangaan en geen verwarde indruk maakte. Verder is hierbij in aanmerking genomen dat moeder al eerder geldleningen ten behoeve van haar zoon [B] was aangegaan.

4.13 De handelwijze van de notaris is naar het oordeel van de kamer voldoende zorgvuldig geweest. De klacht over het passeren van de hypotheekakte zal dan ook ongegrond worden verklaard.

5. De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

- verklaart de klacht tegen de oud-notaris niet-ontvankelijk;

- verklaart de klacht niet-ontvankelijk voor zover deze betrekking heeft op de akte waarbij volmacht is verleend;

- verklaart de klacht tegen de notaris ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.C.J. Heessels, voorzitter, mr. D.E.M.J. Eggels, mr. E.J.M. Kerpen, mr. H. Quispel en mr. I.C.J.I.M. van Dorp leden, en in tegenwoordigheid van mr. W.E. Markus-Burger, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op .

De secretaris

De voorzitter