ECLI:NL:TNORARL:2016:22 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden AL/2015/168

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2016:22
Datum uitspraak: 22-02-2016
Datum publicatie: 26-07-2016
Zaaknummer(s): AL/2015/168
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   D e kamer is van oordeel dat de kandidaat-notaris gelet op haar beperkte opdracht in deze nalatenschap (het opstellen van een verklaring van erfrecht) niet gehouden was om in haar gesprek met moeder een mogelijk meningsverschil tussen de erfgenamen over de opeisbaarheid van de erfdelen van haar kinderen aan de orde te stellen.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk: AL/2015/168

Beslissing van de Kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden op de klacht van

De heer […],  

wonende te […],

klager,

tegen

[…] ,

kandidaat-notaris te […],

gemachtigde: mr. R.V.H. Jonker, advocaat te Amsterdam.

Partijen zullen verder als ‘klager’ en ‘de kandidaat-notaris’ worden aangeduid.

1. De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-        het e-mailbericht met bijlagen van klager van 26 november 2015, waarin de klacht tegen de kandidaat-notaris is neergelegd, een e-mailbericht van dezelfde datum van de secretaris van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden en de reactie van klager daarop bij e-mail van eveneens 26 november 2015;

-        de brief met bijlagen van de kandidaat-notaris van11 december 2015;

-        het e-mailbericht met bijlagen van klager van 5 januari 2016;

-        de mondelinge behandeling van de klacht op 15 januari 2016, waarbij zijn verschenen klager en de kandidaat-notaris, vergezeld door haar gemachtigde.

2. De feiten

2.1 Gelet op hetgeen klager en de kandidaat-notaris over en weer hebben aangevoerd en op basis van de daarbij overgelegde stukken en de behandeling ter zitting, gaat de kamer uit van de volgende feiten.

2.2 Op 22 november 2014 is de heer [A] (hierna ook: erflater) overleden. Erflater was gehuwd met mevrouw [B] (hierna ook: moeder). Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, klager en zijn zuster [C].

2.3 Erflater had laatstelijk beschikt over zijn nalatenschap in zijn testament van 18 mei 2005. Dit testament is gepasseerd door mr. [X], destijds notaris te […].

In het testament heeft erflater zijn echtgenote en zijn twee kinderen tot erfgenamen benoemd. De wettelijke verdeling is van toepassing verklaard, hetgeen betekent dat de kinderen van erflater een geldvordering ten laste van moeder verkrijgen ter grootte van de waarde van ieders erfdeel. Deze geldvorderingen zijn pas opeisbaar bij overlijden van moeder alsmede in een aantal in het testament genoemde gevallen. Eén van deze in het testament bij punt F onder 2 genoemde gevallen is als volgt geformuleerd:

tevens worden de vorderingen opeisbaar indien zij metterwoon haar intrek neemt in een bejaardenzorgcentrum of indien zij daadwerkelijk wordt opgenomen in een verzorgingstehuis of gelijksoortige instelling, gepaard gaande met algehele verzorging, zo mede indien en zodra het vermogen van mijn echtgenote (rekening houdend met de voormelde schulden aan mijn overige erfgenamen) is gedaald tot of beneden het bescheiden eigen vermogen als bedoeld in de Algemene Bijstandswet en uitbetaling van die schulden tevens zou leiden tot een beroep op bijstand of enige andere sociale wet.

Verder is in het testament moeder tot executeur benoemd. Hieraan is toegevoegd dat indien zij niet als zodanig kan of wil optreden dan wel de executele aanvaard hebbende haar taak om welke reden dan ook beëindigt, erflater zijn schoonzoon, de heer [D], in haar plaats benoemt.

2.4 De heer [D] heeft namens zijn schoonmoeder aan de kandidaat-notaris verzocht om een verklaring van erfrecht op te stellen.

In verband met deze opdracht heeft de kandidaat-notaris op 30 december 2014 een gelijkluidende brief aan klager en zijn zuster, in kopie aan moeder, gezonden. Deze brief bevatte informatie over de inhoud van het testament, algemene informatie over de afwikkeling van een nalatenschap alsmede de vraag of zo ja, hoe klager de nalatenschap wilde aanvaarden.

2.5 Moeder verblijft in een verzorgingshuis te […]. Zij is vrijwel blind en slecht ter been. De kandidaat-notaris heeft op 12 januari 2015 moeder in het verzorgingshuis bezocht, omdat moeder in verband met haar lichamelijke situatie niet in staat was om voor de legalisatie van haar handtekening naar het notariskantoor te komen.

Moeder heeft zowel de nalatenschap als het executeurschap heeft aanvaard. In april 2015 heeft moeder het executeurschap aan haar schoonzoon, de heer [D] overgedragen.

2.6 Op 22 januari 2015 is de verklaring van erfrecht gepasseerd.

2.7 Mr. R.P.P. Caubo, advocaat te Almere, heeft namens klager in een e-mailbericht van 7 mei 2015 aan de kandidaat-notaris bericht dat een geschil was ontstaan tussen klager enerzijds en zijn moeder en zijn zuster anderzijds over de opeisbaarheid van de vorderingen van de kinderen in verband met de onder 2.3 vermelde bepaling in het testament van erflater. Op verzoek van mr. Caubo heeft de kandidaat-notaris toegezegd om te trachten te bemiddelen tussen beide partijen.

2.8 De kandidaat-notaris heeft vervolgens de zuster van klager benaderd, maar zij heeft aan de kandidaat-notaris te kennen gegeven geen prijs te stellen op bemiddeling.

2.9 Op verzoek van klager heeft de kandidaat-notaris nog een poging gedaan om tot een oplossing te komen. De kandidaat-notaris is hiervoor op 5 juni 2015 bij moeder op bezoek geweest. De zuster van klager en haar echtgenoot, de heer [D] waren daarbij eveneens aanwezig. Zij deelden mee aan de kandidaat-notaris dat naar hun mening geen discussie mogelijk was over de bepaling in het testament over de opeisbaarheid; de vorderingen op de langstlevende zijn niet opeisbaar, omdat moeder weliswaar in een verzorgingshuis woont, maar er geen sprake is van algehele verzorging.

2.10 De kandidaat-notaris heeft klager van dit gesprek in kennis gesteld. Aangezien naar de mening van de kandidaat-notaris de bepaling voor meer uitleg vatbaar is, heeft zij klager geadviseerd om voor de uitleg van de bepaling in het testament over de opeisbaarheid contact op te nemen met de notaris die destijds het testament had opgesteld.

2.11 Klager had al voordat de kandidaat-notaris dit advies gaf, op 20 mei 2015 aan mr. [Y] - kandidaat-notaris bij het kantoor van de inmiddels overleden notaris mr. [X] - verzocht om uitleg te geven aan de in het testament opgenomen bepaling. Mr. [Y] heeft hierop onder meer het volgende geantwoord:

Door de opname van moeder in het verzorgingstehuis zijn de erfdelen van de kinderen opeisbaar geworden.

Met de algehele verzorging wordt bedoeld dat moeder niet meer zelfstandig voor zichzelf kan zorgen (hulp met opstaan, wassen ed). Je kan namelijk in een verzorgingshuis wonen, maar daar nog zelfstandig de huishouding voeren. Dan is er geen sprake van opeisbaarheid.

Ik begrijp dat hier geen sprake van is, zodat de erfdelen opeisbaar zijn geworden.

3. De klacht en het verweer

3.1 De klacht van klager valt in drie onderdelen uiteen.

Klachtonderdeel 1

Klager verwijt de kandidaat-notaris dat zij tijdens haar bezoek aan moeder op 12 januari 2015 moeder er niet van op de hoogte heeft gesteld dat verschil van mening kon ontstaan over de opeisbaarheid van de vorderingen op de langstlevende in verband met de bepaling in het testament bij punt F onder punt 2 in geval van opname van de langstlevende in een verzorgingstehuis. De kandidaat-notaris had het testament in ieder geval volledig met moeder moeten doornemen, waardoor ook de bepaling over de opeisbaarheid van de kindsdelen bij opname in een verzorgingshuis aan de orde zou zijn gekomen.

Klachtonderdeel 2

De kandidaat-notaris heeft onvoldoende doortastend opgetreden. Hierdoor heeft klager tegen zijn wil een onplezierige verstandhouding met zijn moeder gekregen. De kandidaat-notaris had de aanwezigheid van klager bij het gesprek met moeder op 12 januari 2015 moeten toestaan.

Klachtonderdeel 3

De kandidaat-notaris had tekst en uitleg moeten geven over de bepaling in het testament betreffende de opeisbaarheid van de erfdelen in geval van opname van moeder in een verzorgingshuis. De kandidaat-notaris had daarvoor niet mogen verwijzen naar de notaris die het testament destijds had opgesteld.

3.2 De kandidaat-notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De Kamer zal daarop hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling, nader ingaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de kandidaat-notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 De kamer constateert dat aan de kandidaat-notaris in deze nalatenschap slechts de opdracht was gegeven om een verklaring van erfrecht op te stellen. Na afronding van deze opdracht heeft de kandidaat-notaris alleen nog onverplicht en kosteloos pogingen gedaan om te bemiddelen tussen partijen. De klachtonderdelen zullen hierna in het licht van deze feiten worden beoordeeld.

Klachtonderdeel 1: moeder niet geïnformeerd over de bepaling over opeisbaarheid in geval van opname in een verzorgingshuis

4.3 Niet is komen vast te staan dat de kandidaat-notaris heeft nagelaten om het testament volledig met moeder door te nemen, nu de kandidaat-notaris in haar verweer uitdrukkelijk heeft aangegeven dat zij dit wel degelijk heeft gedaan.

Verder is de kamer van oordeel dat de kandidaat-notaris gelet op haar beperkte opdracht in deze nalatenschap niet gehouden was om in haar gesprek met moeder een mogelijk meningsverschil tussen de erfgenamen over de opeisbaarheid van de erfdelen van haar kinderen aan de orde te stellen.

Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel 2: niet doortastend opgetreden

4.4 De kandidaat-notaris heeft als verweer het volgende naar voren gebracht. De kandidaat-notaris heeft beide kinderen in kennis gesteld van haar voorgenomen bezoek aan moeder. Zij heeft daarbij aangegeven dat zij om elke schijn van subjectiviteit te vermijden ofwel in aanwezigheid van beide kinderen met moeder zou spreken ofwel buiten aanwezigheid van beide kinderen. Klager wenste dat de bespreking in aanwezigheid van de kinderen zou plaatsvinden, maar de zuster van klager wilde het gesprek niet bijwonen. De kandidaat-notaris heeft dit aan moeder voorgelegd, in reactie waarop moeder aan de kandidaat-notaris te kennen heeft gegeven dat zij alleen met de kandidaat-notaris wilde spreken.

4.5 De kamer acht de beslissing van de kandidaat-notaris om moeder alleen te spreken nu klager wel, maar zijn zuster niet bij het gesprek aanwezig wilde zijn, alleszins begrijpelijk, temeer daar deze beslissing overeenkomstig de uitdrukkelijke wens van moeder was. Zoals de kandidaat-notaris in haar verweer naar voren heeft gebracht, kent de wet – anders dan klager kennelijk veronderstelt – geen formele voorlezing van een testament.

Ook anderszins is de kamer niet gebleken van enig gebrek aan doortastendheid van de kandidaat-notaris bij de uitvoering van haar (beperkte) opdracht.

Dit klachtonderdeel treft dan ook geen doel.

Klachtonderdeel 3: geen standpunt ingenomen over bepaling in testament

4.6 De kamer is met de kandidaat-notaris van oordeel dat het niet op haar weg lag om een standpunt in te nemen over de vraag hoe de bepaling in het testament moest worden uitgelegd. Zij heeft niet onjuist gehandeld door klager voor uitleg van de bepaling te verwijzen naar het notariskantoor waar het testament was opgesteld.

Als de betrokkenen het uiteindelijk onderling niet eens kunnen worden over de vraag of de kindsdelen al dan niet opeisbaar zijn geworden, kan overigens alleen de rechter daarover een beslissing nemen.

Het klachtonderdeel is eveneens tevergeefs voorgesteld.

5. De beslissing

De Kamer voor het notariaat

verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.L.J.C. van Emden-Geenen, voorzitter,

mrs. C.J. Hofman-Wels, K.H.H.J. Kuhlmann, E.JM. Kerpen en V. Oostra, leden en in tegenwoordigheid van mr. W.E. Markus-Burger, secretaris, in het openbaar uitgesproken door mr. M.J. Blaisse, voorzitter, op 22 februari 2016.