ECLI:NL:TNORDHA:2015:38 Kamer voor het notariaat Den Haag 15-20 en 15-21

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2015:38
Datum uitspraak: 18-11-2015
Datum publicatie: 25-11-2015
Zaaknummer(s): 15-20 en 15-21
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Na het overlijden van erflater wendt klaagster zich tot het notariskantoor, omdat zij nadere vragen heeft over de procedures en haar rechten en plichten. Noch de correspondentie noch de informatieve gesprekken met notaris [A] in de hoedanigheid van executeur boden klaagster duidelijkheid.

Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag

Beslissing d.d. 18 november 2015 inzake de klacht onder nummer 15-20 en 15-21 van:

[klaagster],

gemachtigde: [naam],

hierna ook te noemen: klaagster, 

tegen

mr. [naam],

notaris te [vestigingsplaats],

hierna te noemen: notaris [A],

en

mr. [naam],

notaris te [vestigingsplaats],

hierna te noemen: notaris [B],

beiden tezamen te noemen: de notarissen.

De procedure

De Kamer heeft kennisgenomen van:

·         het klaagschrift van 10 april 2015, ingekomen op 15 april 2015, met bijlagen,

·         het antwoord van de notarissen, met bijlage.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2015. Daarbij waren aanwezig klaagster en haar echtgenoot en gemachtigde de heer [X] en de notarissen.

Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt met daaraan in afschrift gehecht de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen van klaagster.

De feiten

Op 25 augustus 2008 is de broer van klaagster, de heer [Y] (hierna te noemen: erflater), overleden. Erflater was onder huwelijksvoorwaarden gehuwd met mevrouw [Z] (hierna te noemen: de echtgenote). Bij testament van 24 mei 2005, verleden voor notaris [A], is aan de echtgenote het levenslang recht van vruchtgebruik gelegateerd met ruime bevoegdheden, te weten de bevoegdheid tot vervreemden en verteren (het zogenaamde verzorgingsvruchtgebruik). Verder zijn in het testament tot erfgenamen benoemd, ieder voor één/derde gedeelte, de zusters (waaronder klaagster) dan wel de kinderen van de vooroverleden zuster van erflater. Notaris [A] is in het testament benoemd tot executeur. Notaris [B] is boedelnotaris van de nalatenschap.

De klacht en het verweer van de notarissen

Na het overlijden van erflater wendt klaagster zich tot het notariskantoor, omdat zij nadere vragen heeft over de procedures en haar rechten en plichten. Noch de correspondentie noch de informatieve gesprekken met notaris [A] in de hoedanigheid van executeur boden klaagster duidelijkheid.

De klacht van klaagster bestaat uit de volgende onderdelen:

  1. notaris [A] noemt zich in de afhandeling van de nalatenschap van erflater regelmatig boedelnotaris in plaats van executeur (bijvoorbeeld in een e-mailbericht van 24 oktober 2012 en een brief van 13 februari 2014). Wegens de blijvende en zeer trage communicatie heeft klaagster zich in mei 2012 gewend tot de Kamer. De Kamer verwees naar de KNB. Het antwoord van de ringvoorzitter op de gestelde vragen door klaagster was niet afdoende, waarna de ringvoorzitter verwees naar de Notaristelefoon. De Notaristelefoon verwees vervolgens naar de Kamer. Op 8 februari 2013 heeft klaagster zich tot de Kamer gewend met een verzoek tot advies. Aangezien de Kamer geen adviesorgaan is kreeg zij een afwijzing op haar verzoek. Op 14 januari 2014 heeft klaagster een klacht ingediend tegen de notarissen (klachtnummer 14-04). Acht maanden later, op 10 september 2014 vond de zitting plaats en bij beslissing van de Kamer van 8 oktober 2014 is de klacht voor het grootste deel niet ontvankelijk verklaard;
  2. bij schrijven van 3 mei 2010 legde boedelnotaris [B] aan de hoofdgerechtigden en vruchtgebruikster de keuze voor hoe zij de nalatenschap van erflater afgewikkeld wilden hebben. Hiermee handelen de notarissen in strijd met de bepalingen in het testament van erflater. Notaris [A] verwijt klaagster dat zij dit voorstel niet wil accorderen en daardoor de afwikkeling van de nalatenschap vertraagt. De notarissen hebben door hun handelwijze de familierelaties ernstig verstoord. Door tot heden door de notarissen vast te houden aan het onrechtmatige voorstel is de vervaltermijn van artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt niet van toepassing;
  3. klaagster constateert op of omstreeks 31 maart 2015 dat de executeur een redelijke termijn voor de afwikkeling van de nalatenschap met vijf jaar overschrijdt. Klaagster legt die overschrijding binnen de vervaltermijn van drie jaar na constatering aan de Kamer voor;
  4. vanaf 2009 verzocht klaagster ieder jaar aan de executeur om een jaarlijks overzicht van bezittingen en schulden te verstrekken. Pas op 31 maart 2014 heeft de executeur het eerste quasi jaarlijkse overzicht over 2008 t/m 2012 naar klaagster gestuurd. Op 31 juli 2014 zond zij een jaaroverzicht 2008 t/m 2013. De in beide overzichten opgenomen bedragen komen niet overeen. Dit is in strijd met de zorgvuldigheidsplicht van een notaris;
  5. het was bekend en niet weerlegd dat de saldi van de bankrekeningen door erflater zelf in zijn werkzame jaren zijn opgebouwd of in zijn opdracht door werkgevers of andere instanties gestort. In besprekingen van 30 mei 2012 en 28 augustus 2013 deelt de executeur mee dat de saldi van de en/of bankrekeningen van erflater 50/50 gedeeld zijn, omdat erflater de helft van die rekeningen ten gunste van zijn echtgenote wilde laten komen. Die mededeling sluit niet aan op de kennis en het begrip die de executeur zegt te hebben gehad toen zij in haar functie als notaris bij het bevestigen van een informatief gesprek met erflater noteerde dat hij in ieder geval wilde voorkomen dat zijn vermogen ooit naar Rusland zou vererven;
  6. klaagster maakt bezwaar tegen de vervreemding van een vermogensbestanddeel van € 4000,- die op het overzicht van 31 december 2013 als omschrijving “auto” wordt genoemd. Er ontbreekt een goed dat daarvoor in de plaats is gekomen. Verder ontbreken er meer goederen op de overzichten die in de plaats zijn gekomen;
  7. klaagster maakt bezwaar tegen het (opnieuw) maandenlang uitblijven van een antwoord van de executeur op klaagsters brief van 8 augustus 2014 om toelichting op de blijvende onduidelijkheden in het overzicht van bezittingen en schulden over 2008-2013.

Klaagster verzoekt om de klachten gegrond te verklaren en de notarissen een maatregel op te leggen. Verder verzoekt zij om voor de afwikkeling, in overleg met klaagster, een nieuwe executeur te benoemen.

Tot grote verbazing van de notarissen heeft klaagster nogmaals een klacht ingediend tegen de notarissen, terwijl het Hof nog geen uitspraak had gedaan in het hoger beroep van klaagster in de eerste klachtzaak (klachtnummer 14-04). Het moge duidelijk zijn dat klaagster door het indienen van deze klacht protesteert tegen het niet ontvankelijk verklaren van klaagster door de Kamer.

Per klachtonderdeel hebben de notarissen het volgende aangevoerd:

  1. dit klachtonderdeel doet niet ter zake. Voor klaagster is het gedurende het gehele traject heel duidelijk geweest dat notaris [A] de rol van executeur had en notaris [B] als boedelnotaris functioneerde;
  2. zo lang klaagster niet instemt met het gedane voorstel kan er geen verdere afwikkeling van de nalatenschap plaatsvinden, tenzij vruchtgebruikster en de bloot-eigenaren tot een nadere oplossing komen;
  3. het overschrijden van de vijfjaarstermijn voor het afwikkelen van een nalatenschap is niet klachtwaardig. Klaagster heeft de mogelijkheid om via een gerechtelijke procedure een verdeling te vorderen;
  4. de jaarlijkse opgave – overeenkomstig de bepalingen van het vruchtgebruik in het testament – is gedurende de eerste jaren moeizaam verlopen vanwege de verstoorde relatie tussen klaagster en vruchtgebruikster. Eigenlijk heeft de executeur hier geen zorgplicht, maar vanwege het feit dat het vruchtgebruik nog niet is afgegeven kan hier anders over worden gedacht. De executeur heeft meerdere malen de zaakbehartiger van vruchtgebruikster verzocht om het verstrekken van de juiste gegevens. De gegevens werden moeizaam en onvolledig aangeleverd. De executeur heeft daarom – onder grote druk van klaagster – ieder jaar weer getracht met de gebrekkig aangeleverde informatie een jaaroverzicht op te stellen. De laatste twee jaren is hier verbetering in gekomen;
  5. de vervaltermijn is verstreken zoals de Kamer eerder heeft beslist;
  6. met vervreemding bedoelt klaagster de verkoop van de auto. Deze kennis had klaagster in 2008 al. Ook hier is de vervaltermijn van toepassing;
  7. de brief van 8 augustus 2014 betrof een aantal opmerkingen en/of constateringen, welke niet direct om een reactie vroegen. Met de zitting op 10 september 2014 bij de Kamer in het vooruitzicht is er derhalve op dat moment niet inhoudelijk op de brief gereageerd.

Voor het overige verwijzen de notarissen naar hun verweer in klachtnummer 14-04.

De beoordeling (van de ontvankelijkheid)

Voor zover klaagster de Kamer verzoekt om een nieuwe executeur te benoemen, zal zij niet ontvankelijk worden verklaard. De behandeling van een dergelijk verzoek valt buiten de bevoegdheid van de tuchtrechter.

De Kamer gaat eerst in op de ontvankelijkheid van klaagster in haar klacht. Het feitencomplex van onderhavige klacht is identiek aan klachtnummer 14-04 en de klachtonderdelen verschillen deels.

Het Hof heeft in klachtnummer 14-04 op 30 juni 2015 uitspraak gedaan. In rechtsoverweging 6.4.1. staat het volgende over de ontvankelijkheid:

Evenals de kamer stelt het hof voorop dat op grond van artikel 99 lid 15 van de Wet op het notarisambt (Wna) een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, heeft kennisgenomen. Volgens vaste rechtspraak van het hof is het moment waarop een klager van het handelen/nalaten van de notaris op enigerlei wijze blijkt doorslaggevend en dus niet het moment waarop de klager de betekenis van het handelen/nalaten van de notaris ten volle begrijpt.

De Kamer overweegt het volgende. Aangezien een aantal klachtonderdelen betrekking op dezelfde klacht heeft het Hof over een aantal klachtonderdelen al geoordeeld. Voor zover het klachtonderdeel 1 betreft heeft het Hof het volgende geoordeeld:

6.4.4.

Ter zitting in hoger beroep is verder aan de orde gekomen het verwijt van klaagster dat notaris sub 1 zich in correspondentie ten onrechte ‘boedelnotaris’ heeft genoemd. Het hof begrijpt dat klaagster doelt op de door notaris sub 1 op 24 oktober 2012 aan klaagster gestuurde e-mail. Gelet op het hiervoor onder 6.4.1. overwogene kan klaagster op dit punt in klachtonderdeel i. worden ontvangen.

Inhoudelijk

6.5.

Niet in geschil is dat notaris sub 1 in haar e-mail van 24 oktober 2012 aan klaagster ten onrechte heeft vermeld dat zij in het dossier als boedelnotaris fungeert. Het hof volgt de notaris in haar stelling dat deze onjuiste vermelding voor de verdere inhoud van de e-mail geen gevolgen heeft. Daarnaast wist klaagster dat niet notaris sub 1 maar notaris sub 2 in het dossier als boedelnotaris optrad. Onder deze omstandigheden kan notaris sub 1 hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Klachtonderdeel i. zal op dit punt ongegrond worden verklaard.

Gezien voorgaande verklaart de Kamer dit klachtonderdeel derhalve ongegrond.

Voor zover het klachtonderdeel 2 betreft overweegt de Kamer als volgt. Klaagster heeft gesteld dat de boedelnotaris (notaris [B]) bij brief van 3 mei 2010 een voorstel heeft gedaan aan welk voorstel de notarissen tot op heden vasthouden en dat daarom de vervaltermijn niet van toepassing is. De klacht is echter ingekomen op 15 april 2015. Dat de situatie tot op heden voortduurt doet niets af van aan het feit dat klaagster in 2010 op de hoogte was van het voorstel. Klaagster wordt niet ontvankelijk verklaard voor dit klachtonderdeel.

Voor zover het klachtonderdeel 3 betreft overweegt de Kamer als volgt. Onvoldoende is gesteld door klaagster waarom een termijn van vijf jaar inzake de afwikkeling van de nalatenschap te wijten is aan het handelen of nalaten van notaris [A]. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Voor zover het klachtonderdeel 4 betreft overweegt de Kamer als volgt. Het Hof heeft hierover het volgende geoordeeld:

6.6.

Het hof is ten aanzien van klachtonderdeel ii. met de kamer van oordeel dat het jaarlijks verstrekken van een in het testament van erflater bedoeld overzicht een verplichting van de vruchtgebruikster is, aan welke verplichting zij zich dient te houden. Het nalaten van de echtgenote om een dergelijk overzicht in een eerder stadium aan klaagster te verstrekken, kan notaris sub 1 in haar hoedanigheid van executeur niet worden verweten. Het verstrekken van een hiervoor bedoeld overzicht behoort in ieder geval niet tot de taak van de executeur, zodat notaris sub 1 niet verplicht was/is een dergelijk overzicht aan klaagster te verstrekken. Het hof merkt hierbij op dat het legaat van vruchtgebruik van de nalatenschap van erflater (nog) niet aan de echtgenote is afgegeven, zodat zij juridisch gezien (nog) niet als vruchtgebruikster van de nalatenschap van erflater heeft te gelden. De kamer heeft dit klachtonderdeel terecht ongegrond verklaard.

Dit klachtonderdeel is gezien voorgaande ongegrond.

Voor zover het klachtonderdeel 5 betreft oordeelt de Kamer als volgt. Het Hof heeft in rechtsoverweging 6.4.3 het volgende geoordeeld:

Nu de discussie over de wijze van toerekening van de en/of rekeningen aan de nalatenschap van erflater is ontstaan naar aanleiding van het door notaris sub 1 op 29 april 2009 aan klaagster verstrekte vermogensoverzicht, is de op 22 januari 2014 ingediende klacht te laat - want buiten de klachttermijn van drie jaren - bij de kamer ingediend. In zoverre volgt het hof het oordeel van de kamer dat klaagster in klachtonderdeel i. niet-ontvankelijk is.

Klaagster is niet ontvankelijk voor zover het klachtonderdeel 5 betreft.

Voor zover het klachtonderdeel 6 betreft overweegt de Kamer als volgt. De notarissen hebben aangevoerd dat de vervreemding ziet op de verkoop van de auto waarvan klaagster is 2008 al op de hoogte was. Dit is door klaagster niet weersproken, zodat dit volgens de Kamer vast is komen te staan. Klaagster is niet ontvankelijk voor dit klachtonderdeel.

Voor zover het klachtonderdeel 7 betreft overweegt de Kamer als volgt. Klaagster verwijt notaris [A] dat zij niet direct heeft gereageerd op haar brief van 8 augustus 2014. De notarissen hebben aangevoerd dat er geen vragen in de brief stonden waar zij direct op moesten antwoorden. De zitting van 10 september 2014 in klachtnummer 14-04 was toen al gepland. Niet is komen vast te staan waarom het niet reageren van de notaris haar tuchtrechtelijk te verwijten is. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Voor zover de klacht is gericht tegen notaris [B} is de Kamer van oordeel dat de klacht ongegrond is. Onvoldoende is door klaagster duidelijk gemaakt wat de klacht tegen notaris [B] precies inhoudt. Aan een verdere inhoudelijke behandeling komt de Kamer niet toe.

De beslissing

De Kamer voornoemd:

verklaart de klacht tegen notaris [A] voor zover het de klachtonderdelen 1, 3, 4 en 7 betreft ongegrond;

verklaart klaagster voor zover de klacht is gericht tegen notaris [A] voor het overige niet ontvankelijk in haar klacht;

verklaart klaagster voor zover het notaris [B] betreft in klachtonderdeel 2 niet ontvankelijk;

verklaart de klacht tegen notaris [B] voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. G.P. van Ham, voorzitter, R.R. Roukema, R.J. Groenhof, J.P. van Loon, en E.S. Voskamp in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, in het openbaar uitgesproken op 18 november 2015.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam, binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief.