ECLI:NL:TNORARL:2015:51 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden AL/2015/79

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2015:51
Datum uitspraak: 17-09-2015
Datum publicatie: 04-08-2016
Zaaknummer(s): AL/2015/79
Onderwerp:
  • Personen- en Familierecht
  • Registergoed
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Afwikkeling nalatenschap. De notaris als executeur heeft voldoende zorgvuldig gehandeld. Het streven van de notaris de nodige beslissingen toch zo veel mogelijk met instemming van beide erfgenamen te nemen is naar het oordeel van de kamer juist en prudent geweest. Van partijdigheid van de notaris is niet gebleken. De notaris heeft de broer van klaagster meermalen gesommeerd het voorbarig toe-eigenen van roerende zaken uit de nalatenschap te staken. Niet kan worden gezegd dat de notaris hier het belang van de broer zou hebben laten prevaleren boven dat van klaagster. Het enkele feit dat de notaris het voor wat betreft de verdeling van de roerende zaken niet op een procedure heeft laten aankomen, doet aan het voorgaande niet af. Een dergelijke procedure is over het algemeen immers schadelijk voor alle betrokkenen en zou de belangen van klaagster geschaad kunnen hebben. Onheuse bejegening van klaagster door de notaris niet komen vast te staan.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN                              

Kenmerk: AL/2015/79

Beslissing van de kamer voor het notariaat op de klacht van

[…],

wonende te […],

gemachtigde: mr. R.M. Capelle,

namens DAS Rechtsbijstand te Groningen,

tegen

[…],

notaris te […].

Partijen worden verder aangeduid als klaagster en de notaris.

1. De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-        De brief van klaagster met bijlagen van 29 mei 2015

-        de brief van de notaris van 26 juni 2015

-        de brief van klaagster van 13 augustus 2015.

De klacht is behandeld ter zitting van 19 augustus 2015. Klaagster is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. De notaris is eveneens in persoon verschenen, vergezeld door de heer […].

2. De feiten

2.1 Op 31 oktober 2011 is de zuster van klaagster (hierna: erflaatster) komen te overlijden.

2.2 Erflaatster heeft bij testament over haar nalatenschap beschikt.

2.3 Bij het onder 2.2 bedoelde testament heeft erflaatster haar zuster (klaagster) en haar broer tot enig erfgenaam en de notaris tot executeur van de nalatenschap benoemd.

3. Het standpunt

3.1 Klaagster heeft haar standpunt in deze zaak uiteengezet aan de hand van een 25-tal punten waarin zij feiten en gebeurtenissen beschrijft die zich hebben voorgedaan in het kader van de afhandeling van de nalatenschap.

Deze 25 punten zijn met inachtneming van de nadere toelichting daarop van (de gemachtigde van) klaagster, met instemming van klaagster en de notaris, onderverdeeld in een drietal in deze zaak te behandelen klachtonderdelen.

Klachtonderdeel 1)

Klaagster verwijt de notaris dat hij als professionele executeur van de nalatenschap van haar zuster niet adequaat heeft gehandeld en fouten heeft gemaakt.

Klachtonderdeel 2)

Klaagster stelt zich op het standpunt dat de notaris de belangen van klaagster als mede erfgenaam onvoldoende in ogenschouw heeft genomen en zich voornamelijk heeft ingezet voor de belangen van de andere erfgenaam, de broer van klaagster.

Klachtonderdeel 3)

Klaagster klaagt dat de notaris haar onheus bejegend heeft.

3.2 De notaris heeft de klachten van klaagster gemotiveerd betwist. De notaris stelt zich op het standpunt dat de klacht van klaagster niet-ontvankelijk dan wel ongegrond dient te worden verklaard.

3.3 De (overige) door klaagster en door de notaris ter onderbouwing van (de reactie op) de genoemde klachtonderdelen gestelde feiten en omstandigheden, voor zover voor de beoordeling van deze klacht van belang, komen hierna aan de orde.

4. De beoordeling

4.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (Wna) zijn notarissen aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert

Daarbij wordt uitgegaan van de hierboven genoemde klachtonderdelen en wordt – voor zover voor de beoordeling van de zaak van belang -  aandacht besteed aan de door klaagster opgesomde feiten en gebeurtenissen en de reactie van de notaris daarop.

4.2 Klachtonderdeel 1)

Klaagster verwijt de notaris dat hij als professionele executeur van de nalatenschap van haar zuster niet adequaat heeft gehandeld en fouten heeft gemaakt. Ter onderbouwing van dit klachtonderdeel heeft klaagster een aantal feiten en omstandigheden aangevoerd. Daarvan worden hierna als voorbeelden genoemd:

De Hypotheek

Eén van de door klaagster ter onderbouwing van dit standpunt aangehaalde feiten betreft de gang van zaken rondom de betaling van de erfbelasting.

Klaagster verwijt de notaris dat de tot zekerheid van de betaling van de erfbelasting strekkende hypothecaire schuld (waarbij een hypotheek werd gevestigd op de woning van erflaatster) aanvankelijk ook op haar naam stond, terwijl deze schuld alleen haar broer betrof.

Klaagster stelt dat dit onjuist is geweest, omdat zij op het moment van vestiging van de hypotheek haar aandeel in de erfbelasting reeds had betaald.

De notaris heeft erkend dat de hypotheekakte aanvankelijk – conform de standaard die de belastingdienst in dit soort zaken hanteert – inderdaad op beider naam stond. Dit is nadien echter conform de wens van klaagster gewijzigd. In de akte die uiteindelijk gepasseerd is, staat alleen de broer van klaagster als schuldenaar/hypotheekgever vermeld.

Uitbetaling laatste voorschot

Een ander door klaagster aangehaald feit betreft de uitbetaling van het (laatste) voorschot op de erfenis aan de broer van klaagster (€ 10.000,=). Klaagster stelt dat zij voor de uitbetaling van dit voorschot geen toestemming heeft gegeven.

De notaris heeft benadrukt dat hij voor iedere voorschotbetaling aan de erfgenamen over en weer toestemming heeft gevraagd en deze (in een aantal gevallen met de nodige vertraging) ook heeft gekregen. Mogelijk is dat klaagster uiteindelijk voor de uitbetaling van het laatste voorschot aan haar broer geen schriftelijke toestemming heeft verleend. Echter, op het moment van uitbetaling van het laatste voorschot was de woning van erflaatster verkocht en was er voor de notaris uit een oogpunt van verantwoord beheer geen reden (meer) om betaling van dit voorschot uit te stellen.

Overige feiten en omstandigheden

De overige door klaagster in dit verband aangehaalde feiten en gebeurtenissen komen er kort samengevat op neer dat de notaris onvoldoende voortvarend zou hebben gehandeld. Verder heeft de notaris volgens klaagster nagelaten om in de discussies tussen de beide erfgenamen de nodige knopen door te hakken en/of de beslispunten dan wel de gekozen oplossingsrichting helder met klaagster te communiceren. Tevens stelt klaagster dat de notaris haar vragen, bijvoorbeeld over de berekening van haar aandeel van de erfenis, maar ook over de door de notaris aan de zaak bestede tijd, onvoldoende (duidelijk) heeft beantwoord.

De notaris heeft de(ze overige) door klaagster aangehaalde feiten en gebeurtenissen punt voor punt gemotiveerd weersproken.

De kamer stelt vast dat de voortdurende en volstrekte onenigheid tussen de erfgenamen de positie van de notaris als executeur begrijpelijkerwijs sterk heeft bemoeilijkt. De notaris heeft bij zijn werkzaamheden als executeur voortdurend moeten laveren tussen de volstrekt tegengestelde standpunten en wensen van klaagster en haar broer. Niettemin heeft de notaris, ondanks zijn bevoegdheden als executeur, telkens getracht de erfgenamen ten aanzien van de te nemen beslissingen op één lijn te brengen.

Het streven van de notaris de nodige beslissingen toch zo veel mogelijk met instemming van beide erfgenamen te nemen is naar het oordeel van de kamer juist en prudent geweest. Het feit dat dit proces soms wat extra tijd heeft gekost en dat daarbij kleine onvolkomenheden zijn opgetreden zoals in de sfeer van de communicatie, hetgeen mogelijk het geval is geweest bij de tenaamstelling van de hypotheekakte en de toestemming voor de uitbetaling van het laatste voorschot, is gezien de omstandigheden waaronder de afwikkeling van de nalatenschap moest plaatsvinden dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Daarbij komt dat klaagster door de handelwijze van de notaris niet in enig tuchtrechtelijk te beschermen belang is getroffen.  Voorts is van belang dat de aanpak van de notaris binnen niet onaanvaardbare termijn tot afwikkeling van de nalatenschap heeft geleid. Daarbij heeft de notaris bovendien op behoorlijke wijze rekening en verantwoording afgelegd.

De kamer is daarom van oordeel dat de notaris als executeur voldoende zorgvuldig gehandeld heeft en dat de klacht van klaagster op dit punt ongegrond dient te worden verklaard.

4.3 Klachtonderdeel 2)

Klaagster stelt zich op het standpunt dat de notaris de belangen van klaagster als mede erfgenaam onvoldoende in ogenschouw heeft genomen en heeft zich voornamelijk ingezet voor de belangen van de andere erfgenaam, de broer van klaagster.

In dit verband voert klaagster onder andere aan dat de partijdige opstelling van de notaris blijkt uit het feit dat de notaris klaagster aanvankelijk niet wilde toestaan haar aandeel in de erfbelasting te voldoen uit haar aandeel in de liquide middelen van de nalatenschap, omdat haar broer dan - in verhouding tot zijn erfdeel - meer of zelfs te veel invorderingsrente verschuldigd zou worden.

Ook door de voorstellen van de broer van klaagster - tot uitkoop van klaagster uit de nalatenschap – aan klaagster over te brengen heeft de notaris in de opvatting van klaagster partijdig gehandeld.

Verder heeft de broer van klaagster volgens klaagster zich naar verhouding teveel roerende zaken van erflaatster toegeëigend.

De notaris heeft (de  onderbouwing van) deze stelling van klaagster gemotiveerd betwist.

Naar het oordeel van de kamer is niet aannemelijk geworden dat de notaris zich bij zijn werkzaamheden partijdig zou hebben opgesteld. Gebleken is dat de notaris de broer van klaagster negatief heeft geadviseerd voor wat betreft de overname van de woning van erflaatster. Tevens heeft de notaris de broer van klaagster meermalen gesommeerd het voorbarig toe-eigenen van roerende zaken uit de nalatenschap te staken. Om deze redenen kan niet worden gezegd dat de notaris in deze kwesties het belang van de broer van klaagster zou hebben laten prevaleren boven dat van klaagster. Het enkele feit dat de notaris het voor wat betreft de verdeling van de roerende zaken niet op een procedure heeft laten aankomen, doet aan het voorgaande niet af. Een dergelijke procedure is over het algemeen immers schadelijk voor alle betrokkenen en zou  de belangen van klaagster geschaad (kunnen) hebben.

Uit de opstelling van de notaris voor wat betreft de betaling van de erfbelasting - die uiteindelijk  overigens voor het grootste deel conform de wens van klaagster uit haar aandeel in de nalatenschap is betaald - valt de door klaagster gestelde partijdigheid evenmin af te leiden.

De kamer komt daarom tot de conclusie dat geen feiten en/of omstandigheden zijn gesteld dan wel zijn gebleken die de conclusie rechtvaardigen dat de notaris verwijtbaar partijdig is geweest.

4.4 Klachtonderdeel 3)

Klaagster stelt dat de notaris haar onheus bejegend heeft.

Klaagster heeft deze stelling in haar klaagschrift niet nader onderbouwd. Ter zitting heeft zij haar stelling toegelicht met de verklaring dat zij bij verschillende gelegenheden de indruk heeft gehad dat de notaris vanwege “het razen en tieren van haar broer” meer rekening hield met zijn belangen dan met die van klaagster, die niet tekeer ging zoals haar broer.

De notaris heeft het verwijt van klaagster op dit punt weersproken.

De kamer, mede gelet op hetgeen hierboven ten aanzien van klachtonderdeel 2) is overwogen, overweegt dat niet is komen vast te staan dat er objectieve gronden zijn voor het verwijt van partijdigheid waarop klaagster het verwijt van onheuse bejegening baseert. Dit klachtonderdeel wordt daarom bij gebrek aan feitelijke grondslag ongegrond verklaard.

5. De beslissing

De kamer voor het notariaat:

Verklaart de klacht op alle onderdelen (1, 2 en 3) ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.L.J.C. van Emden - Geenen, voorzitter van de kamer en

mrs. A.M.S. Kuipers, D.E.M.J. Eggels, E.J.M. Kerpen en V. Oostra, leden en in tegenwoordigheid van mr. M.J. Derksen, secretaris, uitgesproken in het openbaar en getekend op 17 september 2015.

de secretaris                                                              de  voorzitter