ECLI:NL:TNORSHE:2014:3 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2013/99

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2014:3
Datum uitspraak: 16-06-2014
Datum publicatie: 21-07-2014
Zaaknummer(s): SHE/2013/99
Onderwerp:
  • Personen- en Familierecht
  • Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Niet-ontvankelijk i.v.m. verjaring.

Klachtnummer    : SHE/2013/99

Datum uitspraak : 16 juni 2014

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van

mevrouw [x], (verder: klaagster),

wonende in […],

tegen

oud-notaris mevrouw mr. [y], (verder: de oud-notaris),

voorheen gevestigd in […].

1.          De procedure

1.1.       Klaagster heeft bij brief van 13 november 2013 een klacht geformuleerd tegen de oud-notaris. Deze klacht is op 14 november 2013 binnengekomen bij de kamer voor het notariaat (verder: de kamer).

1.2.       De oud-notaris heeft op de klacht geantwoord. Vervolgens is gerepliceerd en gedupliceerd. 

1.3.       De plaatsvervangend voorzitter heeft de behandeling van de zaak verwezen naar de volle kamer.

1.4.       De kamer heeft de klacht behandeld op 19 mei 2014. Klaagster is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde de heer […]. De oud-notaris is eveneens ter zitting verschenen. Partijen hebben hun standpunten over en weer toegelicht.

2.          De feiten

2.1.       Klaagster is op 12 januari 1996, na het overeenkomen van huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting), gehuwd met de heer […] (verder: de echtgenoot).

2.2.       De echtgenoot was eerder gehuwd geweest. Dit huwelijk is op 14 mei 1992 ontbonden als gevolg van het overlijden van zijn eerste echtgenote. Uit hun huwelijk zijn twee kinderen geboren, te weten […] (verder: de dochter) en […] (verder: de zoon).

2.3.       Op 23 december 1993 heeft (inmiddels oud-)notaris mr. [z] (echtgenoot van de beklaagde oud-notaris) een akte vaststelling erfdelen betreffende de nalatenschap van de eerste echtgenote verleden. Daarin is opgenomen dat de echtgenoot aan elk van de kinderen een bedrag van Hfl. 195.906,00 schuldig is, over welk bedrag met ingang van 14 mei 1992 een enkelvoudige rente verschuldigd is van 12% per jaar. Verder is bepaald dat de genoemde vorderingen en de daarover verschuldigde rente pas opeisbaar zullen zijn bij overlijden of faillissement van de echtgenoot, alsmede dat deze vorderingen, maar niet de daarover verschuldigde rente, tevens opeisbaar zullen zijn ingeval van hertrouwen van de echtgenoot.   

2.4.       In 1994 heeft de echtgenoot zijn onderneming overgedragen aan de zoon en heeft hij zich in België gevestigd.

2.5.       In verband met het voorgenomen huwelijk van de echtgenoot met klaagster is op 8 januari 1996 een overeenkomst gesloten tussen de echtgenoot (ondergetekende sub 1) en de dochter en de zoon (ondergetekenden sub 2 en 3). In deze overeenkomst wordt allereerst melding gemaakt van de inhoud van de hiervoor genoemde akte vaststelling erfdelen. Verder wordt onder meer vermeld:

“          - dat ieder der ondergetekenden sub 2 en 3, zulks blijkens twee onderhandse

schuldbekentenissen de dato zeventien januari negentienhonderd vierennegentig, schuldig is

aan ondergetekende sub 1 een bedrag van tweehonderdvijftig duizend gulden (ƒ250.000,00),

welke hoofdsommen met inachtneming van een opzeggingstermijn van zes maanden te allen

tijde opeisbaar zijn,

verklaren te zijn overeengekomen:

  1. De ondergetekenden sub 2 en 3 kunnen hun vorderingen op de ondergetekende sub 1 eerst opeisen bij overlijden of faillissement van de ondergetekende sub 1.
  2. De vorderingen van ondergetekende sub 1 op de ondergetekenden sub 2 en 2 zijn eerst opeisbaar indien de vorderingen van de ondergetekenden sub 2 en 3 op de ondergetekende sub 1 opeisbaar zijn.
  3. Gemelde akte van drieëntwintig december negentienhonderd drieënnegentig en gemelde schuldbekentenissen van zeventien januari negentienhonderd vierennegentig blijven voorts van volle kracht en waarde en vormen tezamen met de bij deze geconstateerde overeenkomst een onverbrekelijk geheel.”

2.6.       In 2009 is de echtgenoot ernstig ziek geworden. Met het oog op de positie van zijn nabestaanden heeft de echtgenoot op 9 juli 2009 een bespreking gevoerd met de oud-notaris.

Vervolgens heeft de echtgenoot zijn eerdere testament herroepen en is ten overstaan van de oud-notaris op 17 juli 2009 een nieuw testament gepasseerd, houdende een wettelijke verdeling. Klaagster werd door hem aangewezen als executeur.

2.7.       Op dezelfde datum heeft de oud-notaris ten behoeve van klaagster een akte van testament gepasseerd, waarbij klaagster heeft bepaald dat het restant van de erfenis voor gelijke delen zou worden verdeeld tussen haar enige zoon en de dochter en zoon van de echtgenoot.

2.8.       Ook hebben klaagster en haar echtgenoot bij akte van 6 augustus 2009, verleden ten overstaan van de oud-notaris, hun huwelijkse voorwaarden gewijzigd in die zin dat is overeengekomen dat wanneer het huwelijk zou worden ontbonden door overlijden, een dusdanige verrekening zou plaatsvinden alsof er een gemeenschap van goederen had bestaan.

2.9.       Op 30 januari 2010 is de echtgenoot overleden. De oud-notaris heeft op 19 februari 2010 een bespreking gehad met klaagster en de dochter (de zoon was afwezig in verband met vakantie), waarbij de inhoud van het testament is besproken. Omdat de omvang van de nalatenschap niet duidelijk was, heeft de oud-notaris vervolgens contact opgenomen met de heer […], belastingadviseur, verbonden aan […].  

2.10.     Na terugkeer van de zoon is er op 24 februari 2010 nogmaals een bespreking geweest tussen de oud-notaris, klaagster, de dochter en de zoon. Nadien is er nog enkele malen contact geweest tussen de oud-notaris en de genoemde accountant.   

2.11.     Op 9 maart 2010 heeft de oud-notaris een globale vermogensopstelling van de accountant ontvangen per 31 december 2009, alsmede een kopie van de hiervoor genoemde overeenkomst tussen de echtgenoot en zijn kinderen van 8 januari 1996 en een kopie van een overeenkomst van geldlening van 17 januari 1994 tussen de echtgenoot en de zoon. In de globale vermogensopstelling per 31 december 2009 wordt door de accountant aan de activazijde (onder meer) melding gemaakt van vorderingen op de kinderen ter grootte van tweemaal Hfl 250.000,00 (€ 226.890,00). Aan de passivazijde wordt (onder meer) melding gemaakt van erfdelen van de kinderen ten bedrage van € 177.800,00, alsmede de post rente erfdelen ten bedrage van € 376.047,00, zijnde in totaal € 553.847,00.      

2.12.     De oud-notaris heeft klaagster telefonisch op de hoogte gesteld van de ontvangst van de stukken van de accountant. Zij heeft de inhoud daarvan met klaagster besproken op 15 maart 2010.

2.13.     Op 19 maart 2010 is een verklaring van executele afgegeven.

2.14.     Tussen klaagster en de dochter en de zoon is een geschil ontstaan over de afwikkeling van de nalatenschap, met name in verband met het feit dat de kinderen te kennen hadden gegeven dat het deel van hun moeder nog niet aan hen was uitbetaald. Om een minnelijke regeling te beproeven hebben klaagster, de kinderen en hun adviseurs op 16 juni 2010 een gesprek gevoerd onder leiding van de oud-notaris. Klaagster en de kinderen hebben echter geen overeenstemming kunnen bereiken.

2.15.     Op 16 juli 2010 heeft klaagster de oud-notaris bericht dat zij de zaak uit handen had gegeven.

2.16.     In verband met het geschil heeft klaagster de oud-notaris later een brief geschreven. In reactie daarop heeft de oud-notaris bij brief van 28 oktober 2011 aan klaagster bericht:

“(..) deel ik u mede dat ik op 9 juli 2009 een bespreking met wijlen uw echtgenoot heb gehad met betrekking tot de wijziging van uw huwelijke voorwaarden en testamenten.

In deze bespreking heb ik aan wijlen uw echtgenoot gevraagd of de vorderingen die zijn kinderen hadden naar aanleiding van het overlijden van hun moeder reeds waren uitbetaald. Deze vraag heeft hij toen bevestigend beantwoord.”

2.17.     De dochter en de zoon hebben een juridische procedure aanhangig gemaakt tegen klaagster. Daarin is op 24 juli 2013 uitspraak gedaan.

2.18.     De oud-notaris is op eigen verzoek met ingang van 31 augustus 2013 uit het ambt ontslagen.

3.          De klacht

3.1.       Klaagster verwijt de oud-notaris, samengevat, dat zij onvoldoende moeite heeft gedaan om te verifiëren of de mededeling die de echtgenoot tijdens het gesprek op 9 juli 2009 aan haar heeft gedaan dat de vorderingen aan de kinderen waren voldaan, juist was. Door vervolgens desalniettemin zorg te dragen voor wijziging van het testament van de echtgenoot en wijziging van hun huwelijksvermogens-regime, is de oud-notaris volgens klaagster tekortgeschoten in haar zorgplicht. Terwijl klaagster er op basis van de mededelingen van haar echtgenoot van uitging dat zij na zijn overlijden op dezelfde manier verder zou kunnen gaan met haar leven, wordt zij nu geconfronteerd met de verstrekkende financiële gevolgen van de door de oud-notaris verleden notariële akten. Bovendien is als gevolg daarvan de relatie tussen klaagster en de kinderen van de echtgenoot verstoord geraakt. Ook verwijt zij de oud-notaris dat deze een verdelingsvoorstel heeft gedaan op basis van informatie die niet is aangeleverd door klaagster -die door de echtgenoot als executeur was aangewezen- maar door de accountant van de zoon.

3.2.       De oud-notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dit verweer wordt hierna, voor zover relevant, besproken.

4.          De beoordeling

4.1.       Op grond van artikel 93 van de Wet op het notarisambt (Wna) zijn notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. Ook als notarissen niet meer als zodanig werkzaam zijn, blijven zij aan het tuchtrecht onderworpen in verband met hun handelwijze ten tijde van het uitoefenen van het ambt. De kamer dient de handelwijze van de oud-notaris te toetsen aan de in dit artikel omschreven tuchtnorm.

4.2.       Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de oud-notaris naast een inhoudelijke weerlegging van de klacht tevens naar voren gebracht dat klaagster naar haar mening niet-ontvankelijk is in haar klacht omdat zij deze te laat bij de kamer heeft ingediend. Naar aanleiding van dat verweer overweegt de kamer als volgt.

4.3.       Gelet op het bepaalde bij artikel 99 lid 15 van de Wet op het notarisambt kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen. Vast staat dat klaagster (in elk geval) vanaf 19 februari 2010 bekend was met de inhoud van het door de oud-notaris opgestelde testament van de echtgenoot. Op dat moment was zij ook bekend met de inhoud van de in 2009 door de oud-notaris gepasseerde akte houdende wijziging van hun huwelijksvoorwaarden. In het voorjaar van 2010 hebben de kinderen zich op het standpunt gesteld dat hun vader het erfdeel van hun moeder niet aan hen had uitbetaald, waarna tussen klaagster en de kinderen een verschil van mening is ontstaan. Vast staat dat naar aanleiding van dit verschil van mening op 16 juni 2010 een bespreking heeft plaatsgevonden op het kantoor van de oud-notaris, waarbij is getracht een minnelijke regeling te bereiken. Nu eveneens vast staat dat klaagster de oud-notaris op 16 juli 2010 heeft bericht dat zij de zaak uit handen had gegeven, is de kamer van oordeel dat daaruit kan worden afgeleid dat klaagster vanaf laatstgenoemde datum bekend was met het handelen of nalaten van de oud-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding zou kunnen geven. Nu haar klacht echter niet eerder dan op 14 november 2013, dus meer dan drie jaren nadien, bij de kamer is ingediend, is de kamer van oordeel dat de klachttermijn is verstreken. Dat klaagster in de tussenliggende periode door de kinderen van de echtgenoot betrokken is geweest in een civiele procedure, waarvan zij de uitkomst heeft afgewacht, maakt dit niet anders. Dit betekent dat de kamer van oordeel is dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht, zodat deze niet inhoudelijk zal worden behandeld.

5.                  De beslissing

De kamer voor het notariaat:

verklaart klaagster niet-ontvankelijk in de klacht.

Deze beslissing is gegeven door mr. S.J.G.N.M. Willard, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend rechterlijk lid, mr. L.J.M. Teunissen, notarislid, mr. M.A.M. Kessels, plaatsvervangend notarislid, en mr. J.J.G.M. Kuijpers, belastinglid, en uitgesproken ter openbare zitting van 16 juni 2014 in aanwezigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen vorenstaande beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof te Amsterdam, postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.