ECLI:NL:TNORSHE:2014:10 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2013/52(1)

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2014:10
Datum uitspraak: 17-02-2014
Datum publicatie: 19-02-2014
Zaaknummer(s): SHE/2013/52(1)
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht gegrond zonder maatregel
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht van deel van kinderen van erflater dat (inmiddels oud-) notaris hen in 2001 niet heeft geïnformeerd over de inhoud van het testament van vader en dat de notaris de akte van bevestiging enkel heeft toegezonden aan hun oudste broer met het verzoek zorg te dragen voor ondertekening door de andere kinderen, terwijl de notaris hen destijds niet heeft geïnformeerd over de gevolgen daarvan. Klacht verjaard. Overweging ten overvloede in verband met ongegrondheid klacht, (mede) gezien de destijds gebruikelijke gang van zaken. Ook klacht tegen de notaris die op verzoek van klagers de nalatenschap van moeder ter hand heeft genomen en een verklaring van executele heeft opgesteld. Deze notaris heeft verzuimd na te gaan of eerder een verklaring van erfrecht was opgesteld naar aanleiding van het overlijden van vader. Klacht gegrond, geen maatregel.

Klachtnummer    : SHE/2013/52 (1)

Datum uitspraak : 17 februari 2014

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van

  1. de heer [x],
  2. mevrouw [x],
  3. mevrouw [x],
  4. de heer [x],
  5. de heer [x],
  6. de heer [x],
  7. mevrouw [x],
  8. de heer [x],
  9. mevrouw [x],

(verder gezamenlijk aangeduid als klagers, dan wel afzonderlijk met hun voornaam)

tegen

  1. oud-notaris de heer mr. [y] (verder: mr. [y]), voorheen gevestigd in […], en
  2. notaris de heer mr. [z] (verder: mr. [z]), gevestigd in […]. 

1.          De procedure

1.1.       Klagers hebben bij brief van 4 juni 2013 een klacht geformuleerd tegen de beide beklaagde (oud-)notarissen en tegen oud-notaris de heer mr. [u] (verder: mr. [u]), voorheen gevestigd in […]. Deze klacht is op 11 juni 2013 binnengekomen bij de kamer voor het notariaat (verder: de kamer).

1.2.       De drie (oud-)notarissen hebben op de klacht geantwoord. Vervolgens hebben klagers gerepliceerd, waarna mr. [u] en mr. [z] hebben gedupliceerd. 

1.3.       Bij beslissing van 16 oktober 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de kamer de klacht tegen mr. [u] afgewezen omdat deze volgens hem kennelijk ongegrond is. Klagers hebben bij brief van 26 oktober 2013, door de kamer ontvangen op 29 oktober 2013, verzet aangetekend tegen de voorzittersbeslissing. Het verzet, bekend onder nummer SHE/2013/52(2), zal op 17 maart 2014 worden behandeld door de kamer.

1.4.       De plaatsvervangend voorzitter van de kamer heeft de behandeling van de klacht tegen mr. [y] en mr. [z] verwezen naar de volle kamer.

1.5.       De kamer heeft de klacht tegen mr. [y] en mr. [z] behandeld op 20 januari 2014. Klagers zijn, met uitzondering van klager [x8], ter zitting verschenen. Zij hebben hun standpunt toegelicht. Zowel de in deze zaak betrokken mr. [y] en mr. [z] , alsook mr. [u], zijn ter zitting verschenen. Mr. [y] en mr. [z] hebben hun standpunten eveneens toegelicht.

2.          De feiten

2.1.       Klagers komen uit een gezin met dertien kinderen. Mr. [u] en mr. [y] hebben in het verleden hun ambt uitgeoefend in […]. Zij hebben diverse notariële werkzaamheden verricht ten behoeve van de ouders van klagers, die een eigen bedrijf hadden.

2.2.       De vader van klagers is overleden op 6 april 2001. Erflater had een testament opgesteld, houdende een zogeheten ouderlijke boedelverdeling. Na het overlijden van vader, is een zogeheten “bevestiging” opgesteld. In dit document is namens moeder en de dertien kinderen (onder meer) het volgende opgenomen:

“verklaren:

hierbij, voorzoveel nodig, te bevestigen de door erflater bij zijn testament overeenkomstig artikel 4:1167 van het Burgerlijk Wetboek gemaakte verdeling en alle overige door hem gemaakte beschikkingen, een en ander evenwel onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat – in afwijking van het in gemeld testament bepaalde – het vruchtgebruik van erflaters echtgenote, de ondergetekende sub 1, eveneens zal eindigen zijn in na te melden omstandigheden, zodat de vorderingen wegens overbedeling van erflaters kinderen, eveneens onmiddellijk opeisbaar zijn bij blijvende opname van de ondergetekende sub 1 in een verpleegtehuis-inrichting daarbij uitdrukkelijk afstand doende van elk recht tot vernietiging, afwijzing, ontbinding of betwisting van die verdeling of enig onderdeel daarvan, op welke grond dan ook, welke afstand door belanghebbende(n) bij deze wordt aangenomen.”   

Dit document (verder: de akte van bevestiging) is niet gedateerd.  

2.3.       In verband met het overlijden van vader heeft mr. [y] een verklaring van erfrecht opgesteld. De betreffende akte is verleden op 28 december 2001. In deze akte is (onder meer) opgenomen:

“- dat deze testamentaire boedelverdeling, voorzover nodig door erflaters erfgenamen is bevestigd blijkens een onderhandse akte, getekend in de maand november tweeduizend een en onder berusting van de ondergetekende notaris,

- dat mitsdien genoemde mevrouw [x-x]  alleen en met uitsluiting van ieder ander bevoegd is om te beschikken over al hetgeen behoort tot of toekomend aan de ontbonden algehele gemeenschap van goederen en de daarin vervatte nalatenschap van erflater in het bijzonder om alle daartoe behorende gelden, goederen of waarden op te eisen, in ontvangst te nemen en voor gedane betaling kwijting te verlenen.”

De akte van bevestiging is gehecht aan de minuut van de verklaring van erfrecht.

2.4.       Mr. [y] heeft bij brief van 28 december 2001, geadresseerd aan de Erven [x], p/a de heer [a], […], als volgt bericht:

“Geachte heer [a],

Hierbij zend ik de verklaring van erfrecht inzake het overlijden van de heer [x] in drievoud, alsmede de afrekening.

Met de verklaring van erfrecht kunt u bijvoorbeeld (de blokkade van) een bankrekening opheffen.

Mocht u nog vragen of opmerkingen hebben, dan wel nadere informatie behoeven, dan verneem ik dat gaarne van u.”

De heer [a] is de oudste van de dertien kinderen.

2.5.       Mr. [u] is in 2002 gedefungeerd. Zijn protocol is overgenomen door notaris mr. […] in […]. Mr. [y] is gedefungeerd in 2003. Mr. [z] heeft zijn protocol overgenomen.

2.6.       In het protocol van mr. [y] bevinden zich verder geen akten waarbij de vader en/of moeder van klagers partij waren.   

2.7.       Op 25 februari 2011 heeft moeder, samen met twee van haar dochters, contact opgenomen met mr. [z] in verband met een wijziging van de tenaamstelling van een rekening op naam van vader.  In verband daarmee heeft mr. [z] op 10 maart 2011 een verklaring van executele opgemaakt.  Daarbij is verzuimd na te gaan of al eerder een verklaring van erfrecht was opgesteld.

2.8.       Moeder is overleden op 11 april 2012. De kinderen hebben zich tot mr. [z] gewend met het verzoek de afwikkeling van haar nalatenschap in behandeling te nemen. Er bleek grote onmin te bestaan tussen de kinderen. Hun conflicten hadden mede te maken met de overdracht in de jaren tachtig van het familiebedrijf aan de twee oudste zoons, [a] en [b]. 

2.9.       Mr. [z] heeft geïnventariseerd wie van de kinderen de nalatenschap van moeder zuiver dan wel beneficiair zou willen aanvaarden en wie zou willen verwerpen. Bijna alle kinderen hebben aangegeven beneficiair te willen aanvaarden maar, na herhaald verzoek, hebben slechts vijf kinderen de daartoe strekkende volmacht ondertekend. Mr. [z] heeft de beneficiaire aanvaarding voor hen geëffectueerd. In verband met de groeiende onmin tussen de erfgenamen en het tanende vertrouwen in zijn bemoeienis, mede gezien de negatieve ervaringen van klagers met wijze waarop mr. [y] en mr. [u] in het verleden zouden hebben gehandeld, heeft mr. [z] de erfgenamen geadviseerd zich tot een andere notaris te wenden. Hij heeft het dossier gesloten. 

2.10.      Zoals hiervoor gemeld volgt de klacht tegen notaris [u] een afzonderlijke procedure. 

3.          De klacht

3.1.       Klagers stellen dat zij tot 2012, toen zij na het overlijden van moeder inzicht kregen in haar administratie, nooit hebben geweten dat hun vader een testament had opgesteld. Zij verwijten mr. [y] dat hij op 28 december 2001 een verklaring van erfrecht heeft opgesteld zonder dat zij van de inhoud daarvan kennis hebben genomen; zij stellen dat zij nooit een uitnodiging van mr. [y] hebben ontvangen en dat nooit aan hen is gevraagd of zij de nalatenschap van vader zuiver dan wel beneficiair wilden aanvaarden dan wel of zij deze wilden verwerpen. Volgens klagers is zonder hun medeweten een verklaring van erfrecht opgesteld waarin staat vermeld dat zij de nalatenschap zuiver hebben aanvaard. Verder verwijten zij mr. [y] dat hij in november 2001, zonder hun medeweten, een onderhandse akte (naar de kamer aanneemt wordt gedoeld op de hiervoor genoemde akte van bevestiging) heeft opgemaakt, waarbij mr. [y] gebruik heeft gemaakt van een blanco papier waarop hun handtekeningen stonden vermeld.

3.2.       In reactie op deze verwijten heeft mr. [y] bericht dat de klacht kennelijk betrekking heeft op de uitvoering van het testament van vader (een ouderlijke boedelverdeling) en de verklaring van de erfgenamen dat zij op de hoogte zijn van het testament. “De consequentie van een dergelijk testament is, dat de langstlevende ouder de gehele nalatenschap verkrijgt ook al zijn de kinderen het daar niet mee eens”, aldus mr. [y].     

3.3.       Klagers verwijten mr. [z] dat hij op 4 mei 2013 aan [x9] een kopie heeft meegegeven van een valse akte van erfrecht en dat hij niet eerlijk is als klagers hem om informatie vragen. Ook verwijten zij hem dat hij ten onrechte een verklaring van executele heeft opgesteld en uiten zij hun bedenkingen bij de wijze waarop hij de door hem verrichte werkzaamheden rond het opstellen van de verklaring van executele in 2011 in rekening zou hebben gebracht.   

3.4.       Mr. [z] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De inhoud van dit verweer zal navolgend, voor zover relevant, worden besproken.

4.          De beoordeling

Ontvankelijkheid klager [x8]

4.1.       De klacht is mede ingediend namens de heer [x8]. Hij heeft de klacht echter niet ondertekend en hij is niet bij de behandeling ter zitting aanwezig geweest. Vast staat dat [x8] onder bewind is gesteld. Nu klagers ter zitting hebben verklaard dat zij niet weten waar [x8] momenteel verblijft en de klacht niet (mede) door zijn huidige bewindvoerder is ondertekend, is de kamer van oordeel dat [x8] niet ontvankelijk is in de klacht.

4.2.       Op grond van artikel 93 van de Wet op het notarisambt (Wna) zijn notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. Ook als notarissen niet meer als zodanig werkzaam zijn, blijven zij aan het tuchtrecht onderworpen in verband met hun handelwijze ten tijde van het uitoefenen van het ambt.

De kamer dient de handelwijze van mr. [y] en mr. [z] te toetsen aan de in dit artikel omschreven tuchtnorm.

Handelwijze mr. [y]

Verjaring

4.3.       Op grond van het bepaalde bij artikel 99, lid 15, van de Wet op het notarisambt kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het nalaten of handelen van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen. De reden voor het opnemen van een verjaringstermijn in de wet is met name gelegen in het feit dat er na verloop van een bepaalde termijn vanuit moet worden gegaan dat de betrokkenen geen reden zien om een klacht tegen de notaris in te dienen. De notaris moet ook niet in lengte van jaren kunnen worden achtervolgd met klachten waarvan de feiten door het verstrijken van een te lange termijn nog zeer moeilijk naar behoren zijn vast te stellen.

4.4.       Klagers hebben gesteld dat zij pas nadat moeder in april 2012 was overleden, kennis hebben genomen van de inhoud van de verklaring van erfrecht en van de akte van bevestiging. Ter zitting hebben zij echter verklaard dat hun oudste broer hen tijdens een familiebijeenkomst eind 2001 heeft gevraagd om een “papier” te ondertekenen. Volgens klagers vertelde hun oudste broer dat de handtekeningen van de kinderen nodig waren “omdat moeder nu alleen leefde en de kinderen niet achter haar geld zouden aangaan” of woorden van gelijke strekking. Alleen [x6] heeft destijds bewust niet getekend, maar de overige klagers hebben wel een handtekening gezet. Nu niet is gesteld of gebleken dat zij destijds meerdere malen een handtekening hebben gezet, gaat de kamer er vanuit dat zij hun handtekening hebben geplaatst op pagina drie en vier, behorende bij de akte van bevestiging.

Deze akte van bevestiging bestaat uit vier pagina’s; de eerste pagina is volledig voorzien van tekst, de tweede pagina is grotendeels voorzien van tekst en in de lege ruimte aan de onderzijde hebben moeder en het oudste kind hun handtekening geplaatst, waarbij deze pagina vol is. De pagina’s drie en vier bevatten inderdaad geen tekst, behalve de paginanummering en de combinaties 2.b. tot en met 2.m., zodat er op die pagina’s ruimte was voor de handtekeningen van de overige twaalf kinderen, aflopend in leeftijd. Het verwijt dat mr. [y] klagers heeft laten tekenen op een blanco papier, acht de kamer dan ook niet terecht. Dat hun oudste broer hen wellicht enkel de pagina’s drie en vier heeft voorgehouden, kan niet aan de notaris worden verweten. Gelet op de eigen mededelingen van klagers gaat de kamer er vanuit dat zij, toen zij hun handtekening plaatsten, in de veronderstelling verkeerden dat zij dit deden om ervoor te zorgen dat enkel moeder gerechtigd zou zijn in de nalatenschap van vader. Gelet op de inhoud van het testament van vader, houdende een ouderlijke boedelverdeling, in combinatie met de inhoud van de akte van bevestiging die klagers hebben ondertekend, blijkt deze veronderstelling juist.  

4.5.       Klagers stellen weliswaar niet op de hoogte te zijn geweest van de inhoud van de verklaring van erfrecht en de akte van bevestiging die de notaris had opgesteld, maar naar het oordeel van de kamer hebben zij door het plaatsen van hun handtekening ingestemd met de wijze waarop de nalatenschap zou worden afgewikkeld. Ook [x6], die niet heeft getekend, was er kennelijk van op de hoogte dat er iets geregeld werd met betrekking tot de nalatenschap van vader. Indien het hen niet duidelijk was hoe een en ander zou worden/werd afgewikkeld, had het naar het oordeel van de kamer op de weg van klagers gelegen daarover nadere informatie in te winnen bij een notaris. Zij waren destijds allen meerderjarig en [x3] was bewindvoerder over het vermogen van [x8].

4.6.       Nu klagers zelf stellen dat zij ermee bekend waren dat de notarissen [y] en [u], die waren gevestigd in de woonplaats van hun ouders, destijds vaker contact hadden met hun ouders, hadden zij zich bijvoorbeeld tot deze notaris(sen) kunnen wenden. Dat klagers er inmiddels spijt van hebben dat zij zich destijds wellicht hebben laten leiden door de positie die (met name) hun oudste broer innam binnen het gezin, maakt dit niet anders. Nu klagers niet eerder dan bijna 12 jaar na de bemoeienis van mr. [y] bij de afwikkeling van de nalatenschap van vader een klacht tegen hem hebben ingediend, is de kamer van oordeel dat de klachttermijn is verstreken als gevolg waarvan klagers niet-ontvankelijk zijn in hun klacht.

4.7.       Ten overvloede overweegt de kamer het volgende. Indien de kamer niet zou hebben geoordeeld dat sprake is van verjaring, zou evenmin tot gegrondheid van de klacht kunnen worden geoordeeld. Daarbij acht de kamer het volgende van belang. Tegenwoordig is het gebruikelijk dat een notaris alle erfgenamen uitnodigt om hen te informeren over de juridische gevolgen van een testament en worden handtekeningen door de notaris gelegaliseerd. Hoezeer de huidige werkwijze ook de voorkeur verdient, in 2001, ten tijde van het overlijden van vader, was dit nog geen gebruikelijke praktijk. Het feit dat mr. [y] destijds naar aanleiding van het testament van vader een akte van bevestiging heeft opgesteld met het verzoek aan het oudste kind om de overige broers en zusters te vragen deze akte mede te ondertekenen, acht de kamer niet tuchtrechtelijk laakbaar. Daarbij neemt de kamer mede in aanmerking dat de clausule die de notaris in de akte van bevestiging heeft opgenomen omtrent het eerder opeisbaar worden van de vordering van de kinderen op moeder, juist in het belang van de kinderen was. Het was evenmin gebruikelijk om een afschrift van een verklaring van erfrecht toe te zenden aan alle (in dit geval 14) erfgenamen. Uit de brief van mr. [y] van 28 december 2001 aan de erven [x], p/a de heer [a], waarvan de inhoud hiervoor onder 2.4. is weergegeven, maakt de kamer op dat mr. [y] de door hem opgestelde verklaring van erfrecht in drievoud aan de erfgenamen heeft toegezonden en dat hij daarbij heeft meegedeeld dat de erven zich tot hem konden wenden als er nog vragen of opmerkingen waren. Gelet op de toenmalige gebruikelijke gang van zaken is de kamer van oordeel dat mr. [y] niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door zijn correspondentie (enkel) te richten aan de oudste zoon. Bovendien vloeit uit de inhoud van de verklaring van erfrecht voort dat moeder alleen en met uitsluiting van ieder ander bevoegd en gerechtigd was om te beschikken over de nalatenschap. Niet is gebleken dat mr. [y] op enig moment andere (onderhandse) akten heeft opgesteld waarbij de bevoegdheid van moeder ten onrechte zou zijn beperkt of dat hij ervoor heeft gezorgd dat de oudste zoon een volmacht heeft gekregen om de nalatenschap van vader, tegen de wil van moeder, af te wikkelen. Het verwijt dat mr. [y] een valse verklaring heeft opgemaakt, acht de kamer dan ook onterecht. Dat hun oudste broer(s), zoals klagers stellen, mogelijk misbruik heeft gemaakt van de positie van moeder zou zeer te betreuren zijn, maar valt, gezien de gebruikelijke gang van zaken ten tijde van het overlijden van vader niet aan mr. [y] te verwijten en gaat het bestek van deze tuchtprocedure te buiten. Daarvoor lijkt mediation dan wel een civiele procedure van klagers tegen de broer(s) eerder geëigend.

Handelwijze mr. [z]

4.8.       Allereerst verwijten klagers mr. [z] dat hij in 2011 heeft verzuimd na te gaan of niet al eerder een verklaring van erfrecht was opgesteld met betrekking tot het overlijden van vader. Mr. [z] heeft erkend dat dit verwijt terecht is. Om die reden heeft hij aan klagers voorgesteld de kosten, die hij in verband met het opstellen van de verklaring van executele aan hen in rekening had gebracht, aan de nalatenschap van moeder te vergoeden. Hij heeft ook zijn excuses aangeboden voor de gang van zaken. Naar het oordeel van de kamer is dit onderdeel van de klacht gegrond. De kamer ziet echter geen aanleiding voor het opleggen van een maatregel.

4.9.       Verder verwijten klagers mr. [z] dat hij op 4 mei 2013 een kopie van een valse akte (verklaring van erfrecht) heeft verstrekt. Dit onderdeel van de klacht komt voort uit het feit dat de afschriften/kopieën van de verklaring van erfrecht en de akte van bevestiging, die door mr. [z] aan klagers zijn verstrekt, er niet telkens volstrekt identiek uit zagen. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat de afschriften/kopieën qua inhoud identiek zijn. Zij verschillen echter qua opmaak. Mr. [z] heeft zowel bij dupliek als ter zitting uitgelegd waarom de door hem verstrekte stukken er qua opmaak verschillend uit zien. Naar het oordeel van de kamer is deze uitleg over de verschillende “versies”, die helaas bij klagers tot verwarring hebben geleid, voldoende duidelijk. Nu niet is komen vast te staan dat mr. [z] een kopie van een valse akte heeft verstrekt, acht de kamer dit onderdeel van de klacht ongegrond.

4.10.      Bovendien verwijten klagers mr. [z] dat hij zijn kosten in verband met het opstellen van de verklaring van executele ten onrechte aan hen in rekening heeft gebracht. Zoals gemeld heeft mr. [z] ten aanzien van deze kosten voorgesteld deze aan de nalatenschap van moeder te vergoeden. Hij stelt dat hij voor de verklaring van executele € 547,40 in rekening heeft gebracht, alsmede vijf maal € 22,80 griffierecht voor de beneficiaire aanvaardingen. Klagers hebben echter niet op zijn voorstel gereageerd. Bovendien heeft mr. [z] erop gewezen dat hij voor zijn werkzaamheden in verband met de beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap van moeder niets aan klagers in rekening heeft gebracht. De kamer acht het voorstel van mr. [z] aan klagers alleszins redelijk en is dan ook van oordeel dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.

5.                  De beslissing

De kamer voor het notariaat:

verklaart klager de heer [x8] niet-ontvankelijk in de gehele klacht,

verklaart klagers niet-ontvankelijk in hun klacht tegen mr. [y],

verklaart het eerste onderdeel van de klacht tegen mr. [z] gegrond, zonder oplegging van een maatregel,

verklaart de klacht tegen mr. [z] verder ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. S.J.G.N.M. Willard, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend rechterlijk lid, mr. J.L.G.M. Mertens, notarislid, mr. J.A.P. Dings, plaatsvervangend notarislid, en mr. J.J.G.M. Kuijpers, belastinglid, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 februari 2014 in aanwezigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen vorenstaande beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof te Amsterdam, postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.