ECLI:NL:TNORDHA:2014:41 Kamer voor het notariaat Den Haag 14-06

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2014:41
Datum uitspraak: 10-12-2014
Datum publicatie: 05-01-2015
Zaaknummer(s): 14-06
Onderwerp: Overig
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De notarissen hebben nooit goed met [G] kunnen communiceren en hebben derhalve het Hof misleid, c.q. niet de waarheid gesproken.

Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag

Beslissing van 10 december 2014 inzake de klacht onder nummer 14-06 van:

[klaagster],

hierna ook te noemen: klaagster,

gemachtigde [A],

tegen

1.       mr. [B],

oud-notaris, voorheen gevestigd te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: de oud-notaris,

2.       mr. [C],

notaris gevestigd te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: notaris [C],

3.       mr. [D],

notaris gevestigd te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: notaris [D],

4.       mr. [E],

kandidaat-notaris, in dienst van voormelde notarissen,

hierna ook te noemen: kandidaat-notaris [E],

5.       mr. [F],

kandidaat-notaris, toentertijd in dienst van voormelde notarissen,

hierna ook te noemen: kandidaat-notaris [F],

hierna allen tezamen te noemen: de notarissen,

advocaat mr. P.H. Kramer.

Het procesverloop

Op 15 februari 2012 heeft de Kamer van Toezicht ‘s-Gravenhage in klachtnummer […] uitspraak gedaan in een klacht van klaagster tegen dezelfde notarissen. De Kamer heeft deze klacht deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. Klaagster is in hoger beroep gegaan. Op 14 mei 2013 heeft het Hof te Amsterdam de bestreden beslissing van de Kamer deels vernietigd, doch uitsluitend voor zover klaagster niet-ontvankelijk is verklaard in klachtonderdeel 7 en heeft de beslissing voor het overige bevestigd. Klachtonderdeel 7 is ongegrond verklaard en klaagster is niet ontvankelijk verklaard in de onder 4.3 weergegeven verzoeken.

De Kamer heeft kennisgenomen van:

·         de klacht, ingekomen op 6 februari 2014, met bijlagen,

·         het antwoord van de notarissen;

·         de repliek van klaagster, met bijlagen;

·         de dupliek van de notarissen, met bijlage.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2014. Daarbij waren aanwezig:

·         klaagster met haar gemachtigde,

·         de twee notarissen en de twee kandidaat−notarissen met hun advocaat. De oud-notaris was verhinderd wegens ziekte.

Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt met daaraan in kopie gehecht de pleitaantekeningen van klaagster.

De feiten

Het hoger beroep in de klacht van klaagster tegen de notarissen is op 6 december 2012 bij het Hof te Amsterdam mondeling behandeld. Uit het proces-verbaal van die zitting blijkt dat notaris [D] op vragen van het Hof het volgende heeft geantwoord:

“(…)

Toen ik in de communicatie met [G] een helder en consistent beeld kreeg (wij hebben daarbij ook gebruik gemaakt van zijn apparaatje) in de rust van het moment zelf, kon ik daarmee uit de voeten en heb ik verder onderzoek niet noodzakelijk geacht.

(…)”.

De klacht en het verweer van de notarissen

Voordat de voorzitter van het Hof de zitting zou schorsen heeft de gemachtigde ter zitting meegedeeld dat [G] een woordcomputer ter beschikking had gekregen. De gemachtigde deed deze mededeling om aan te tonen dat [G] geenszins kon praten. Na de schorsing heeft het Hof vragen willen stellen aan de advocaat van de notarissen, maar die gaf al vrij snel het woord aan notaris [D]. Notaris [D] kwam vervolgens met de bewering dat er gebruik was gemaakt van een woord-en spraakcomputer. De andere notarissen hebben de verklaring van notaris [D] niet tegengesproken. Klaagster heeft meteen aangegeven dat dit niet waar kon zijn en onjuist was. Uit nader onderzoek is gebleken dat [G] nooit tijdens een van de gesprekken met de notarissen de beschikking zou hebben gehad over een apparaatje of een woord/spraakcomputer. De notarissen hebben nooit goed met [G] kunnen communiceren en hebben derhalve het Hof misleid, c.q. niet de waarheid gesproken. De notarissen hebben in strijd gehandeld met de eed die zij hebben afgelegd bij hun benoeming tot notaris en in strijd met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In dit artikel staat dat de voor een beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aangevoerd moeten worden.

Verder verzoekt klaagster de Kamer om deze klacht naar een andere Kamer door te verwijzen, aangezien klaagster deze Kamer niet onpartijdig acht. De Kamer heeft eerder klachten van klaagster in behandeling genomen. De Kamer is toen niet geheel vrijuit gegaan. Bovendien gaf de Kamer pas tijdens de zitting op 7 december 2011 aan dat oud-notaris [B] lid van de Kamer is geweest, zonder dit vooraf aan klaagster te melden en zonder deze mededeling in het proces-verbaal op te nemen.

De notarissen hebben het volgende aangevoerd. Deze “nieuwe” klacht vormt een kwestie die inmiddels vele jaren speelt tussen klaagster en de notarissen. Een kwestie waarover reeds in twee instanties een tuchtprocedure is gevoerd en waarin de klacht van klaagster in beide instanties deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond is verklaard. De klacht dient derhalve te worden afgewezen op grond van het “ne bis in idem-beginsel”.

Tijdens de mondelinge behandeling van de “eerdere” klacht heeft het Hof tijdens de mondelinge behandeling vragen gesteld aan notaris [D]. Hoewel de gang van zaken bij de contacten met [G] in principe valt onder het beroepsgeheim en dus dient te worden toevertrouwd aan de notaris, heeft notaris [D] over bepaalde aspecten daarvan verklaard. Dit vanwege de grote druk die door (de echtgenoot en gemachtigde van) klaagster op hem en zijn collega’s werd gelegd. In dat verband heeft notaris [D] - zes jaar na dato – verklaard dat de communicatie met [G] in 2006 enigszins aangepast verliep. Op gestelde controlevragen reageerde [G] hetzij met ja/nee-knikken (op gesloten vragen), dan wel met gebruikmaking van enkele hulpmiddelen. In de beste herinnering van notaris [D] bestonden die hulpmiddelen onder andere uit een machientje met kaartjes waarop woorden/zinsdelen stonden afgedrukt, maar ook uit losse briefjes waarop (ant)woorden werden geschreven. Notaris [D] heeft vastgesteld dat [G] een consistent verhaal had en hij heeft zich ervan overtuigd dat hetgeen in het testament stond de wil was van [G]. Daarna is de inhoud van het concept testament nogmaals met [G] besproken en is het testament, na voor de laatste maal wederom – maar nu in het bijzijn van twee getuigen, onder wie kandidaat-notaris [F], te zijn besproken, direct daarna in hun bijzijn geheel voorgelezen en door [G], de twee getuigen en notaris [D] ondertekend.

De notarissen hebben verder aangevoerd dat in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 6 december 2012 de antwoorden van notaris [D] zijn samengevat en zakelijk weergegeven. Het zijn de bewoordingen van de griffier en niet die van notaris [D].

De beoordeling van de ontvankelijkheid

De Kamer buigt zich eerst over het verweer van de notarissen dat klaagster niet ontvankelijk moet worden verklaard. De notarissen hebben aangevoerd dat het “ne bis in idem beginsel” in de weg staat aan een nieuwe behandeling van deze klacht bij de Kamer. Het Hof heeft bij beslissing van 1 september 2009 (zaaknummer 200.001.022/01NOT) het “ne bis in idem beginsel” uitdrukkelijk van toepassing verklaard op het notariële tuchtrecht.

Het verweer van de notarissen dat het “ne bis in idem in beginsel” in de weg zou staan aan het indienen van deze klacht, wordt door de Kamer verworpen. De klacht ziet namelijk op de uitspraak die notaris [D] heeft gedaan tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep in de “eerste” klacht. Hierover is door de Kamer nog niet eerder beslist. Klaagster is derhalve ontvankelijk. De Kamer komt aan inhoudelijke behandeling van de klacht toe.

Klaagster verzoekt de klacht door een andere Kamer te laten behandelen. De Kamer ziet geen aanleiding of grond om aan dat verzoek tegemoet te komen. Klaagster is ter zitting verschenen.

De beoordeling van de klacht

Ter beoordeling van de Kamer staat of de notarissen hebben gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 93 van de Wet op het notarisambt (Wna). Een notaris is aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. 

 De Kamer overweegt als volgt. De klacht gaat over hetgeen notaris [D] tijdens de mondelinge behandeling bij het Hof op 6 december 2012 heeft gezegd. Onvoldoende gesteld noch gebleken is dat notaris [D] deze uitspraak namens de andere notarissen heeft gedaan. De andere notarissen waren er weliswaar bij toen notaris [D] de uitspraak deed, maar hebben dit ontkend noch bevestigd. Klaagster is derhalve voor zover de klacht is gericht tegen de oud-notaris, notaris [C], kandidaat-notaris [E] en kandidaat-notaris [F], niet ontvankelijk.

Voor zover de klacht is gericht tegen notaris [D] overweegt de Kamer als volgt. Er zijn door klaagster onvoldoende feiten gesteld, waaruit blijkt dat notaris [D] niet de waarheid zou hebben gesproken tijdens de mondelinge behandeling bij het Hof. Wat betreft de opmerking van notaris [D] “wij hebben daarbij ook gebruik gemaakt van zijn apparaatje” is niet komen vast te staan dat de notaris willens en wetens onwaarheden zou hebben verkondigd. In de beleving van de notaris was het een apparaatje. Dit hoeft nog geen onwaarheid te betekenen. De notaris heeft de mededeling volgens eigen zeggen op het randje van zijn geheimhouding gedaan. Overigens zijn de woorden in het proces-verbaal de woorden van de griffier, niet letterlijk die van de notaris. Klaagster heeft gesteld dat tijdens de mondelinge behandeling bij het Hof zij heeft aangegeven dat de mededeling van de notaris over “het apparaatje” niet waar kon zijn en onjuist was. Het Hof heeft vervolgens, gemotiveerd, de uitspraak gegeven die het gegeven heeft. Die uitspraak staat hier niet ter discussie. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

De beslissing

De Kamer voornoemd:

verwerpt het verzoek van klaagster om de klacht door een andere Kamer te laten behandelen;

verwerpt het niet-ontvankelijkheidsverweer van de notarissen;

verklaart klaagster voor zover de klacht is gericht tegen de notarissen [B], [C], [E] en [F] niet-ontvankelijk;

verklaart de klacht gericht tegen notaris [D] ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. G.P. van Ham, voorzitter, A.F.L. Geerdes, F. Hoppel, J.P. van Loon en H.M. Kolster, bijgestaan door de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2014.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam, binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief.