ECLI:NL:TNORDHA:2014:28 Kamer voor het notariaat Den Haag 13-73

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2014:28
Datum uitspraak: 10-09-2014
Datum publicatie: 18-09-2014
Zaaknummer(s): 13-73
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De notaris is nalatig geweest door de “aanvullende huwelijkse voorwaarden” van 1 april 2008 niet in een notariële akte op te nemen, zodat deze voorwaarden op grond van artikel 1:115 BW nietig zijn. Vanaf eind 2012 hebben zich feiten en omstandigheden voorgedaan, – welke aan de notaris kunnen worden verweten – waardoor klager tot de overtuiging is gekomen dat hij zonder nadeel voor hemzelf het echtscheidingsconvenant heeft kunnen ondertekenen en de verplichtingen die daaruit voor hem voortvloeien op zich heeft kunnen nemen. De notaris heeft partij gekozen voor [B], althans hij heeft de schijn gewekt dat hij partij voor [B] heeft gekozen, door klager niet te wijzen op de ongeldigheid van de aanvullende huwelijksvoorwaarden, noch klager volledig en juist te informeren over zijn rechtspositie ten aanzien van de gemeenschapsschuld van € 110.000,-. De notaris heeft onnodig tijdsdruk uitgeoefend op klager .

Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag

Beslissing d.d. 10 september 2014 inzake de klacht onder nummer 13-73 van:

[klager],

hierna ook te noemen: klager,

advocaat: mr. J.P. Zeilstra te Purmerend,

tegen

mr. [notaris]

notaris te [vestigingsplaats]

hierna ook te noemen: de notaris.

De procedure

De Kamer heeft kennisgenomen van:

·         de klacht, per e-mail ingekomen op 13 december 2013 en per post ingekomen, met bijlagen, op 16 december 2013,

·         het antwoord van de notaris per e-mail en per post,

·         de repliek van klager,  per e-mail en per post,

·         de dupliek van de notaris, per e-mail en per post,

·         aanvullende productie van klager van 11 juni 2014.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 juni 2014. Daarbij waren aanwezig klager bijgestaan door mr. J.P. Zeilstra en de notaris met kantoorgenoot mevrouw [A]. Van het verhandelde is proces­verbaal opgemaakt. Klager heeft een pleitnotitie overgelegd, welke aan het proces-verbaal is gehecht.

Na de mondelinge behandeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld om nadere stukken in te dienen. De Kamer heeft kennisgenomen van de brief van klager, ingekomen op 27 juni 2014, met bijlage (uitspraak hoger beroep d.d. 18 juni 2014), alsmede de brief met bijlage van de notaris, ingekomen op 7 juli 2014.

De feiten

Op 12 juli 2007 zijn klager en mevrouw [B] (hierna te noemen: B) gehuwd onder huwelijksvoorwaarden inhoudende – kort gezegd – uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen met een periodiek verrekenbeding. De notaris heeft deze akte houdende huwelijksvoorwaarden op [datum] gepasseerd.

In verband met de aankoop van een gezamenlijke woning, waarbij [B] € 110.000,- meer heeft ingebracht dan klager, hebben partijen op 1 april 2008 aanvullende huwelijksvoorwaarden gemaakt. Daarin stond het volgende vermeld:

“Bij vervreemding van de woning [adres en woonplaats] en bij einde van het huwelijk heeft ondergetekende [B] recht op teruggave van gemeld bedrag van € 110.000,00, welk bedrag (geïndexeerd als hierna gemeld) eerst aan ondergetekende [B] zal toekomen, waarna de waarde van de woning (verminderd met de daarop rustende schulden, welke zijn aangegaan ter verkrijging en gezamenlijk zijn ieder voor de helft), aan ieder van hen voor de helft toekomt”.

De aanvullende huwelijksvoorwaarden zijn door de notaris opgesteld.

Door advocaat mr. M. Peeters (hierna: de advocaat), die de belangen van beide partijen behartigde, is een concept echtscheidingsconvenant (hierna: concept) opgesteld. Bij e-mail van 8 december 2012 heeft [B] het concept naar klager gemaild. Op 9 december 2012 heeft klager [B] een e-mail gestuurd met daarin artikelsgewijs aangegeven welke wijzigingen klager wenste in het concept van het echtscheidingsconvenant. [B] heeft het convenant en de e-mail van klager doorgestuurd aan (een medewerkster van) de notaris.

Op 10 december 2012 hebben klager en [B] een gesprek gehad bij de notaris over het echtscheidingsconvenant. Op 14 december 2012 heeft een tweede bespreking plaatsgevonden. De advocaat heeft vervolgens het echtscheidingsconvenant aangepast en op 20 december 2012 is het echtscheidingsconvenant door beide partijen getekend.

Bij beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 augustus 2013 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarnaast heeft de rechtbank het beroep van klager op vernietiging van het echtscheidingsconvenant wegens benadeling ex artikel 3:196 van het Burgerlijk Wetboek (BW) c.q. wilsgebrek afgewezen en het verzoek van [B] tot opname van het convenant in de beschikking toegewezen.

Klager heeft op 20 november 2013 hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. Op 18 juni 2014 heeft het Gerechtshof te Den Haag uitspraak gedaan in hoger beroep. In rechtsoverweging 8 overweegt het Hof onder meer: Ter zitting van het hof is vast komen te staan dat de “aanvullende akte” van 1 april 2008 in het geheel geen rechtsgeldige akte van huwelijkse voorwaarden is. De destijds voor het staande huwelijk maken van huwelijkse voorwaarden vereiste goedkeuring van de rechtbank is niet verzocht en dus niet verkregen en het is geen notariële akte.” Verder staat in rechtsoverweging 9 nog het volgende:

“(…) Ter zitting van het hof is gebleken dat de notaris het vorenstaande niet heeft gezien/besproken en de mogelijke voor- en nadelen van de tussen partijen gesloten overeenkomst niet met partijen heeft besproken. Hierdoor hebben beide partijen naar het oordeel van het hof gedwaald”.

Het Hof heeft het echtscheidingsconvenant op grond van dwaling partieel vernietigd ten aanzien van de verrekeningsvergoeding. Als gevolg daarvan komt aan klager nog een bedrag van € 20.358,20 toe.

De klacht en het verweer van de notaris

Klager verwijt de notaris dat hij heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij als behoorlijk notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen voor wie hij optreedt. De notaris heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk notaris betaamt. De notaris heeft in strijd gehandeld met artikel 17 en 43 Wna en artikel 5 van de Verordening Beroeps-en gedragsregels 2011.

Medio 2012 besloten klager en [B] om uit elkaar te gaan. Een advocaat heeft toen een concept echtscheidingsconvenant opgesteld. Bij e-mail van 8 december 2012 heeft klager van [B] het concept ontvangen. Volgens het concept diende klager zijn aandeel in het spaargeld (€ 75.358,20) aan [B] af te staan. De woning werd aan [B] toegedeeld voor een waarde van € 325.000,00. Klager zou – voor wat betreft het vergoedingsrecht ex artikel 4 van de huwelijksvoorwaarden – nog een schuld van € 50.000,- hebben bij [B]. Tijdens de bespreking op 10 december 2012 heeft klager aan [B] en de notaris kenbaar gemaakt dat hij met genoemde schuld in combinatie met het prijsgeven van het aan hem toekomende deel van het gezamenlijke banksaldo niet akkoord kon gaan. Daarop heeft de notaris – naar achteraf blijkt ten onrechte – uitgelegd dat het vergoedingsrecht van [B] van € 110.000,- geheel ten laste van klager diende te komen. Op 14 december 2012 heeft er een tweede bespreking plaatsgevonden. Na een soort “handjeklap” werd de schuld van klager aan [B] – onder mededeling van de notaris dat [B] klager in vergaande mate tegemoet gekomen was – van € 50.000,- verlaagd naar € 16.500,- en werd het concept op dat punt aangepast. Het echtscheidingsconvenant is op 20 december 2012 op het kantoor van de notaris onder zijn begeleiding getekend door klager en [B]. In artikel 3 van het echtscheidingsconvenant is onder andere bepaald dat de saldi van de gezamenlijke bankrekeningen van [B] en klager, totaal een bedrag van € 150.716,41, zullen worden toegedeeld aan [B].

De klacht valt samengevat uiteen in vier onderdelen:

1.       de notaris is nalatig geweest door de “aanvullende huwelijkse voorwaarden” van 1 april 2008 niet in een notariële akte op te nemen, zodat deze voorwaarden op grond van artikel 1:115 BW nietig zijn. De notaris heeft niet (zorgvuldig) de wettelijke geldende vormvoorschriften nageleefd;

2.       vanaf eind 2012 hebben zich feiten en omstandigheden voorgedaan, – welke aan de notaris kunnen worden verweten – waardoor klager tot de overtuiging is gekomen dat hij zonder nadeel voor hemzelf het echtscheidingsconvenant heeft kunnen ondertekenen en de verplichtingen die daaruit voor hem voortvloeien op zich heeft kunnen nemen. De notaris heeft klager daarbij misleid en onjuist en onvoldoende geïnformeerd over de verdeling van de gemeenschapsschuld van € 110.000,-;

3.       de notaris heeft partij gekozen voor [B], althans hij heeft de schijn gewekt dat hij partij voor [B] heeft gekozen, door klager niet te wijzen op de ongeldigheid van de aanvullende huwelijksvoorwaarden, noch klager volledig en juist te informeren over zijn rechtspositie ten aanzien van de gemeenschapsschuld van € 110.000,-. De notaris is volledig meegegaan in de visie van [B] terzake de afwikkeling van de echtscheiding;

4.       de notaris heeft onnodig tijdsdruk uitgeoefend op klager.

De notaris heeft het volgende aangevoerd. Sinds medio 2012 waren partijen in overleg dan wel in onderhandeling over de afwikkeling van de voorgenomen echtscheiding. In overleg is besloten deze door hen gemaakte afspraken vast te laten leggen door een gezamenlijk  aan te wijzen advocaat. De advocaat heeft derhalve gehandeld in het belang van beide partijen. De notaris heeft zowel met het maken van de afspraken als met het opstellen van het echtscheidingsconvenant geen enkele bemoeienis gehad. Gezien het feit dat partijen snel over wensten te gaan tot juridische levering van het pand is door hen verzocht het echtscheidingsconvenant te bespreken op het kantoor van de notaris. Het convenant diende als titel voor de door partijen gewenste verdeling c.q. levering. Klager gaat in zijn klaagschrift uit van slechts enkele feiten die ten grondslag hebben gelegen aan het definitieve echtscheidingsconvenant.

De besprekingen hebben altijd plaatsgevonden in aanwezigheid van een medewerker van het notariskantoor. De notaris heeft ook meerdere malen afzonderlijk met klager gesproken om eventuele beïnvloeding te voorkomen. Er hebben telefonisch ook nog besprekingen plaatsgevonden. Tijdens de bespreking op kantoor op 10 december 2012 zijn verschillende verrekeningen ter sprake gekomen. Aangezien partijen niet tot overeenstemming konden komen, is afgesproken dat zij zich zouden bezinnen en dat zij nadere afspraken zouden maken. Uitvoerig is de vergoeding van € 110.000,- aan de orde gekomen. Dat de afspraak van 14 december 2012 wordt afgedaan als “handjeklap” is te kort door de bocht. In de verschillende berekeningen die werden besproken was het klager die steeds meer moest vergoeden aan [B]. Het is uiteindelijk [B] geweest die steeds water bij de wijn heeft gedaan, omdat zij inzag dat ieder hoger bedrag wellicht in de toekomst oninbaar was bij klager.

Dat klager in hoger beroep wenst te komen tegen de beschikking van de rechtbank is zijn goed recht. In de beschikking van de rechtbank is het beroep op enig wilsgebrek afgewezen, dat mag niet onvermeld blijven. Er kan volgens de notaris derhalve geen sprake zijn van misleiding of bedrog. De notaris danwel zijn medewerker heeft geen (ongeoorloofde) druk uitgeoefend of onjuist geïnformeerd. De notaris heeft niet partijdig gehandeld.

De beoordeling van de klacht

Ter beoordeling van de Kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 93 van de Wet op het notarisambt (Wna). Een notaris is aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.

Allereerst merkt de Kamer op dat de beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 18 juni 2014 de civiele procedure betrof tussen klager en [B], in welke procedure de notaris geen partij was. Dat brengt mee, dat hetgeen het Hof in die procedure heeft vastgesteld met betrekking tot de handelwijze c.q het nalaten van de notaris niet zonder meer als vaststaand kan worden aangenomen in de onderhavige tuchtprocedure.  

Klager is naar het oordeel van de Kamer niet ontvankelijk in klachtonderdeel 1. Artikel 99 lid 15 van de Wna bepaalt dat een klacht slechts kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van de notaris kennis heeft genomen. Klager en [B] hebben op 1 april 2008 de door de notaris opgestelde akte ondertekend, waarmee vaststaat dat klager op 1 april 2008 heeft kennis genomen van het handelen van de notaris waarover hij thans klaagt. Uitgangspunt is dat de vervaltermijn een aanvang neemt zodra een klager kennis draagt van het handelen of nalaten van de notaris, en dus niet op het moment dat klager tot de opvatting komt dat zodanig handelen of nalaten klachtwaardig is. De vervaltermijn is daarom gaan lopen op 1 april 2008 en de klacht had dus voor 1 april 2011 moeten worden ingediend, hetgeen niet het geval is.

Voor zover het klachtonderdeel 4 betreft oordeelt de Kamer als volgt. Klager heeft het concept convenant op 8 december 2012 van [B] ontvangen en heeft op 9 december 2012 zijn reactie daarop aan [B] gestuurd. Uit het artikelsgewijze commentaar in deze reactie blijkt dat klager het convenant grondig had doorgenomen. Verder is komen vast te staan dat de notaris klager na het gesprek op 10 december 2012 naar huis heeft gestuurd om na te denken en advies in te winnen over hetgeen besproken was en dat het concept op 14 december 2012 nogmaals is besproken. Het echtscheidingsconvenant is uiteindelijk op 20 december 2012 door beide partijen ondertekend. Gelet op dit tijdsverloop acht de Kamer onvoldoende gebleken van door de notaris opgelegde tijdsdruk. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel 2 en 3 oordeelt de Kamer als volgt. Volgens klager heeft de notaris hem onjuist en onvolledig geadviseerd, zoals volgens hem ook blijkt uit de beschikking van het Hof van 18 juni 2014. Zoals hiervoor al is overwogen kan hetgeen door het Hof is vastgesteld niet zonder meer als vaststaand worden aangenomen in de onderhavige procedure.

De Kamer is van oordeel dat in de onderhavige tuchtprocedure onvoldoende is gebleken dat de notaris klager onjuist en/of onvolledig heeft geïnformeerd en partijdig is geweest of de schijn van partijdigheid heeft gewekt.

Het echtscheidingsconvenant is opgesteld door de advocaat van partijen en niet door de notaris. Weliswaar heeft klager gesteld dat [B] eenzijdig een advocaat heeft ingeschakeld, maar bij de mondelinge behandeling is gebleken dat klager – mede uit het oogpunt van kostenbesparing – heeft ingestemd met de keuze van [B] van de advocaat. Dat concept is ter bespreking aan de notaris voorgelegd en de notaris heeft in ieder geval tweemaal besprekingen met partijen daarover gevoerd. Klager heeft gesteld dat het convenant op 20 december 2012 ten kantore en onder begeleiding van de notaris is ondertekend, maar de notaris heeft dat weersproken en aangevoerd dat het concept na de besprekingen met de door partijen gewenste aanpassingen definitief is opgesteld door de advocaat en dat partijen het convenant op 20 december 2012, buiten zijn aanwezigheid hebben ondertekend. Nu klager dat niet meer heeft weersproken houdt de Kamer de door de notaris weergegeven gang van zaken voor juist.

De Kamer acht onvoldoende gebleken dat de notaris klager inhoudelijk onjuist of onvoldoende heeft geadviseerd over de vordering die [B] op hem stelde te hebben op grond van de akte van 20 december 2012. Niet gesteld of gebleken is dat de inhoud van de op 1 april 2008 tussen partijen opgemaakte overeenkomst niet in overeenstemming was met hetgeen zij destijds wilden en zij zijn aldus op dit punt afgeweken van de abstracte regeling in de huwelijksvoorwaarden. Dat deze overeenkomst niet is opgemaakt in de vorm van een akte huwelijkse voorwaarden, maakt dat niet anders. Het convenant wijkt niet af van deze nadere overeenkomst.

Klager heeft overigens onvoldoende feiten en/of omstandigheden aangevoerd om tot het oordeel te kunnen komen, dat de notaris partijdig is geweest of de schijn van partijdigheid heeft gewekt.

Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

De beslissing

De Kamer voornoemd:

verklaart de klacht voor zover het de klachtonderdeel 1. betreft niet ontvankelijk;

verklaart de klacht voor zover het de klachtonderdelen 2., 3. en 4. betreft ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. M.G.L. den Os-Brand, voorzitter, R.R. Roukema, L.G. Vollebregt, P.H.B. Gorsira, R.B. van der Horst en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, in het openbaar uitgesproken op 10 september 2014.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam, binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief.